ECLI:NL:RBARN:2008:BC4515

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
145147+152197
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van financieel adviseur voor onjuiste advisering over waarde agrarische onderneming

In deze zaak vordert eiser, [eiser 145417], een verklaring voor recht dat Accon, Accon Accountants en Accon Juristen een beroepsfout hebben begaan door onjuiste advisering over de waardering van de agrarische onderneming die hij samen met zijn broer exploiteerde. De rechtbank oordeelt dat de betrokken adviseurs niet hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht, waardoor zij in beginsel aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade. De zaak betreft een agrarisch bedrijf dat door eiser en zijn broer in maatschapsverband werd geëxploiteerd. Na het overlijden van de broer op 25 januari 2002 ontstonden er geschillen over de waardering van de onderneming en de voortzetting van het bedrijf door eiser. De rechtbank benoemt een deskundige om de waarde van de onderneming vast te stellen, waarbij de waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht. De zaak illustreert de complexiteit van waarderingen in de agrarische sector en de verantwoordelijkheden van financieel adviseurs in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 13 februari 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 145417 / HA ZA 06-1637 van
[eiser 145417],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.A.M. van Exsel te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCON BELASTINGADVISEURS B.V.,
thans geheten ACCON AVM BELASTINGADVIES B.V.
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 152197 / HA ZA 07-271 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCON BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOTARISKANTOOR GEERSE TERHEIJDEN B.V.,
gevestigd te Terheijden,
2. [ged. 2 152197],
wonende te [woonplaats],
3. [ged. 3 152197],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. A.T. Bolt,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 145417], Accon, het Notariskantoor, [gedaagde 2 152197] en [gedaagde 2 152197] genoemd worden (gedaagden tezamen: [gedaagde 2 152197] c.s.).
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2007.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. [eiser 145417] heeft met zijn broer [naam broer] vanaf 1 januari 1977 in maatschapsverband een agrarisch bedrijf te [plaats] geëxploiteerd. De rechtsverhouding tussen partijen is bij maatschapscontract van 3 oktober 1991 opnieuw vastgelegd. Uit dit maatschapscontract worden de volgende artikelen geciteerd ([voornaam broer] is vennoot 1, [voornaam eiser 145417] vennoot 2):
“INBRENG
Artikel 3
Door ieder der vennoten wordt in de maatschap ingebracht zijn kennis, arbeidskracht en vlijt en bovendien:
door de vennoot 1 genoemd:
a. zijn aandeel in de hem en vennoot 2 gezamenlijk in eigendom toebehorende gebouwen, welke dienstbaar zijn aan het agrarisch bedrijf volgende de per 31 december 1990 nader op te maken balans, m.u.v. de landbouwgronden.
b. zijn aandeel in de hem en vennoot 2 gezamenlijk in eigendom toebehorende dode en levende landbouwinventaris, voorraden, vorderingen en schulden volgens de per 31 december 1990 nader op te maken balans.
c. het gebruik en genot van de pachtrechten ontleend aan de door hem aangegane pachtrechten, w.o. begrepen de pachtrechten welke hierna onder d. worden genoemd.
d. het gebruik en genot van de door vennoot 2 aan vennoot 1 én vennoot 2 (gezamenlijk) verpacht aandeel in de gezamenlijke landbouwgronden, welke een totaal oppervlakte hebben van ± 73 ha. en waarin vennoot 1 voor 50% is gerechtigd.
Vennoot 1 zal zijn medewerking verlenen aan het, binnen drie maanden na de ondertekening van deze overeenkomst, schriftelijk in een pachtcontract vastleggen van datgene wat onder d. hiervoor is vermeld.
e. het gebruik en genot van hem toebehorende produktierechten voorzover deze niet ten name zijn gesteld van vennoot 1 en vennoot 2 gezamenlijk. Mochten deze produktierechten ten name zijn gesteld van de vennoot 1 én de vennoot 2 gezamenlijk dan wordt geacht dat deze zijn ingebracht onder b. van dit artikel.
door de vennoot 2 genoemd:
a. zijn aandeel in de hem en vennoot 1 gezamenlijk in eigendom toebehorende gebouwen, welke dienstbaar zijn aan het agrarisch bedrijf volgende de per 31 december 1990 nader op te maken balans, m.u.v. de landbouwgronden.
b. zijn aandeel in de hem en vennoot 1 gezamenlijk in eigendom toebehorende dode en levende landbouwinventaris, voorraden, vorderingen en schulden volgens de per 31 december 1990 nader op te maken balans.
c. het gebruik en genot van de pachtrechten ontleend aan de door hem aangegane pachtrechten, w.o. begrepen de pachtrechten welke hierna onder d. worden genoemd.
d. het gebruik en genot van de door vennoot 1 aan vennoot 1 én vennoot 2 (gezamenlijk) verpacht aandeel in de gezamenlijke landbouwgronden, welke een totaal oppervlakte hebben van ± 73 ha. en waarin vennoot 2 voor 50% is gerechtigd.
Vennoot 2 zal zijn medewerking verlenen aan het, binnen drie maanden na de ondertekening van deze overeenkomst, schriftelijk in een pachtcontract vastleggen van datgene wat onder d. hiervoor is vermeld.
e. het gebruik en genot van hem toebehorende produktierechten voorzover deze niet ten name zijn gesteld van vennoot 1 en vennoot 2 gezamenlijk. Mochten deze produktierechten ten name zijn gesteld van de vennoot 1 én de vennoot 2 gezamenlijk dan wordt geacht dat deze zijn ingebracht onder b. van dit artikel.
(…)
EINDE VAN DE MAATSCHAP
Artikel 11
De maatschap eindigt:
(…)
c. door overlijden van één der vennoten.
(…)
GERECHTIGHEID BIJ HET EINDE DER MAATSCHAP
Artikel 12
Bij het eindigen van de maatschap is ieder van de vennoten in het vermogen van de maatschap gerechtigd voor het bedrag waarvoor hij ingevolge het in artikel 4 bepaalde in de boeken van de maatschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden blijkens de jaarstukken opgemaakt, overeenkomstig het in artikel 7 en 8 bepaalde naar de dag waarop de maatschap is beëindigd.
