ECLI:NL:RBARN:2007:BL0614

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2208
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.G.J. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad, die haar bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank Arnhem heeft op 5 juli 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder onterecht was, omdat eiseres niet tijdig op de hoogte was gesteld van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de uitspraak op bezwaar vernietigd, terwijl de aanslag IB/PVV 2001 werd gehandhaafd. Tevens werd verweerder gelast het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 5 augustus 2003 bezwaar heeft ingediend tegen de aanslag, maar dat verweerder dit bezwaar bij uitspraak op 30 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaarde. Eiseres heeft vervolgens op 16 maart 2006 beroep ingesteld. Tijdens de zittingen op 1 februari en 1 mei 2007 is eiseres niet verschenen, maar de rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat eiseres niet tijdig kennis had kunnen nemen van de uitnodiging voor de zitting. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanslag en het bezwaar tegen de aanslag zorgvuldig beoordeeld, inclusief de claim van eiseres voor renteaftrek.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan de bewijslast voor de renteaftrek had voldaan, omdat zij geen bewijsstukken had overgelegd die haar claim konden onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, omdat niet was gebleken dat eiseres kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2208
Uitspraakdatum: 5 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [00].H.16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.343.
Eiseres heeft daartegen op 5 augustus 2003 bezwaar ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 mei 2005 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 16 maart 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007 te Arnhem. Eiseres is daar, met voorafgaand bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Aangezien de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat aangenomen moet worden dat eiseres niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de uitnodiging voor de zitting, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Op 15 maart 2007 is een kopie van de beslissing om het onderzoek te heropenen verzonden aan partijen.
Eiseres heeft op 27 april 2007 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Vervolgens heeft op 1 mei 2007 te Arnhem het tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiseres is daar, met voorafgaand bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres heeft voor het jaar 2001 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.343. In de aangifte is onder rentedragende schulden van eigen woning een bedrag opgenomen van € 15.000. Eiseres heeft hiervan echter niets aan zichzelf toegedeeld. Het belastbaar inkomen van € 14.343 bestaat uitsluitend uit looninkomsten en is door eiseres aangegeven als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Op 1 juni 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de (tweede) voorlopige aanslag IB/PVV 2001 die aan haar is opgelegd.
Bij de aanslagregeling IB/PVV over 2001 heeft verweerder de door eiseres geclaimde arbeidskorting gecorrigeerd. Dit omdat voormelde looninkomsten inkomsten uit vroegere dienstbetrekking zijn. Voor het overige is de aanslag IB/PVV 2001, met dagtekening 15 juli 2003, overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.
Eiseres heeft op 5 augustus 2003 bezwaar aangetekend tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2001. In bezwaar heeft ze aangevoerd dat er bij de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de rente van schulden voor een bedrag van € 15.000. Dit bedrag zou betrekking hebben op (rente van) leningen welke door eiseres aan een destijds beginnende onderneming ter beschikking zijn gesteld.
Bij brief van 3 maart 2005 heeft verweerder eiseres verzocht aanvullende informatie te verstrekken over de geclaimde renteaftrek. Eiseres heeft bij brief van 14 maart 2005 verweerder verzocht om de termijn voor het indienen van bescheiden te verlengen tot 15 april 2005. Verweerder heeft op 30 mei 2005 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaarschrift tevens inhoudelijk bekeken. Dit heeft niet geleid tot een ambtshalve herziening van de aanslag IB/PVV 2001.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of:
1- eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar;
2- de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat het niet berust op een deugdelijke motivering;
3- eiseres recht heeft op een renteaftrek.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
Voordat de rechtbank aan de beoordeling van het geschil toekomt, dient zij ambtshalve te onderzoeken of het beroep ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) - voor zover hier van belang - aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Voordat aan toepassing van artikel 6:11 van de Awb wordt toegekomen, dient eerst beoordeeld te worden of de uitspraak op bezwaar op juiste wijze, zoals bedoeld in de artikelen 3:41 en 3:42 van de Awb, bekend is gemaakt.
Eiseres heeft bij brief van 19 juni 2006 aangegeven dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Hierdoor was het voor haar niet mogelijk om een tijdig een beroepschrift in te dienen. Op eigen verzoek zou zij een duplicaat van de uitspraak op bezwaar van verweerder hebben ontvangen.
Verweerder heeft in verband hiermee aangevoerd dat door hem niet is vast te stellen of en zo ja op welke datum de uitspraak op bezwaar aan eiseres is verzonden. Tevens is niet vast te stellen op welke datum het duplicaat van de uitspraak op bezwaar aan eiseres is toegezonden. Gelet hierop staat niet vast wanneer de beroepstermijn is aangevangen (vgl. Hoge Raad 20 mei 2005, nr. 40 718, BNB 2006/109).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep.
Ontvankelijkheid bezwaar
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, zodat eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het beroep van eiseres dient dan ook om die reden gegrond te worden verklaard.
Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van deze regel kan worden afgeweken als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is een belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41 130, VN 2006/33.7).
Verweerder is in de uitspraak op bezwaar reeds ambtshalve ingegaan op het bezwaar van eiseres. Nu eiseres in beroep geen stukken heeft ingebracht waarmee verweerder bij de beoordeling van het bezwaarschrift rekening had moeten houden, wordt eiseres niet benadeeld door de zaak niet terug te wijzen naar verweerder. De rechtbank zal dan ook zelf in de zaak voorzien.
Motivering uitspraak op bezwaar
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn uitspraak op bezwaar niet gemotiveerd heeft.
Op grond van artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de onderhavige uitspraak op bezwaar gemotiveerd het bezwaarschrift van eiseres heeft afgewezen omdat zij niet de gevraagde gegevens binnen de daarvoor gestelde termijn heeft overgelegd. Niet gebleken is dat eiseres deze gegevens wel tijdig aan verweerder heeft verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie geen sprake kan zijn van een schending van de motiveringsplicht als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Derhalve faalt het beroep van eiseres op dit punt.
Met betrekking tot de grief van eiseres dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door in de uitspraak op bezwaar niet in te gaan op de bezwaarschriften die eiseres heeft ingediend tegen de twee voorlopige aanslagen IB/PVV2001, overweegt de rechtbank dat eiseres hierbij ook geen belang meer heeft. De twee voorlopige aanslagen IB/PVV 2001 zijn gevolgd door de definitieve aanslag IB/PVV 2001. De voorlopige aanslagen IB/PVV 2001 zijn dan ook in deze definitieve aanslag begrepen.
Renteaftrek
Bij brief van 22 december 2004 heeft eiseres betoogd dat zij recht heeft op de renteaftrek omdat sprake is van het beschikbaar stellen van financiële middelen aan startende ondernemers. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij in het onderhavige jaar recht heeft op deze aftrek.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat door haar een lening is aangegaan en rente is betaald. Hieruit volgt dat zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van rente die voor aftrek in aanmerking komt.
De rechtbank gaat voorbij aan het door eiseres in haar nadere stuk van 27 april 2007 gedane bewijsaanbod omdat het te laat is gedaan en om die reden in strijd komt met de eisen van een goede proceseconomie.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag IB/PVV 2001 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde
uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier.
De rechter,
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.