ECLI:NL:RBARN:2007:BH0337

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6293
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige aanslag Zorgverzekeringswet en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde die samen met zijn echtgenote een onderneming drijft, en de inspecteur van de zorgverzekeringswet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een voorlopige aanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) die was opgelegd op basis van zijn bijdrage-inkomen, dat bestond uit een AOW-uitkering en winst uit onderneming. Eiser stelde dat de voorlopige aanslag onrechtmatig was, omdat verweerder geen bevoegdheid zou hebben om premies ZVW te heffen en dat de aanslag in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de ZVW een wettelijke basis heeft en dat de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage niet kan worden aangemerkt als belastingheffing. De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van schending van de rechten van eiser onder het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de voorlopige aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6293
Uitspraakdatum: 12 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag ([aanslagnummer]) zorgverzekeringswet (hierna: voorlopige aanslag ZVW) opgelegd ten bedrage van € 646.
Eiser heeft hiertegen op 29 augustus 2006 bezwaar ingediend, welk bezwaarschrift op
1 september 2006 door verweerder is ontvangen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2006 de voorlopige aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij faxbericht van 30 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A], advocaat te [Q]. Namens verweerder is verschenen [B].
2. Feiten
Eiser geniet een AOW-uitkering. Daarnaast drijft hij samen met zijn echtgenote een onderneming genaamd v.o.f. [C].
Verweerder heeft op 4 augustus 2006 een voorlopige aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 22.657. Dit bijdrage-inkomen bestaat uit een AOW-uitkering van
€ 7.953 en winst uit onderneming van € 14.704. Dit bijdrage-inkomen is gebaseerd op de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2004 van eiser, zijnde de laatst bekende gegevens bij verweerder.
De voorlopige aanslag ZVW bedraagt € 646 (4,4% van € 14.704). Over het bedrag van de AOW-uitkering wordt de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW al ingehouden.
3. Geschil
In geschil is of de voorlopige aanslag ZVW terecht is opgelegd.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de voorlopige aanslag ZVW. Eiser stelt daartoe dat:
- verweerder niet bevoegd is tot het heffen van premies ZVW, omdat verweerder geen verzekeraar is in de zin van artikel 7:925 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
- indien er geen sprake is van premieheffing, er sprake is van belastingheffing waarbij de voorlopige aanslag in strijd is met artikel 1 van het (Eerste) Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. (hierna: Protocol bij het EVRM), nu de voorlopige aanslag een redelijke (wettelijke) grondslag ontbeert en derhalve onrechtmatig is;
- verweerder geen beroep kan doen op de tweede volzin van artikel 1 van het
Protocol bij het EVRM, aangezien er sprake is van misbruik van staatsmacht, namelijk voor particuliere doeleinden nu er sprake is van een wet die lijdt aan een gebrek aan moraliteit.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder voert daartoe aan dat:
- eiser verplicht verzekerd is voor de ZVW;
- verweerder de bevoegdheid heeft om vast te stellen wie verplicht verzekerd is voor de ZVW, het bijdrage-inkomen te berekenen en de premies te heffen;
- het verweerder noch de rechtbank is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de ZVW te beoordelen.
Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de hoogte van de voorlopige aanslag ZVW niet in geschil is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
Op 1 januari 2006 is de “Wet van 16 juni 2005, houdende regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)” in werking getreden.
De ZVW is ingesteld met het doel om de gehele bevolking onder voor ieder gelijke sociale voorwaarden verzekerd te laten zijn tegen de gevolgen van behoefte aan geneeskundige zorg.
De voor de onderhavige procedure relevante wetsartikelen zijn hieronder opgenomen:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. verzekeraar: een verzekeringsonderneming als bedoeld in de eerste richtlijn schadeverzekering;
b. zorgverzekeraar: een verzekeraar, voor zover deze zorgverzekeringen aanbiedt of uitvoert;
c. verzekeringnemer: een persoon die met een zorgverzekeraar een zorgverzekering heeft gesloten;
d. zorgverzekering: een tussen een zorgverzekeraar en een verzekeringnemer ten behoeve van een verzekeringsplichtige gesloten schadeverzekering, die voldoet aan hetgeen daarover bij of krachtens deze wet is geregeld, en waarvan de verzekerde prestaties het bij of krachtens deze wet geregelde niet te boven gaan;
e. verzekeringsplichtige: degene die op grond van artikel 2 verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren;
f. verzekerde: degene wiens risico van behoefte aan geneeskundige zorg, als bedoeld in artikel 10, door een zorgverzekering wordt gedekt;
Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
2. In afwijking van het eerste lid is niet verzekeringsplichtig:
a. de militaire ambtenaar in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid juncto vierde lid, onderdeel a, van de Militaire ambtenarenwet 1931, alsmede de militair aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend;
b. de natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
(…)