Op deze, na het eindigen van de maatschap op te maken balans zullen de bestanddelen worden gewaardeerd als is voorgeschreven voor boedelscheiding met minderjarigen, waarbij als waardegrondslag dient te worden uitgegaan van de waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening.
VOORTZETTING VAN HET BEDRIJF VAN DE MAATSCHAP
Artikel 13
Bij het eindigen van de maatschap op grond van één der in artikel 11 genoemde gebeurtenissen - met uitzondering van punt a en b - heeft de overblijvende medevennoot het recht, om de zaken van de maatschap, hetzij alleen, hetzij met anderen voort te zetten, mits daartoe zijn verlangens schriftelijk te kennen gevende aan zijn medevennoot diens rechtsvertegenwoordigers of rechtverkrijgenden binnen zes maanden na het eindigen van de maatschap. De vennoot die aldus de zaken van de maatschap voortzet is gerechtigd alle zaken van de maatschap over te nemen of zich te doen toescheiden, onder de verplichting om al haar schulden voor zijn rekening te nemen en om aan de andere vennoot, zijn rechtsvertegenwoordigers of rechtverkrijgenden, de waarde van hun aandeel in de maatschap en al hetgeen zij daarvan blijkens de in artikel 12 genoemde balans te vorderen mochten hebben uit te keren.”
3.2. Accountantsunie ZLM b.v., rechtsvoorganger van Accon - hierna ZLM - heeft bij brief van 4 oktober 1991 onder meer het volgende aan [voornaam eiser 145417] en [naam broer] geschreven:
“Aansluitend op onze bespreking gisteren ten kantore van notaris [XXX] met de heer [gedaagde 2 152197] doen wij u hierbij in drievoud de definitieve tekst van de maatschapsovereenkomst tussen u beiden toekomen.
Verzoek na ondertekening één exemplaar aan ons te retourneren.
Na ontvangst zullen wij onmiddellijk kontakt opnemen met Gropatax teneinde te trachten de in artikel genoemde pachtovereenkomst tussen u beiden op papier te krijgen, aannemende dat u zelf geen deskundig buro op het gebied van pachtzaken kan aanwijzen.”
3.3. ZLM heeft bij brief van 15 november 1991 het volgende aan [voornaam eiser 145417] en [naam broer] geschreven.
“Recent is een arrest gewezen door de HR omtrent de problematiek waarover wij met u diverse gesprekken hebben gevoerd, namelijk:
“de waardering van onroerende goederen bij overlijden zonder dat er sprake was van verpachting, terwijl de goederen bij de firma in gebruik waren.”
Te uwer informatie doen wij u hierbij de gepubliceerde uitspraak toekomen, welke o.i. bevestigd, dat wanneer er geen pachtcontract aanwezig is er bij overlijden gewaardeerd moet worden tegen de vrije waarde met alle gevolgen van dien ten aanzien van successierechten etc.!!
Deze uitspraak maakt nog eens duidelijk dat de door u te bewandelen weg om een en ander vast te leggen in een pachtovereenkomst een juiste is.”
3.4. Bij de stukken bevindt zich een niet getekend “Pachtcontract voor een hoeve” waarin de namen van [voornaam eiser 145417] en [naam broer] zijn ingevuld en de gegevens van het boerenbedrijf.
3.5. [naam broer] is op 25 januari 2002 overleden. Hij had geen testament gemaakt. Erfgenamen zijn zijn broers [eiser 145417] en [erfgenamen] en - bij plaatsvervulling - drie kinderen van een vooroverleden broer. Alle andere erven dan [eiser 145417] worden hierna aangeduid met de andere erven.
3.6. [XXX], taxateur onroerende zaken van de belastingdienst ondernemingen in Breda, en ir. [XXX], als taxateur onroerende zaken verbonden aan Acvast B.V. te Middelburg hebben in opdracht van de maatschap/ de erven van [naam broer] in hun taxatierapport van 19 februari 2002 de waarde van onder meer het door de maatschap geëxploiteerde landbouwbedrijf getaxeerd. Uit het taxatierapport worden de volgende passages geciteerd:
“Taxatie grondslag
• Voor het landbouwbedrijf bestaande uit een boerderij, opstallen, tuin, erf en ondergrond, bouwland, weiland, dijkgrond en productierechten;
Economische verkeerswaarde, vrij van huur en gebruik; De prijs die bij onderhandse verkoop bij aanbieding vrij van huur en gebruik en op de voor de onroerende zaak of productierecht meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
• Voor het bouwland, weiland en dijkgrond:
Economische verkeerswaarde, in verpachte staat; De waarde bij een langdurige verpachting zoals is bedoeld in de pachtwet. Bij deze waarde wordt ervan uitgegaan dat de pachter niet het voornemen heeft om eigenaar te worden.”
3.7. De taxateurs hebben voor zover van belang als volgt getaxeerd:
tegen de peildatum 25 januari 2002
woning, erf, tuin, bedrijfsbebouwing
incl. erfverharding, erf en ondergrond en
bouwland ter grootte van 2.500 m² waarde in het vrije
economische verkeer € 297.300,00
het bouwland, weiland en bos van 68.35.70 ha. in vrije staat € 3.102.000,00
idem in verpachte staat € 853.000,00,
tegen de peildatum 17 september 2001, resp. 12 december 2001
de dijkgrond van 4.06.20 ha. in vrije staat € 46.000,00
idem in verpachte staat € 18.000,00
zonder peildatum
bietenquotum, 30149 kg polsuiker, waarde in het vrije
economische verkeer € 27.400,00
melkquotum, 211.668 kg, (4,02% vet), waarde in het vrije
economische verkeer € 366.200,00
3.8. [eiser 145417] heeft bij brief aan de andere erven van 28 februari 2002 het recht ex art. 13 maatschapsovereenkomst ingeroepen om de onderneming van de maatschap alleen voort te zetten.
