ECLI:NL:RBARN:2007:BF2118

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3893
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.M. Delnooz-Engels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op zakelijke reis naar Namibië en de kwalificatie als loon uit dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, over een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (LB/PVV) voor het jaar 2002. De eiseres, [X] B.V., had een naheffingsaanslag ontvangen van € 12.858, alsmede een boete van € 3.214, omdat de Belastingdienst van mening was dat de kosten van een reis naar Namibië door drie directieleden van eiseres als loon uit dienstbetrekking moesten worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reis, hoewel georganiseerd met zakelijke relaties, voornamelijk toeristisch van aard was en dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de reis zakelijke belangen diende. De rechtbank oordeelde dat de reis voor de directieleden als een persoonlijke behoeftebevrediging moet worden gezien, en dat het voordeel van de reis als loon moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen de naheffingsaanslag ongegrond.

Daarnaast was er een geschil over de opgelegde boete. Eiseres stelde dat de boete niet kon worden opgelegd omdat er geen duidelijke motivering was gegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst tijdig en voldoende gemotiveerd had gecommuniceerd over de boete. De rechtbank volgde eiseres niet in haar standpunt dat er sprake was van een pleitbaar standpunt, omdat de feiten in de onderhavige zaak niet vergelijkbaar waren met de door eiseres aangehaalde eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de boete van 25% terecht was opgelegd, gezien de grove schuld van eiseres. Uiteindelijk werd het beroep tegen zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3893
Uitspraakdatum: 5 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00].A.01.250.0) loonbelasting en premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd tot een bedrag van € 12.858, alsmede bij beschikking een boete van € 3.214.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 mei 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 22 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2006 te Arnhem.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij [A]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De pleitnota’s zijn vervolgens tot de gedingstukken gerekend.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is de holding van een concern van een tiental bedrijven, dat zich met name toelegt op grondaankoop, planontwikkeling en bouwactiviteiten.
In 2002 hebben drie directieleden van eiseres met enkele van haar zakelijke relaties een reis van tien dagen naar Namibië gemaakt. De zakelijke relaties betroffen twee directieleden van [A], een directielid van [C] en een wethouder van de gemeente [Q]. Aan de reis hebben geen partners deelgenomen. De directieleden hebben voor de reis geen vakantiedagen opgenomen.
De totale kosten van de reis bedroegen € 64.608. [A] en [B] hebben samen € 8.200 bijgedragen aan de reis. Per saldo is € 56.408 door eiseres ten laste van haar resultaat gebracht.
Het programma van de reis, dat tot de gedingstukken behoort, voerde, na aankomst in Johannesburg, onder meer naar Victoria Falls (bezoek aan de watervallen en helikoptervlucht), het Ethosha National Park (onder meer diverse gamedrives), de woestijnstad Swakopmund (bezichtiging stad en onder meer bezoek aan de lagoons van Walvis Baai), het Namib Naukluft Park en de Namib woestijn (onder meer rondvlucht boven de woestijn).
In 2004/2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres, waarvan een rapport is opgemaakt met dagtekening 16 november 2005. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is de bestreden naheffingsaanslag LB/PVV en de boete opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Meer concreet spitst het geschil zich toe op de vraag of werknemers van eiseres in 2002 ter zake van de reis naar Namibië loon uit dienstbetrekking hebben genoten. Tevens is de boete in geschil.
Niet (meer) in geschil is of werknemers van eiseres ook ter zake van een reis naar Zwitserland in 2002 loon uit dienstbetrekking hebben genoten.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de naheffingsaanslag
Eiseres heeft gesteld dat ondanks het toeristische karakter van de reis uitsluitend zakelijke belangen en motieven tot de reis hebben geleid. De deelnemers waren en zijn belangrijke zakenpartners, de ‘decisionmakers’ van [A] en [B]. Eiseres heeft ook niet de bedoeling gehad om haar werknemers een vakantiereis te verstrekken. De reis kwalificeert – aldus eiseres – als een kostenvoorkomende verstrekking aan de deelnemende werknemers in het kader van een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Eiseres verwijst naar de uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch van 8 april 2002, 98/04888 (VN 2002/22.2.10).
