In deze brief geef ik u mijn beoordeling van een klacht over uw optreden als bewindvoerder van mevrouw B. te Nijmegen. De klacht was vervat in de notitie van 23 oktober 2007 van de afdeling WSNP van de sector civiel van deze rechtbank.
Bij de beoordeling heb ik de volgende stukken betrokken:
- de aan u gerichte brief van Iriszorg, crisisopvang Nijmegen, van 15 mei 2007
- de aan u gerichte brief van Iriszorg, crisisopvang Nijmegen, van 13 juli 2007
- uw aan GKB+ Nijmegen gerichte brief van 30 juli 2007
- de aan mij gerichte notitie van de afdeling WSNP van de sector civiel van rechtbank Arnhem van 23 oktober 2007
- mijn aan u gerichte brief van 29 oktober 2007
- uw aan mij gerichte brief van 28 december 2007 met bijlagen
- mijn aan u gerechte brief van 29 januari 2008
- uw aan mij gerichte brief van 15 februari 2008 met bijlagen
- mijn aan de afdeling WSNP van de sector civiel van rechtbank Arnhem gerichte brief van 20 februari 2008
- de brief van de afdeling WSNP van de sector civiel vanrechtbank Arnhem aan mij van 28 februari 2008.
In mijn brief van 29 oktober 2007 heb ik u de volgende vragen voorgelegd.
(1) Wat was de reden van de onregelmatige betalingen aan Iriszorg? Is de rekening inmiddels betaald en worden de termijnbedragen nu op tijd voldaan?
(2) Heeft mevrouw B. in verband met de verleende hulp recht op enige vorm van uitkering en - zo ja - op welke datum is die aangevraagd en is inmiddels een uitslag bekend?
(3) Gaarne verneem ik commentaar op de door Iriszorg gesignaleerde slechte communicatie met u / uw bureau.
In mijn brief van 29 januari 2008 heb ik om nadere bijzonderheden gevraagd nadat ik uw antwoordbrief van 28 december 2007 had gelezen.
Wat betreft de eerste vraag, heeft u gesteld dat de oorzaak van de onregelmatige betalingen was dat mevrouw B. geringe inkomsten had. Op de uitkering van SVB was door de deurwaarder beslag gelegd.
Voor de beoordeling heb ik de grootboekkaart van de crisisopvang (bijlage bij de notitie van de afdeling WSNP) gelegd naast de aaneengesloten reeks bankafschriften van de periode van 1 maart tot 31 december 2007, die u heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat u zonder enig tegoed begon en dat pas eind maart een saldo van € 768,66 was opgebouwd. Dat was ontstaan uit twee bijschrijvingen (zorgtoeslag en uitkering).
Uit de grootboekkaart van crisisopvang blijkt dat op 15 maart 2007 een post "eigen bijdrage" is geboekt van € 1.446,90. Dat was kennelijk het totale bedrag aan eigen bijdragen over vanaf 1 januari van dat jaar. Op 16 april 2007 werd opnieuw een bedrag aan eigen bijdrage debet geboekt.
Uit de bankafschriften blijkt dat u in de maand april wel enkele betalingen heeft verricht ( o.a. leefgeld en kennelijk een drietal afbetalingen op oude schulden) daardoor bleef van de in die maand ontvangen inkomsten te weinig over om de eigen bijdrage van die maand (€ 477,-) te betalen, maar het was mogelijk geweest om met behulp van het in maart opgebouwde saldo deze verplichting te voldoen.
Ten aanzien van deze door u gemaakte keuze - een schuld niet voldoen die in de lopende betaalperiode ontstaat door de noodzakelijke kosten van levensonderhoud ten gunste van de aflossing van oude schulden - merk ik op dat ik deze niet kan goedkeuren.
Basis levensbehoeften - waarop niet bezuinigd kan worden - dienen, als de inkomsten dat toelaten, altijd uit de lopende inkomsten te worden voldaan, vóórdat wordt overgegaan tot betaling van oude schulden.
Onder dergelijke basisbehoeften valt de eigen bijdrage van een crisisopvang, nu daarmee de noodzakelijke kosten van de basale woon- (en voedings-?)behoefte worden vergoed.
Daaronder valt bijvoorbeeld ook - weliswaar niet in deze zaak - valt een post als huur. Indien de huur te hoog zou zijn voor het inkomen, dient ervoor gekozen te worden de lopende huurverplichting zoveel als mogelijk te voldoen en te streven naar zo snel mogelijke verlaging van de woonkosten door verhuizing.