3.9. Op 5 maart 2002 heeft [gedaagde 2 152197] de akte van verklaring van erfrecht verleden. De erfgenamen hebben hem benoemd tot boedelnotaris. Vooral [gedaagde 2 152197], als notarisklerk verbonden aan het kantoor van [gedaagde 2 152197], heeft zich bezig gehouden met de afwikkeling van de boedel.
3.10. Op 28 februari 2002 was er een bespreking gehouden ten kantore van [gedaagde 2 152197], waarbij ook aanwezig waren [eiser 145417], [XXX] en [XXX], destijds relatiebeheerder bij Accon Accountants B.V., een zusteronderneming van Accon. Tijdens die bespreking is onder meer afgesproken dat Accon de jaarstukken van de maatschap over 2000 en 2001 voltooit. De andere erven waren het ermee eens dat [eiser 145417] de bedrijfsvoering voorlopig zou voortzetten.
3.11. Bij brief van 8 april 2002 heeft [XXX] onder meer het volgende aan [eiser 145417] geschreven:
“Tevens hebben wij een voorlopige berekening van het boedelvermogen van wijlen [erflater] bijgevoegd. Wij hebben ons hierbij gebaseerd op het taxatierapport wat op overlijdensdatum is opgemaakt.(…) Daar de overblijvende vennoot meegedeeld heeft dat hij het bedrijf wenst voort te zetten is uitgegaan van de waarden bij voortgezette bedrijfsuitoefening.(…)
Uit de bijgevoegde gegevens blijkt dat het boedelvermogen als volgt is samengesteld:
1. Aandeel in het maatschapsvermogen per
1 januari 2002 ƒ 885.173,00
2. Meerwaarde van de roerende en onroerende
goederen per overlijdensdatum ƒ 946.165,00
Totaal ƒ 1.831.338,00
Verder moet nog rekening worden gehouden met een belastingclaim van ongeveer ƒ 300.000,00.
3.12. Op 26 april 2002 heeft de volgende bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [voornaam eiser 145417], [XXX] en [XXX], [XXX] en [gedaagde 2 152197]. Tijdens deze bespreking heeft [XXX] zich namens de andere erven op het standpunt gesteld dat [eiser 145417] de maatschap kon voortzetten tegen overname van het aandeel van [naam broer] op basis van de waarde in het economische verkeer, vrij van huur en gebruik. Er is tijdens dat overleg geconstateerd dat er tussen partijen onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de maatschapsakte, de rechtsgeldigheid van de pachtrechten, de boekhoudkundige behandeling in de afgelopen jaren van de maatschapsakte en de waardering van de registergoederen en de productierechten.
3.13. Drs. [XXX], accountant-administratieconsulent van Accon Accountants, heeft [gedaagde 2 152197] bij brief 16 mei 2002 onder meer een balans van de gronden van de maatschap gezonden, met een waardering volgens boekwaarde, op basis van verpachte staat en op basis vrij van huur en gebruik.
3.14. [XXX], juridisch adviseur van Accon Juristen B.V., heeft op 24 mei 2002 onder meer het volgende geschreven aan [eiser 145417]:
“U had in maatschapsverband met uw broer een agrarisch bedrijf, staande en gelegen te [plaats]. Uw broer is op 25 januari 2002 overleden. Op basis van de inhoud van de maatschapsakte (artikel 3) is destijds alle grond, 72.76.90 ha., als onverdeeld eigendom in de maatschap ingebracht. Hierbij werd vastgelegd, dat uw broer en u voor het eigen gedeelte een afzonderlijke pachtovereenkomst zou sluiten. Volgens genoemd artikel 3 onder d zal het daar bepaalde schriftelijk in een pachtcontract worden vastgelegd, binnen drie maanden na ondertekening van het maatschapscontract. Van mijn collega [XXX] heb ik begrepen, dat nooit een schriftelijke pachtovereenkomst is opgemaakt. De vergoeding van de pacht is (aldus mijn collega) jaarlijks door middel van de winstverdeling van artikel 10 van de akte verrekend.
U wilt nu volgens artikel 13 van de maatschapsakte het bedrijf van de maatschap voortzetten en u vraagt zich af of u de grond kan laten toedelen, tegen welke waarde en/of tegen waarde in verpachte staat.
U heeft een zoon, de heer [naam zoon], geboren op 2 juni 1981, als bedrijfsopvolger. U bereikt op 30 juni 2002 de leeftijd van 65 jaren.
In artikel 11 van de akte staat dat de maatschap eindigt onder meer door het overlijden van één van de vennoten en in artikel 12 is met zoveel woorden opgenomen dat ieder van de vennoten in het vermogen van de maatschap is gerechtigd voor het bedrag waarvoor hij in de boeken van de maatschap is gecrediteerd.
Artikel 13 van de maatschap spreekt over de voortzetting van het bedrijf van de maatschap. Volgens dit artikel heeft de overblijvende vennoot met zoveel woorden het recht de maatschap alleen hetzij met anderen voort te zetten, mits daartoe zijn verlangens schriftelijk te kennen worden gegeven binnen 6 maanden na het eindigen van de maatschap.
Om extra zekerheid voor de pacht te waarborgen is het mogelijk om met uw zoon (als uw bedrijfsopvolger) een maatschapsovereenkomst te sluiten. Tevens is het dan noodzakelijk ( ook als de erven niet vrijwillig akkoord gaan) de pacht bij de Pachtkamer schriftelijk te laten vastleggen. Vervolgens dient er op korte termijn te worden gezorgd voor een indeplaatsstelling (als de erven niet vrijwillig instemmen) bij de Pachtkamer van uw zoon als pachter, omdat u op 30 juni 2002 de leeftijd bereikt van 65 jaren.
