ECLI:NL:RBARN:2007:BD6158

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6029
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Zorgkantoor over niet-subsidiabele kosten van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de besloten vennootschap VGZ Zorgkantoor B.V. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorgkantoor Nijmegen, waarin werd medegedeeld dat bepaalde kosten die hij had gemaakt in het kader van zijn persoonsgebonden budget (PGB) niet subsidiabel waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mededelingen van het Zorgkantoor geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn, waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiser tegen deze mededelingen ten onrechte door het Zorgkantoor zijn ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiser had verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan was vastgesteld. Wel heeft de rechtbank verweerster veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat VGZ Zorgkantoor B.V. het door eiser betaalde griffierecht van € 38,- aan hem moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/6029
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders, [vader] en [moeder], allen bijgestaan door mr. M.J. Horstink, gemachtigde,
en
de besloten vennootschap VGZ Zorgkantoor B.V., verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 26 oktober 2006, uitgereikt door het Zorgkantoor Nijmegen.
2. Procesverloop
Bij brief van 12 juni 2006 heeft verweerster aan eiser medegedeeld dat over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 van de verantwoorde betalingen, in totaal € 2999,39, een bedrag ad € 1980,- niet subsidiabel is.
Tegen deze brief heeft eiser bij schrijven van 14 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 september 2006 heeft verweerster medegedeeld dat over de periode van 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006 van de verantwoorde betalingen, in totaal € 3046,71, een bedrag ad € 1800,- niet subsidiabel is.
Tegen deze brief heeft eiser bij schrijven van 29 september 2006 bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerster de gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Door verweerster is een verweerschrift ingediend.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 november 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn ouders voornoemd, bijgestaan door mr. Horstink voornoemd, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn. Verweerster heeft zich, zoals kort tevoren bericht, niet doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
De rechtbank constateert dat het bestreden besluit genomen is door het Zorgkantoor Nijmegen. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerster bevoegd was om op het bezwaar van eiser te beslissen.
Blijkens het bestreden besluit is dit genomen op grond van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in geding zijnde tijdvakken (1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 en 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006) hebben beide betrekking op het bij toekenningsbeschikking van 10 juli 2006 aan eiser toegekende persoonsgebonden budget (PGB).
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 3.1.1 en 3.1.2 van de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt 2005, nr. 242; verder: de Regeling) is dit de in de genoemde periode van toepassing zijnde regeling. De in casu van toepassing zijnde bepalingen van de Regeling zijn vrijwel gelijkluidend aan de overeenkomstige bepalingen in de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet, die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en met inwerkingtreding van de Regeling is ingetrokken. De rechtbank ziet de onjuiste vermelding in het bestreden besluit in dit geval als een schendig van een vormvoorschrift. De rechtbank acht eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft Bureau Jeugdzorg aan eiser medegedeeld dat hij met toepassing van de Wet op de Jeugdzorg in aanmerking komt voor een tweetal in dat besluit genoemde en geïndiceerde functies, te weten:
- Activerende begeleiding algemeen, klasse 2;
- Ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 2.
Deze indicaties betreffen de periode van 1 juli 2005 tot 1 juli 2006. De zorg wordt verleend in de vorm van een PGB.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
Ingevolge artikel 3.1.7, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet kunnen in afwijking van artikel 44 van de AWBZ tot 1 januari 2009 door het College zorgverzekeringen volgens bij ministeriële regeling te stellen regels ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten subsidies worden verstrekt voor andere dan de in dat artikel genoemde doeleinden, voor zover voor die doeleinden tot het moment van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten subsidies werden verstrekt.
Ingevolge artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verleent een Zorgkantoor een verzekerde een netto PGB voor zover de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer vormen van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onder deel b, c, of d, van de Regeling.
In artikel 2.6.1, onder b, van de Regeling worden onder meer de volgende vormen van zorg genoemd: ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1.1, aanhef en onder g, van de Regeling is het zorgkantoor een verbindingskantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering (hierna: het Administratiebesluit).
Uit deze bepaling volgt dat een verbindingskantoor een ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Administratiebesluit aangewezen perifere instelling is.
Uit de beschikking van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 december 2005 (Stcrt. 2005, 245) blijkt dat de Stichting Zorgkantoor VGZ op grond van artikel 40, eerste lid, van de AWBZ in verbinding met artikel 3, tweede lid, van het Administratiebesluit door de minister voor een periode van drie jaar is aangewezen als verbindingskantoor voor de regio Nijmegen.
