ECLI:NL:RBARN:2007:BH0113

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5835 VPB
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5835 VPB (rectificatie)
Uitspraakdatum: 29 november 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X BV], gevestigd te [Z] (Curaçao), eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag, [aanslagnummer], opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.135.019.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 1 november 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 8 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2007 te Arnhem. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak 06/5834 VPB. Eiseres is daar vertegenwoordigd door drs. [A] en drs. [B], beiden werkzaam bij [C] Accountants & Belastingadviseurs te Deventer. Namens verweerder zijn verschenen mr. [D] en mr. [E].
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
[F BV] hield tot 28 januari 2005 alle aandelen in eiseres. Per die datum is eiseres door haar juridische fusie met [F BV], haar rechtsopvolger onder algemene titel, opgehouden te bestaan.
Ultimo 1999 heeft eiseres een effectenportefeuille verworven van [F BV] voor een koopsom van € 5.295.506 (f 11.669.760). In verband met het door eiseres te betalen bedrag is tussen [F BV] en eiseres een leningsovereenkomst gesloten.
Op 20 december 2001 is de feitelijke leiding van zowel [F BV] als eiseres
verplaatst naar de Nederlandse Antillen.
In het kader van de eindafrekening op de voet van artikel 15c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) heeft eiseres de effectenportefeuille opgewaardeerd met € 1.215.316.
In het kader van de eindafrekening op de voet van artikel 15c Wet Vpb heeft [F BV] de vordering op eiseres gewaardeerd op € 4.093.650, hetgeen een afwaardering betekent van € 1.201.856. Eiseres heeft in het kader van haar eindafrekening de corresponderende schuld gewaardeerd op nominale waarde van € 5.295.506.
Bij de aanslagregeling Vpb 2001 heeft verweerder de volgende correcties toegepast:
Aangegeven belastbare winst € 978.797
Vrijvalwinst schuld [F BV] € 1.225.466
Correctie in verband met onjuiste emigratiedatum € 23.610
Nader vastgesteld belastbare winst € 2.227.873
Verrekend verlies uit andere jaren € 92.854 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag € 2.135.019
Met dagtekening 23 juli 2005 is dienovereenkomstig de aanslag Vpb 2001 aan eiseres opgelegd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1- Is de tenaamstelling en de adressering van de aanslag Vpb 2001 juist, en zo nee: welke gevolgen dienen daaraan te worden verbonden?
2- Heeft verweerder op grond van artikel 15c van de Wet Vpb terecht een vrijvalwinst ter zake van de schuld aan [F BV] tot de belastbare winst van eiseres gerekend?
3- Levert artikel 15c van de Wet Vpb strijd op met de vrijheid van kapitaalverkeer ex artikel 56 van het EG-Verdrag?
4. Beoordeling van het geschil
1. Tenaamstelling en adressering van de aanslag Vpb 2001
Eiseres betoogt dat de aanslag Vpb 2001 dient te worden vernietigd omdat deze onjuist is geadresseerd.
De rechtbank overweegt dat een onjuiste adressering van de aanslag tot een verschoonbare termijnoverschrijding in de bezwaarfase kan leiden (vgl. HR 19 juni 1996, BNB 1996/285) en niet tot een nietigheid of vernietigbaarheid van de aanslag. Voor zover eiseres bedoelt dat een onjuiste adressering tot gevolg heeft dat de aanslag niet rechtsgeldig is uitgebracht, geldt het volgende.
Het aanslagbiljet Vpb 2001 ten name van eiseres is verzonden naar het postadres van haar gemachtigde. Namens eiseres is tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2001. Aangezien eiseres tijdig kennis heeft genomen van de aanslag, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de aanslag niet rechtsgeldig is uitgebracht. Daarbij kan de omstandigheid dat verweerder ten tijde van het opleggen van de aanslag op de hoogte was van de nieuwe postadresgegevens, niet tot een ander oordeel leiden.
Daarnaast betoogt eiseres dat de onderhavige aanslag aan [F BV], als verkrijgende vennootschap bij de juridische fusie, had moeten worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige aanslag betrekking heeft op een periode waarin eiseres nog bestond. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanslag ten name van eiseres heeft opgelegd. Het betoog van eiseres faalt derhalve.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres, als verdwenen rechtspersoon, na de fusie geen rechtshandelingen meer kan verrichten, zoals het indienen van een bezwaar- of beroepschrift.
Dit moet geschieden door de verkrijgende rechtspersoon, in dit geval [F BV].