(…)
Indien u het bedrijf wilt voortzetten, alleen of met uw zoon, zal dit schriftelijk vóór 25 juli 2002 aan de rechtverkrijgenden (erven) moeten worden meegedeeld.
De te volgen procedure zal mijns inziens als volgt moeten luiden:
- Op korte termijn de vorengenoemde brief naar de erven sturen en een verzoek tot medewerking aan de indeplaatsstelling van uw zoon en schriftelijke vastlegging pacht.
- Indien de erven niet meewerken zal ik de indeplaatsstellingsprocedure en de procedure tot schriftelijke vastlegging van de pacht opstarten bij de Pachtkamer. De procedures wil ik dan aanbrengen vóór 30 juni 2002.”
3.15. [XXX], juridisch adviseur van Accon Juristen, heeft bij brief van 5 juni 2002 onder meer het volgende aan de andere erven geschreven:
“Tot mij heeft zich gewend de heer [eiser 145417], wonende te [adres], met het verzoek om advies en bijstand ten behoeve van zowel de gewenste schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst tussen mijn cliënt en wijlen de heer [erflater] als de overdracht van pachtrechten aan de zoon van mijn cliënt, de heer [naam zoon].
Aangezien u de erven van de heer [erflater] vertegenwoordigt, wend ik mij namens mijn cliënt eerstens tot u.
De heer [erflater] en mijn cliënt hebben sinds vele jaren in maatschapsverband een agrarisch bedrijf geëxploiteerd, staande en gelegen te [plaats]. Bij akte van 3 oktober 1991 hebben partijen de mondelinge afspraken vastgelegd in een daartoe strekkende maatschapsovereenkomst.
In deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat ieder zou zorgdragen voor de schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst met de ander betreffende de percelen met kadastrale aanduiding gemeente Hooge Zwaluw, sectie I nummers 24, 25, 26, 288, 730, 731 en sectie L nummers 130, 141, 187 en 411. Samen groot 72.76.90 ha.
Deze schriftelijke vastlegging is echter nooit gebeurd, waardoor partijen de grond altijd mondeling van elkander hebben gepacht. Wegens het overlijden van de heer [erflater] op 25 januari jl., wend ik mij tot u (als vertegenwoordiger van de erven van wijlen de heer [erflater]) met het verzoek de erven te verzoeken mee te werken aan de schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomsten tussen mijn cliënt en de heer [erflater].
Namens mijn cliënt verzoek ik u mij te berichten of de erven gehoor geven aan voornoemd verzoek, zodat ik de betreffende akten kan opmaken. Wellicht ten overvloede merk ik op dat indien men niet ingaat op dit verzoek, cliënt zich genoodzaakt ziet om een vordering tot schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst in te dienen bij de Pachtkamer.
Naast bovenstaande verzoek tot medewerking aan schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomsten verzoek ik tevens medewerking aan de indeplaatsstelling van de zoon van mijn cliënt met betrekking tot de pacht van voornoemde percelen, zulks wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd van mijn cliënt op 30 juni a.s.
De zoon van mijn cliënt, de heer [naam zoon], werkt al vanaf zijn jeugd mee op het veehouderijbedrijf en beschikt over het diploma Lagere Agrarische School en start, na afronding van de MLTS in juli van dit jaar, met de Hogere Agrarische School. De heer [naam zoon] is op dit moment 21 jaar oud.
Mijn cliënt is voornemens om in de toekomst het agrarisch bedrijf aan zijn zoon over te dragen. Voor zijn zoon is het derhalve van groot belang dat hij in de toekomst kan beschikken over de percelen die mijn cliënt van wijlen de heer [erflater] pacht.
Gezien hetgeen ik hiervoor het opgemerkt, kan gesteld worden dat de zoon van mijn cliënt beschikt over voldoende opleiding en ervaring teneinde in aanmerking te komen voor indeplaatsstelling in de pacht.
In verband hiermee verzoek ik u om de erven te verzoeken om allen hun medewerking te verlenen aan de voorgestane indeplaatsstelling.
Ik verzoek u vriendelijk om mij binnen 5 dagen na dagtekening van deze brief te berichten of de erven met de verzochte indeplaatsstelling akkoord gaan, zodat een strekkende wijzigingsovereenkomst op korte termijn kan worden opgesteld. De kosten van deze pachtwijziging, inclusief Grondkamerkosten, zullen geheel worden gedragen door mijn cliënt.”
3.16. [XXX] heeft aldus gereageerd bij brief van 18 juni 2002, dat het in de brief van 5 juni 2002 geformuleerde voorstel niet correspondeerde met de afspraken, gemaakt tijdens de bespreking op 26 april 2002, inhoudende dat [XXX] en [gedaagde 2 152197] een voorstel voor een minnelijke regeling zouden uitwerken.
3.17. [gedaagde 2 152197] heeft in een memo van 17 juni 2002 vijf mogelijkheden geschetst voor de voortzetting door [eiser 145417] van de in de maatschap uitgeoefende onderneming: (1) overname op basis van de waarde in verpachte staat,
(2) overname op basis van de waarde vrij en leeg opleverbaar,
(3) overname op basis van de waarde bij verkoop door een verpachter aan een pachter
(4) overname uitgaande van de gedachte van voortzetting door [eiser 145417], op basis van een iets lagere waarde dan die in vrije en opleverbare staat,
(5) splitsing van de cultuurgronden.
3.18. [XXX] heeft vervolgens in een memo van 20 juni 2002, getiteld “Voorstel verdeling vermogen van [erflater]” het volgende voorgesteld:
“Voorstel tot de verdeling van de boedel van [voornaam broer]:
Woning + bedrijfsgebouwen met
ondergrond en erf € 297.500,00
Cultuurgrond € 3.193.395,00
Productierechten € 393.600,00
Totaal vermogen € 3.884.295,00
Gebouwen en ondergrond
Aandeel erven 50% van € 297.500,00 € 148.650,00
Cultuurgrond
Aandeel erven 60% van 50% van € 3.193.395,00 € 958.018,00
Productierechten
Aandeel ervan 50% van € 393.600 € 196.800,00
Totaal aandeel erven in onroerend goed + productie-
rechten € 1.303.466,00”
3.19. Over dit voorstel is op 28 juni 2002 overlegd door [eiser 145417], [XXX], drs. P.C.M. [XXX], belastingadviseur van Accon, [XXX], [XXX] [eiser 145417] en [gedaagde 2 152197].