Artikel 16
1. Krachtens de zorgverzekering is de verzekeringnemer premie verschuldigd.
(…)
Artikel 39
1. Er is een Zorgverzekeringsfonds.
2. Ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds komen:
a. de inkomensafhankelijke bijdragen, bedoeld in paragraaf 5.2, alsmede de daarmee verband houdende bestuurlijke boeten en renten;
(…)
Artikel 41
De verzekeringsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.
Artikel 43
1. Het bijdrage-inkomen van een jaar is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan:
a. belastbaar loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, verminderd met de ingevolge artikel 46 genoten vergoeding en met uitzondering van loon waarover de belasting op grond van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige en het hierdoor voor de werknemer in de zin van die wet ontstane voordeel en vermeerderd met loon, bepaald volgens de regels van artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. belastbare winst uit onderneming, bepaald volgens de regels van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
(…)
Artikel 48
De rijksbelastingdienst heft de inkomensafhankelijke bijdrage.
Artikel 49
1. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit loon als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, dat van een inhoudingsplichtige wordt genoten, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wijze van inhouding geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.
2. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit andere dan de in het eerste lid bedoelde bestanddelen, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wege van aanslag geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels, met uitzondering van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Bij de vaststelling van de ingevolge het tweede lid op te leggen aanslag wordt de bijdrage die op grond van artikel 43, tweede lid, juncto artikel 45 ten hoogste kan worden geheven verminderd met de bijdrage die op grond van het eerste lid is ingehouden.
Heffingsbevoegdheid verweerder
Eiser heeft gesteld dat verweerder niet heffingsbevoegd is, nu verweerder geen verzekeraar is in de zin van de ZVW. Daarmee miskent eiser niet alleen dat de formele wetgever de bevoegdheid aan verweerder heeft geattribueerd maar tevens dat verweerder slechts optreedt als instantie die belast is met de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage. Eiser heeft met zijn zorgverzekeraar een verzekering afgesloten en niet met verweerder. Het bedrag dat door verweerder wordt geheven, wordt gestort in het Zorgverzekeringsfonds.
Sprake van belastingheffing
De stelling van eiser dat er sprake is van belastingheffing, faalt. Het betreft hier een premie in de vorm van een inkomensafhankelijke bijdrage die gestort wordt in het Zorgverzekeringsfonds. Er is met andere woorden geen sprake van belastingheffing.
Ontbreken wettelijke grondslag
Ook de stelling van eiser dat de aanslag een redelijke (wettelijke) grondslag ontbeert en onrechtmatig is, faalt. De aanslag is gebaseerd op de bepalingen van de ZVW, hetgeen een wet in formele zin is.
Strijd met artikel 1 van het Protocol bij het EVRM
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM luidt als volgt:
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
De ZVW dient een algemeen belang, namelijk dat de gehele bevolking onder voor ieder gelijke sociale voorwaarden verzekerd is tegen de gevolgen van behoefte aan geneeskundige zorg .
Daarnaast tast artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM uitdrukkelijk niet het recht van de verdragsluitende staten aan om de betaling van belastingen of andere heffingen te verzekeren, mits daarbij de in het EVRM gegarandeerde rechten worden gerespecteerd (vergelijk Hoge Raad 11 juni 1997, nr. 32.211, V-N 1997/2371 punt 8). De inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is naar de mening van de rechtbank als een “andere heffing” aan te merken. Verder is gesteld noch gebleken dat er sprake is van schending van enig in het EVRM gegarandeerd recht.
Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Toetsing van ZVW
Op grond van artikel 120 Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. De rechter kan een wet in formele zin, zoals de ZVW, slechts buiten toepassing verklaren indien en voorzover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het gemeenschapsrecht of met een ieder verbindende bepalingen van een verdrag. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken.
Nu gesteld noch gebleken is dat er ten aanzien van eiser sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de ZVW, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.