Verweerder heeft gesteld dat eiseres noch tijdens het boekenonderzoek, noch tijdens de bezwaarfase inzicht heeft verstrekt in haar afwegingen voor de betreffende reis en de zakelijkheid van haar motieven. Gelet hierop en voorts de duur van de reis, het reisprogramma en de samenstelling van het gezelschap, acht verweerder de reis voor de drie directieleden van eiseres loon uit dienstbetrekking. Verweerder verwijst naar de uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch van 21 januari 2004, 00/03518 (VN 2004/23.1.3) en de Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 40980 (VN 2005/46.14).
De rechtbank is van oordeel dat het karakter van de reis, gelet op het reisprogramma, de dagindeling en de activiteiten tijdens de reis, geheel toeristisch van aard is. Een dergelijke karakter behoeft echter niet uit te sluiten dat er van zakelijke motieven en belangen sprake is. Die belangen zullen dan echter moeten zien op toekomstige zakelijke ontwikkelingen en niet als beloning hebben te gelden voor – bijvoorbeeld – projecten in het verleden. Het ligt – anders dan eiseres meent – op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van zakelijke belangen. De rechtbank acht eiseres in die bewijslast niet geslaagd. Eiseres heeft blijkens de gedingstukken steeds gesteld dat de externe deelnemers aan de reis belangrijke zakenrelaties waren en zijn en dat tijdens de reis over acquisitiepolitiek en strategie is gesproken. Zij heeft dienaangaande echter geen bewijs overgelegd. Zij heeft geen duidelijkheid verschaft tot welke zakelijke ontwikkelingen en/of projecten deze reis (mede) heeft bijgedragen. In de pleitnota wordt weliswaar – voor het eerst – een concreet voorbeeld genoemd van een op handen zijnde transactie waarbij een belang is gemoeid van € 180.000.000, echter is op geen enkele wijze de relatie tussen die transactie en de reis aannemelijk gemaakt. Daarbij speelt mede een rol dat tussen de reis en de beoogde transactie vijf jaren zijn gelegen. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat de reis voor de directieleden moet worden gezien als een persoonlijke behoeftebevrediging en dat het voordeel van de reis voor hen als loon moet worden aangemerkt (zie Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 40980 (VN 2005/46.14). Het gelijk is aan verweerder.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond te worden verklaard.
Met betrekking tot de boete
Eiseres heeft met betrekking tot de boete gesteld dat niet c.q. niet tijdig is voldaan aan het motiveringsvereiste van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank is – anders dan eiseres stelt – van oordeel dat verweerder tijdig, namelijk alvorens de vergrijpboete op te leggen, gemotiveerd mededeling heeft gedaan van zijn voornemen daartoe. De bestreden boete is, samen met de bestreden naheffingsaanslag LB/PVV, met dagtekening 27 december 2005 opgelegd terwijl, met dagtekening 28 november 2005 en 6 december 2005 partijen over de boete hebben gecorrespondeerd.
Eiseres heeft gesteld dat geen boete kan worden opgelegd omdat de uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch van 8 april 2002, 98/04888 (VN 2002/22.2.10) één op één toepasbaar is op de onderhavige zaak en dat mitsdien sprake is van een pleitbaar standpunt.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Aan de door eiseres genoemde uitspraak ligt een duidelijk feitencomplex ten grondslag. Dit geldt zowel met betrekking tot de zakelijke relatie tussen de externe deelnemers aan de reis en de werknemers, alsmede met betrekking tot de doelstelling van de reis. Gelet op het door eiseres in haar zaak kenbaar gemaakte feitencomplex is van een dergelijke duidelijkheid omtrent de relaties, de zakelijke motieven alsmede het effect op toekomstige ontwikkelingen voor de onderneming geen sprake. Reeds daarom kan het beroep van eiseres op het pleitbare standpunt niet slagen. Gelet op alle omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een vergrijpboete heeft opgelegd van 25%, nu het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat te weinig LB/PVV is betaald. De rechtbank acht de boete ook overigens passend en geboden.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de boetebeschikking ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.P. Bakker, griffier, op 5 januari 2007.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.