3.20. [XXX] heeft op 4 september 2002 namens [eiser 145417] een tegenvoorstel aan de erven gedaan. Uit de brief worden de volgende passages geciteerd:
“- Ik ben uitgegaan van een waarde van de grond van ƒ 45.000 (= € 20.420); de reden is gelegen in het feit dat 60% van de vrije waarde erg hoog is. Tijdens de bespreking werd aangegeven dat als uitgangspunt genomen werd de transacties die door Domeinen gedaan worden. Navraag gaf echter aan dat ook bij dit soort transacties 60% van de vrije waarde te hoog is. Gemiddeld vind verkoop aan pachters plaats tegen een waarde tussen de 40% en 50% van de vrije waarde;
- de vrije waarde van de grond is op dit moment in het betreffende gebied trouwens aan het dalen
- voor de waarde van de woning dient niet uitgegaan te worden van de vrije staat want de woning is bewoond. Ik ben uitgegaan van 65%;
- in de berekeningen wordt geen rekening gehouden met een rentekorting. Op basis van het maatschapscontract kan betaling in vijf jaarlijkse [termijnen] plaatsvinden. In dit geval wordt bij de boedelverdeling in een keer betaald (…). Ik ben uitgegaan van 4%.
Deze reactie is uitgegaan onder voorbehoud van goedkeuring door de bank van de benodigde financiering.”
3.21. Vervolgens heeft er op 6 september 2002 een bespreking plaats gevonden, waarbij [gedaagde 2 152197], [eiser 145417], [XXX], [XXX] [eiser 145417], [XXX] en [XXX] aanwezig waren. Tijdens deze bespreking hebben de erven de volgende afspraken gemaakt:
“de onderneming wordt overgenomen in zijn geheel door [voornaam eiser 145417];
voor de berekening van ieders erfdeel zal worden uitgegaan met als peildatum de overlijdensdatum van [voornaam broer] van:
1. de balanswaarden en zonodig verkoopwaarden (van het vee) terzake de voorraden, bedrijfsinventaris, levende have vorderingen en schulden zullen worden aangehouden;
2. het melk-quotum wordt overgenomen voor de taxatiewaarde;
3. de bedrijfsgebouwen met ondergrond worden gewaardeerd naar de taxatiewaarde in vrij 'opleverbare toestand; zie het taxatierapport 19-2-2002;
4. het woonhuis met ondergrond wordt gewaardeerd tegen 72,5 % van de taxatiewaarde in vrij opleverbare toestand zijnde na berekening € 163.300,00; zie voorstel [XXX] 20-6-2002j
5. de kultuurgronden en dijklichaam worden gewaardeerd overeenkomstig het voorstel van [XXX], wat de kultuurgrond betreft zijnde 60 % van de waarde in vrij opleverbare toestand; zie voorstel [XXX] 20-6-2002;
6. de risico van de onderneming is vanaf de overlijdensdatum voor [voornaam eiser 145417];
7. de erfdelen worden door [voornaam eiser 145417] binnen redelijke termijn uitbetaald, verhoogd met een rente vanaf de overlijdensdatum te berekenen tegen 5 % per jaar berekend over de bruto-erfdelen; het uitgangspunt is voor 30-1-¬2003 maar in ieder geval uiterlijk 1-4-2003;
8. [XXX] ontvangt de jaarstukken over 1999, 2000, 2001 en 2002;
9. Accon verzorgt de aangifte IB 2002 van [voornaam broer]
10. de successieaangifte zal worden opgesteld door het notariskantoor in overleg met Accon
11. er zal een vervreemdingsbeding worden opgesteld voor een duur van 15 jaren, geldende voor alle registergoederen; niet dalend; de tekst zal door het notariskantoor ter beoordeling worden opgemaakt;
terzake de bouwkavel, woonhuis bedrijfsgebouwen ondergrond en erf zal een waarde worden vastgesteld in vrij opleverbare toestand per overlijdensdatum;
voor de kultuurgrond wordt gehanteerd de opbrengst.bij een eventuele vervreemding;
voor elke oppervlakte welke verkocht wordt zal de helft van de oppervlakte gelden als geldend voor het vervreemdingsbeding .
doorverkoop van de onderneming aan zoon Jan, mits ondernemer, is toegestaan;
herinvestering is ook mogelijk;
tekstueel zal zoveel mogelijk de gebruikelijke tekst ten notariskantore worden gehanteerd;
12. [XXX] zal voorkeursrecht voor het jachtrecht (zonder vergoeding) hebben gedurende de periode dat [voornaam eiser 145417] en Jan landbouwers zijn;
13.' [voornaam eiser 145417] heeft de bevoegdheid de bedrijfsovername in een zodanige vorm op te stellen welke voor hem acceptabel is, mits de nominale waarden van de erfdelen van de andere erfgenamen daardoor niet wijzigen; in eerste instantie zal een berekening van de erfdelen van de erfgenamen worden opgesteld uitgaande van een volledige fiscale afrekening.”
3.22. [XXX] heeft op 16 september 2002 het volgende aan [eiser 145417] en diens vrouw geschreven:
“Bijgaand treft u in de definitieve versie een berekening van de over¬namesom op basis van het getekende compromis.
Tijdens de bespreking zijn de volgende uitgangspunten als basis genomen: uitgaan van € 12.500 per Ha;
verkoop van melkquotum en afstoten veetak ter financiering van de aankoop;
In de bespreking is duidelijk geprobeerd om de andere erven uit te laten gaan van een lagere waarde dan 60% van de vrije waarde, zij waren hiertoe niet bereid.