Als hoofdregel van goed beheer beschouw ik het voorkomen van het ontstaan van nieuwe schulden. Dat heeft u in dit geval niet gedaan.
U heeft geschreven dat u geen nota's van Iriszorg heeft ontvangen en dat u niet wilde betalen, omdat de eigen bijdrage afhankelijk was van de daadwerkelijk in de betrokken maand verleende opvang. U acht het niet de taak van een bewindvoerder om het bedrag van de gemaakte kosten bij de crediteur op te vragen.
In het algemeen ben ik met u eens dat een bewindvoerder niet bij crediteuren nota's moet opvragen, maar dat is anders indien het een eerste levensbehoefte betreft en u als bewindvoerder weet bij welke instantie daarvoor kosten worden gemaakt. Het was u bekend dat mevrouw in crisisopvang verbleef, zodat het voor de hand lag dat daarvoor kosten werden gemaakt. U had dan met Iriszorg een goede afspraak moeten maken opdat de maandfacturen tijdig bij u terecht zouden komen, zodat u voor tijdige betaling zorg kon dragen.
Dit onderdeel van de klacht acht ik daarom gegrond.
Ten aanzien van de tweede vraag - naar de uitkering - heb ik begrepen dat mevrouw AOW en ANW ontvangt. In de maanden van maart tot en met september 2007 werd € 732,66 per maand ontvangen. In de latere maanden steeg dat bedrag tot € 990, 50 in november 2007. Hoewel u daarover niets schrijft, begrijp ik dat het beslag is opgeheven.
De derde vraag betrof de slechte communicatie met Iriszorg.
In haar brief van 13 juli 2007 heeft Iriszorg (in de persoon van de maatschappelijk werker van mevrouw B. bij u geklaagd over het feit dat het niet lukte om in contact met u te komen. In uw brief van 9 oktober 2007 heeft u deze maatschappelijk werker teruggeschreven.
Uit uw brief citeer ik enkele opmerkingen.
Het bevreemdt mij ten zeerste hoe u reageert! Als begeleider bent u of moet u volledig op de hoogte zijn van het inkomen van mevrouw B. U weet dat er beslag ligt op de uitkering van de Sociale Verzekeringsbank en dat de inkomsten daardoor erg laag zijn. ... Van een uitkering van € 732,- per maand verlangt u dat alles betaalt wordt. Van een gekwalificeerde hulpverlener had ik wel wat meer inzicht verwacht in de financiële zaken van uw cliënt. ... Ik verzoek u dringend uw toon te matigen en al helemaal geen instanties naar te informeren als u niet op enigerlei manier kan aangeven dat ondergetekende gefaald zou hebben in de uitvoering van zijn werkzaamheden.
In de eerste plaats vind ik de termijn die u heeft genomen voor de beantwoording - ruim 12 weken - veel te lang. Voor de beantwoording van een brief van de persoonlijk hulpverlener van een persoon wiens vermogen u beheert, die schrijft over het uitblijven van betaling voor de verleende crisishulp, is een termijn van uiterlijk 2 weken te rechtvaardigen.
Daar komt bij dat uw brief door uw woordkeus een emotionele lading heeft gekregen, die niet kan zijn veroorzaakt door de in zakelijke bewoordingen geschreven brief van Iriszorg. Ik keur dat af, omdat u daarmee hetzij de discussie in een emotioneel vlak trekt, hetzij een sluimerende emotie bij Iriszorg - die overigens niet in haar brief kan worden gelezen - aanwakkert. Dat is niet in het belang van uw cliënt. Meningsverschillen tussen instanties en u met betrekking tot uw beheer dient u op zakelijk manier te behandelen. Alleen dan kunnen op constructieve wijze oplossingen worden gezocht en blijft de verhouding met de partijen waarmee u als bewindvoerder noodzakelijkerwijs te maken heeft, harmonieus.
Ook dit onderdeel van de klacht acht ik daarom gegrond.
Ter informatie zend ik de afdeling WSNP van de sector civiel van deze rechtbank een kopie van deze brief.
Deze brief kunt u beschouwen als een ambtshalve door mij genomen beschikking inzake door u afgelegde verantwoording, waartegen u binnen 3 maanden na heden hoger beroep kunt instellen bij het gerechtshof in Arnhem. (artt. 261, eerste lid, Rv jis 358 Rv en 1:445, eerste lid, BW)
Naar ik vertrouw, heb ik u hiermee voldoende geïnformeerd.