Uit de beschikking van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 juli 2007 (Stcrt. 2007, nr. 150) blijkt dat per 1 januari 2007 de Stichting Zorgkantoor VGZ haar activiteiten heeft overgedragen aan VGZ Zorgkantoor B.V.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het er aldus voor moet worden gehouden dat de Stichting Zorgkantoor VGZ in haar hoedanigheid van verbindingskantoor, te noemen zorgkantoor, bevoegdelijk op het bezwaar van eiser heeft beslist en thans in rechte is opgevolgd door de besloten vennootschap VGZ Zorgkantoor B.V.
Ten aanzien van de ongegrondverklaring van de gemaakte bezwaren overweegt de rechtbank het volgende.
Bij toekenningsbeschikking PGB nieuwe stijl 2006 van 10 juli 2006 is krachtens de Regeling aan eiser een PGB toegekend voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. Na indiening door eiser van de verantwoordingsformulieren over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 en de periode 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006 heeft verweerster bij brieven van 12 juni 2006 en 19 september 2006 aan eiser medegedeeld dat over genoemde perioden van de verantwoorde betalingen een gedeelte niet subsidiabel is.
De rechtbank overweegt dat het PGB bij een toekenningsbeschikking als voornoemd aan de verzekerde als voorschot wordt verleend. Uit artikel 2.6.9, eerste lid, onder e van de Regeling volgt dat de verzekerde binnen zes weken na het einde van de voorschotperiode door middel van invulling van een formulier aan het zorgkantoor verantwoording dient af te leggen over het gebruik van het voorschot. Uit artikel 2.6.10, derde lid van de Regeling volgt dat indien het zorgkantoor op basis van een verantwoording als vorenbedoeld van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen, dan betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 2.6.9, het zorgkantoor dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de verzekerde mededeelt. Ingevolge artikel 2.6.13 van de Regeling wordt na afloop van ieder kalenderjaar de subsidie over dat betreffende kalenderjaar definitief vastgesteld, de zogenaamde vaststellingsbeschikking.
De rechtbank is van oordeel dat de brieven van 12 juni 2006 en 19 september 2006 mededelingen betreffen dat de daarin genoemde betalingen niet subsidiabel zijn. Deze mededelingen bevatten geen op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. De toekenningsbeschikking wordt hierbij niet ingetrokken of gewijzigd. Het staat de verzekerde vrij in het restant van de subsidieperiode van het aan hem verstrekte voorschot een bedrag ter grootte van het afgewezen bedrag alsnog aan wel subsidiabele activiteiten te besteden, in welk geval het bedrag kan meetellen voor de uiteindelijke subsidievaststelling. Eerst bij laatstgenoemde vaststellingsbeschikking wordt het recht op subsidie onvoorwaardelijk vastgesteld.
De rechtbank merkt nog op dat in de toelichting bij de Regeling expliciet is vermeld dat de mededeling naar aanleiding van het ontvangstformulier, in welke het zorgkantoor aangeeft dat de verantwoorde betalingen niet subsidiabel zijn, geen beschikking in de zin van de Awb is.
Ook het ter zitting door eiser gestelde – dat het onwenselijk is dat eerst na bezwaar tegen de vaststellingsbeschikking een definitief standpunt van verweerster vernomen kan worden over de vraag of de kosten van neurofeedback kunnen worden vergoed vanuit het aan eiser toegekende PGB, aangezien de kosten in de tussentijd hoog kunnen oplopen – brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het vorenstaande brengt met zich dat verweerster eiser in zijn bezwaar tegen de brieven van 12 juni 2006 en 19 september 2006 ten onrechte heeft ontvangen. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de bezwaren van 14 juli 2006 en 29 september 2006 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij deze uitspraak in de plaats wordt gesteld van het te vernietigen besluit.
Nu de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard hadden dienen te worden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van de schade op grond van artikel 8:73 van de Awb. Het verzoek om verweerster te veroordelen tot schadevergoeding moet dan ook worden afgewezen.
De rechtbank acht geen grond aanwezig voor vergoeding van de door eiser gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerster te veroordelen in de door eiser in dit verband gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart de bezwaren van 14 juli 2006 en 29 september 2006 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de besloten vennootschap VGZ Zorgkantoor B.V. aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de besloten vennootschap VGZ Zorgkantoor B.V. het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, als voorzitter, mrs. D.J. Post en M.J.P. Heijmans, als rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Koster, griffier. Door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 4 december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier, voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 4 december 2007