Als wij ons hard gemaakt hadden voor een lagere prijs voor de grond had dit geresulteerd in een procedure. Op zich zelf is een procedure niet erg als de kans van slagen erg groot is en de verschillen in waarde aanzien¬lijk zijn.
De kans van slagen voor vaststelling van de aanwezigheid van pacht was naar onze mening vrij hoog geweest. Na de constatering van de aanwezigheid van pacht door de grondkamer had de rechter zich uit moeten spreken over de waardedrukkende factor en de vrije waarde van alle activa die tot de onderneming behoorde.
Navraag bij verschillende taxateurs gaf aan dat daarbij gedacht moest worden aan een percentage tussen de 40% en 50%, lager was moeilijk haal¬baar geweest. Bij een procedure had u de grond mogelijk tegen een lagere waarde kunnen verkrijgen echter de andere partij had op dat moment geen genoegen meer genomen met de taxatie voor successie en was niet akkoord gegaan met een overdracht van de andere activa tegen boekwaarde. Bij een procedure had dit tot een aanzienlijke waardediscussies geleid. Vooraf is bij dit soort discussies niet te voorspellen hoe het eindresultaat er uiteindelijk uit gaat zien. Tevens moet men bij een dergelijke procedure die gemiddeld 2 jaar duurt denken aan een bedrag van € 20.000 aan proceskosten per partij als gevolg van de pachtprocedure voor de grondkamer en de procedure voor de Arrondissementsrechtbank inzake het waardegeschil. Bovendien loopt u het risico voor de proceskosten van de andere partij veroordeeld te worden als u verliest.
Gelet op het bovenstaande, de kosten, de lange tijd van rechtsonzekerheid en het verschil in prijs die u uiteindelijk voor de grond wilde betalen en de verkoopprijs (totaalverschil was € 62.009, per Ha € 1.704) hebben wij tijdens de bijeenkomst bij de notaris geadviseerd om met het voorstel akkoord te gaan.”
3.23. Op 20 mei 2003 heeft er een bespreking plaats gevonden met de Rabobank Made en omstreken, waarbij deze de door [eiser 145417] aangevraagde financiering heeft afgewezen. De Rabobank heeft dat schriftelijk bevestigd bij brief van 28 januari 2004.
3.24. [XXX] heeft bij brief aan de erven van 20 mei 2003 een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud in de overeenkomst van 6 september 2003. Verder heeft hij voorgesteld een nieuwe overeenkomst te sluiten op basis van een waarde van de grond in verpachte staat. [gedaagde 2 152197] heeft hierop gereageerd bij brief van 30 juni 2003. [XXX] heeft zich namens [eiser 145417] bij brief van 31 juli 2003 aan [gedaagde 2 152197] op het standpunt gesteld dat [eiser 145417] in verband met hardhorendheid en dyslexie niet heeft begrepen wat hij op 6 september 2002 heeft getekend, zodat de noodzakelijke wilsovereenstemming heeft ontbroken, althans dat partijen een financieringsvoorbehoud hebben gemaakt, waarop [eiser 145417] zich beroept.
3.25. De erven hebben [eiser 145417] gedagvaard voor de rechtbank Breda. Zij hebben gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van [naam broer] zou vaststellen op basis van de vaststellingsovereenkomst, althans een notaris te benoemen ten overstaan van wie deze verdeling zal plaatsvinden. [eiser 145417] heeft zich verweerd met de stelling dat er sprake was van een geestelijke stoornis bij hem ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst van 6 september 2002, dat er sprake was van misbruik van omstandigheden en dat er een financieringsvoorbehoud was overeengekomen. Mede na bewijslevering heeft de rechtbank bij vonnis van 20 juli 2005, rolnr. 03-1974, de verweren verworpen. Zij heeft vervolgens de verdeling gelast ten overstaan van [XXX], notaris te Breda.
3.26. Op 6 juni 2006 is nalatenschap van [naam broer] verdeeld en de gronden e.d. toebedeeld aan [eiser 145417] tegen betaling van € 1.158.382,63. Dit bedrag is voor een deel gefinancierd uit het privé-vermogen van de echtgenote van [eiser 145417], mevrouw [naam echtgenote].
3.27. [eiser 145417] is in de zomer van 2007 overleden.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. [eiser 145417] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat Accon een beroepsfout tegen hem heeft begaan en veroordeling van Accon tot betaling van EUR 824.787,07, vermeerderd met rente en kosten.
4.2. Accon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.3. Accon vordert samengevat - dat [gedaagde 2 152197] c.s. wordt veroordeeld om aan Accon te betalen al hetgeen waartoe Accon jegens [eiser 145417] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde 2 152197] c.s. in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
4.4. [gedaagde 2 152197] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. [eiser 145417] verwijt Accon onjuiste advisering ten aanzien van de waardering van de bestanddelen van de door de maatschap gedreven onderneming. Volgens [eiser 145417] is het bij bedrijfsopvolging in de landbouw gebruikelijk dat de onderneming zo wordt gewaardeerd dat bij einde van de maatschap de onderneming kan worden voortgezet door de achterblijvende vennoot. Zijns inziens heeft hij dat ook met [naam broer] afgesproken, waar in de laatste zin van art. 12 maatschapscontract is vastgelegd dat als waardegrondslag geldt de waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening. In dit geval betekende dit dat uitgegaan moest worden van een waarde van de cultuurgronden in verpachte staat. De waarde van de productierechten diende te worden gesteld op nihil. Uiteindelijk heeft hij ingestemd met een veel hogere vergoeding aan de andere erven dan volgt uit de waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening. Bovendien is verzuimd een financieringsvoorbehoud op te nemen in de overeenkomst van 6 september 2002. Zijns inziens is de onjuiste advisering door Accon van een en ander de oorzaak. Accon heeft volgens hem op die punten niet geadviseerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur mag worden verwacht.