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 april 2005 (BNB 2005/318) geoordeeld dat een in naam van de verdwenen rechtspersoon ingesteld bezwaar of beroep niettemin heeft te gelden als een bezwaar of beroep namens de verkrijgende rechtspersoon, mits de verkrijgende rechtspersoon daarmee instemt. Ter zitting is namens [F BV] ingestemd met het door eiseres ingestelde bezwaar en beroep, zodat het beroep ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. Waardering schuld [F BV]
Eiseres is opgericht naar Nederlands recht en wordt in zoverre op grond van artikel 2, lid 4, Wet Vpb, geacht in Nederland te zijn gevestigd. Niet in geschil is dat de feitelijke leiding van eiseres zich vanaf 20 december 2001 op de Nederlandse Antillen bevindt. Derhalve is sprake van een dubbele vestigingsplaats. Voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) moet eiseres in dat geval, op grond van het bepaalde in artikel 34,
lid 2, geacht worden gevestigd te zijn in het land waar de plaats van haar feitelijke leiding is gelegen, in het onderhavige geval derhalve de Nederlandse Antillen.
Nu eiseres voor de toepassing van de BRK vanaf 20 december 2001 inwoner van de Nederlandse Antillen is geworden, moet - gelijk partijen doen - ervan worden uitgegaan dat zij niet meer kan worden aangemerkt als inwoner van Nederland. Voor een dergelijke situatie bepaalt artikel 15c Wet Vpb dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ophouden van het hiervoor bedoelde inwonerschap, de vermogensbestanddelen geacht worden te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
In het kader van de eindafrekening op de voet van artikel 15c Wet Vpb heeft eiseres haar schuld aan [F BV] gewaardeerd op de nominale waarde. Verweerder heeft de waardering van deze schuld gecorrigeerd en een winst van € 1.225.466 in aanmerking genomen. Redengevend hiervoor acht verweerder dat [F BV] als crediteur de corresponderende vordering heeft afgewaardeerd.
Anders dan verweerder betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de waardering van de vordering bij [F BV] en de corresponderende schuld bij eiseres afzonderlijk dienen plaats te vinden. Goed koopmansgebruik vordert van eiseres niet dat haar schuld op de balans wordt vermeld voor een ander bedrag dan dat waarvoor haar crediteur haar kan aanspreken. Een beginsel van goed koopmansgebruik is immers dat de goede koopman zich niet rijker rekent dan hij is. Nu niet gesteld of gebleken is dat [F BV] eiseres voor een lager bedrag kan aanspreken dan de (nominale) waarde van de schuld van
€ 5.295.506, vordert goed koopmansgebruik van eiseres niet dat zij een bedrag van een gedeelte van de schuld tot haar winst rekent.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte een winst ten bedrage van € 1.225.466 tot de belastbare winst van eiseres heeft gerekend. Dit geldt eveneens voor hiermee verband houdende correctie van € 23.610 die verweerder heeft aangebracht in verband met de onjuiste emigratiedatum. Het beroep van eiseres is derhalve gegrond op dit punt.
3. Schending vrijheid van kapitaalverkeer?
In de aangifte Vpb 2001 van eiseres is een bedrag als winst opgenomen als gevolg van de fiscale afrekening ex artikel 15c Wet Vpb over de stille reserves in de effecten . Eiseres betoogt dat artikel 15c een door artikel 56 EG-Verdrag verboden beperking van het kapitaalverkeer tussen Nederland en de Nederlandse Antillen oplevert. Op grond hiervan dient naar haar mening fiscale afrekening over de stille reserves in de effecten buiten beschouwing te blijven bij de vaststelling van de belastbare winst.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EG is het uitgangspunt dat indien een nationale regeling meerdere in het EG-Verdrag genoemde vrijheden beperkt, onderzocht moet worden of de regeling hoofdzakelijk inbreuk maakt op een bepaalde vrijheid. De rechtbank leidt uit het arrest HvJ EG 10 mei 2007, zaak C-492/04 (Lasertec), NTFR 2007/1084, af dat dit uitgangspunt onverkort van toepassing is in de relatie met derde landen. Dit betekent dat indien een nationale regeling hoofdzakelijk inbreuk maakt op de vrijheid van vestiging (artikel 43 EG-Verdrag), deze regeling niet kan worden getoetst aan de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 56 EG-Verdrag), zelfs niet wanneer sprake is van kapitaalverkeer naar of uit derde landen.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiseres stelt, niet artikel 56 EG-Verdrag, maar artikel 43 EG-Verdrag van toepassing. Het gaat hier immers om een verplaatsing van de feitelijke leiding van de vennootschap naar het buitenland en om de daarmee verbonden fiscale afrekening. Daarbij is hoofdzakelijk de vrijheid van vestiging in het geding. Zo de fiscale afrekening ex artikel 15c Wet Vpb, zoals eiseres betoogt, het vrije verkeer van kapitaal al beperkt, zijn deze beperkingen een onvermijdelijk gevolg van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging. Er kan daarom alleen worden getoetst aan artikel 43 EG-Verdrag. Toetsing aan artikel 56 EG-Verdrag is niet aan de orde. Op artikel 43 EG-Verdrag kan eiseres evenwel geen beroep doen in een situatie als de onderhavige, waarbij de zetel van een vennootschap wordt verplaatst naar een derde land. Het beroep van eiseres faalt dan ook op dit punt.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 885.943 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. F.M. Smit en A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier, op 29 november 2007. .
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.