5.2. Accon heeft o.a. zich verweerd met de stellingen dat aan het begrip “waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening” geen vastomlijnde betekenis toekomt, dat daarom uitgegaan moet worden van de waarde in het economisch verkeer vrij van huur en gebruik, dat de cultuurgrond in de loop van de onderhandelingen neerwaarts is gewaardeerd op 60% van die waarde en dat uiteindelijk [eiser 145417] zelf ervoor heeft gekozen het niet aan te laten komen op een procedure, maar genoegen te nemen met een hoger bedrag dan de waarde in verpachte staat. Verder heeft Accon erop gewezen dat de advisering niet alleen door [XXX] is geschied, maar ook door medewerkers van Accon Accountants ([XXX]) en van Accon Juristen ([XXX] en [XXX]). Accon is niet aansprakelijk voor eventuele fouten van Accon Accountants en Accon Juristen. Ook ten aanzien van de stellingen van het financieringsvoorbehoud voert Accon verweer.
5.3. Tussen [eiser 145417] en Accon is een overeenkomst van opdracht gesloten. Op Accon rustte de verplichting [eiser 145417] te adviseren zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. Concreet betekende dit dat Accon [eiser 145417] overeenkomstig die norm diende te adviseren over de waardering van de door maatschap gedreven onderneming. Ook met Accon Accountants en Accon Juristen heeft [eiser 145417] een overeenkomst van opdracht gesloten.
5.4. Zoals uit het overzicht van de feiten blijkt, heeft noch Accon Juristen, noch Accon Accountants, noch Accon [eiser 145417] geadviseerd over de reikwijdte van het begrip “waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening” in artikel 12 maatschapscontract. Wel blijkt uit de brieven van [XXX] van 8 april 2002 (zie 3.11), van [XXX] van 24 mei 2002 (zie 3.14) en van [XXX] van 5 juni 2002 (zie 3.15), dat [eiser 145417] bij de besprekingen met de andere erven vooral zou moeten inzetten op waardering van de cultuurgrond in verpachte staat en waardering van de productierechten op nihil. Omdat [voornaam eiser 145417] en [naam broer] in 1991 wel hadden afgesproken dat zij de cultuurgronden over en weer aan elkaar zouden verpachten (art. 3 onder d), maar aan die verplichting geen uitvoering hadden gekregen, heeft [XXX] namens [eiser 145417] voorgesteld, alsnog een pachtovereenkomst te tekenen. [XXX] heeft namens de andere erven dit voorstel verworpen.
5.5. De vraag rijst of dit de strategie is die van en redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur kon worden verwacht. Daarvoor is eerst van belang om na te gaan hoe in het algemeen bij einde van een personenvennootschap de agrarische onderneming wordt gewaardeerd in het kader van voortzetting door de overblijvende vennoot. De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 13 februari 2004, NJ 2004, 653 het volgende overwogen:
“Het gaat hier om de vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij de waardering van vermogensbestanddelen – bedrijfsinventaris en vee – in het kader van de verdeling in 1991 van de gemeenschap van een vennootschap onder firma ter uitoefening van een melkveebedrijf, in een geval waarbij enerzijds uitgangspunt moet zijn dat de vennootschapsstatuten ten aanzien van de onroerende zaken waardering tegen agrarische waarde voorschrijven, terwijl daarin enig voorschrift omtrent de bij de waardering van de andere vermogensbestanddelen toe te passen maatstaf ontbreekt, en anderzijds dat het de bedoeling van de beide vennoten ([XXX] en zijn moeder) was dat een van hen ([XXX]) te zijner tijd het (familie)bedrijf zou kunnen voortzetten, welke bedoeling ook is verwezenlijkt.
(…) In de eerste plaats zal mede in aanmerking genomen moeten worden a) dat ook naar het in 1991 geldende recht de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die in het algemeen in de weg staan aan een waardering die voortzetting van een (nog juist lonend) bedrijf onmogelijk maakt en b) dat het steeds de bedoeling van de beide vennoten ([XXX] en zijn moeder) is geweest dat een van hen ([XXX]) het bedrijf na de ontbinding van de vennootschap zou kunnen voortzetten tegen voldoening van een vergoeding waarbij exploitatie van het bedrijf nog juist lonend was. Daarnaast dient de aard van de rechtsverhouding tussen de deelgenoten te worden meegewogen. Deze wordt in dit geval gekenmerkt door het feit dat het hier gaat om de samenwerking in het kader van een in familieverband uitgeoefend melkveebedrijf waarin eerst de vader, nadien (vanaf omstreeks 1962) de vader en [XXX] (met ingang van 1 januari 1974 als vennoten), en vervolgens (vanaf 1983) [XXX] en, zij het in aanmerkelijk mindere mate, zijn moeder activiteiten hebben ontplooid. ”
5.6. Advocaat-Generaal Timmerman heeft in zijn conclusie vóór zijn arrest daarover het volgende opgemerkt:
“Uitgangspunt is dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap beheerst worden door de redelijkheid en billijkheid (art. 3:166 lid 3 BW). Dit uitgangspunt dient uiteraard ook in acht te worden genomen bij het tot stand brengen van een scheiding en deling tussen de deelgenoten. Uit art. 3:185 lid 1 BW blijkt nog eens met zoveel woorden dat de wetgever dit ook zo ziet. In dit artikel is immers bepaald dat de rechter bij verschil van mening tussen de deelgenoten op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling dient vast te stellen, naar billijkheid rekening houdend met de belangen van partijen en het algemeen belang. Uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat met algemeen belang bedoeld is het belang van de continuïteit van bedrijfsvoering. De gedachte hierbij is dat de wijze van waardering van gezamenlijk ondernemingsvermogen niet mag leiden tot liquidatie van een in essentie gezond bedrijf. Het is maatschappelijk ongewenst wanneer de voortzettende vennoot bij een te hoge prijsbepaling tot liquidatie is gedwongen. Het belang van de gezonde voortzetting van de onderneming kan prevaleren boven belang van niet-voortzettende familieleden. Er zijn hier morele en maatschappelijke factoren in het spel. Ook de redelijkheid en billijkheid zullen zich in het algemeen er tegen verzetten dat een deelgenoot zijn onderneming zou moeten staken als gevolg van een te hoge waardering en daarmee zijn bron van inkomsten zou verliezen. Het ondernemingsvermogen is voor de voortzettende ondernemer een bron van inkomsten en geen bron van speculatie. Labohm wijst er overigens m.i. terecht op dat voortzetting van een onderneming door bij voorbeeld een zoon op voor deze aantrekkelijke voorwaarden onder toenemende druk staat van de individualisering van de maatschappij en de inmiddels in vele gevallen minder sterke familietraditie. Dit geding is wellicht een voorbeeld van deze maatschappelijke trend.”
5.7. Het arrest is van na de gebeurtenissen die leidden tot deze procedure. De opvatting werd echter al eerder in de lagere jurisprudentie gevolgd (zie de drie artikelen van A.N. Labohm, Het overnemingsbeding in de overeenkomst van personenvennootschap en de rechten van legitimarissen, Agrarisch recht 1996, p. 220-228, Einde van een partnership, tegen welke prijs?, Agrarisch recht 1996, p. 599-613 en Bedrijfsoverdracht in de landbouw ‘in ontwikkeling’, Agrarisch recht 1998, p. 524-538).
5.8. Naast deze overwegingen die deels gebaseerd zijn op de redelijkheid en billijkheid die tussen deelgenoten in een gemeenschap gelden (art. 3:166 lid 3 BW) en in zoverre los staan van de contractuele regeling in het maatschapscontract, komt het ook aan op de uitleg van art. 12 maatschapscontract, in het bijzonder op de woorden “Waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening”. Daarvoor geldt het Haviltex-criterium: “De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.” (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
5.9. Aannemelijk is dat in de agrarische sector, waarin [voornaam broer] en [eiser 145417] werkzaam waren, een beding als hier aan de orde aldus moet worden uitgelegd dat de onderneming einde van de maatschap zo moet worden gewaardeerd dat voortzetting door een van de vennoten nog juist lonend is.
5.10. Op grond van het voorgaande lag het voor de hand dat [eiser 145417] tegenover de andere erven zou verdedigen dat de woorden “waarde bij voortgezette bedrijfsuitoefening” zo moesten worden uitgelegd dat de onderneming aldus moest worden gewaardeerd dat voortzetting van het bedrijf na overname van de aandelen van de andere erven in de nalatenschap van [naam broer] voor hem nog juist lonend was. [eiser 145417] verwijt Accon dat deze een dergelijke strategie niet heeft gekozen (zie nrs. 40 en 65 dagvaarding).
5.11. Dat standpunt hebben de verschillende adviseurs van Accon, Accon Accountants en Accon Juristen inderdaad niet verdedigd. In plaats daarvan hebben zij de risicovolle strategie gevolgd van het alsnog vastleggen van een pachtovereenkomst. Daarmee maakten zij het succes voor [eiser 145417] in de onderhandelingen in sterke mate afhankelijk van de medewerking van de andere erven. Dat was een ongelukkige keuze, want deze andere erven waren uit op realisatie van een voor hen zo hoog mogelijke opbrengst. Accon heeft in deze procedure ook zelf aangegeven dat de voorgestelde strategie hoogstwaarschijnlijk niet tot het gewenste resultaat had kunnen leiden.
5.12. Dit betekent dat Accon, Accon Accountants en Accon Juristen [eiser 145417] niet hebben geadviseerd, zoals van een redelijke bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht en dat zij daarom in beginsel aansprakelijk zijn voor de door [eiser 145417] geleden schade. Omdat de drie rechtspersonen ieder in hun overeenkomst van opdracht met [eiser 145417] zijn tekortgeschoten, zijn zij op grond van art. 6:102 BW hoofdelijk voor de schade aansprakelijk. Dat betekent dat Accon gehouden is deze schade te vergoeden en dat het er niet toe doet dat [eiser 145417] niet ook Accon Accountants en Accon Juristen heeft gedagvaard.
5.13. Accon verweert zich verder met de stelling dat [eiser 145417] het niet op een procedure tegen de andere erven wilde laten aankomen en dat hij daarom zelf akkoord is gegaan met het hogere bedrag. Bovendien heeft Accon de hoogte van de schade betwist. Onderzocht zal moeten worden wat de waarde van de onderneming was, waarbij voortgezette bedrijfsuitoefening door [eiser 145417] nog juist lonend was. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat het privé-vermogen van de echtgenote van [eiser 145417], mevrouw [naam echtgenote], niet zal worden aangewend voor de financiering. Als die waarde is vastgesteld, kan meer inzicht worden verkregen in de vraag wat [eiser 145417] zou hebben gedaan, als die waarde voor hem vertrekpunt van de onderhandelingen was geweest. Ook bestaat dan meer inzicht in de omvang van de schade.
5.14. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen aan wie de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Wat is de waarde van de door de maatschap van [voornaam eiser 145417] en [naam broer] gedreven onderneming op 25 januari 2002, waartegen exploitatie door [eiser 145417] nog juist lonend zou zijn geweest?
2. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
5.15. De rechtbank zal de procedure naar de rol verwijzen opdat beide partijen zich kunnen uitlaten over de vragen en de persoon van de deskundige.
5.16. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak
5.17. De vrijwaring gaat vooral over het financieringsvoorbehoud, dat al of niet op 6 september 2002 zou zijn overeengekomen. Omdat dit onderwerp mogelijk niet relevant zal blijken te zijn in de hoofdzaak, zal de rechtbank iedere beslissing in de vrijwaring aanhouden.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. verwijst de procedure naar de rol van 12 maart 2008 voor het nemen van een akte door ieder der partijen voor het geven van inlichtingen als in 5.14 bedoeld.
in de hoofdzaak en in vrijwaring
6.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.