ECLI:NL:RBARN:2008:BC6167

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900008-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G. Noordraven
  • H.T. Wagenaar
  • P.J. van den Broeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting door financieel adviseur

Op 10 maart 2008 heeft de Rechtbank Arnhem een 67-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, wegens medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als financieel adviseur, samen met twee mededaders de kleinzoon van een van hen en twee Luxemburgse banken heeft opgelicht. Dit leidde ertoe dat de kleinzoon geen geld van zijn overleden moeder kreeg uitgekeerd, omdat hij door de verdachte en zijn mededaders was bewogen om de nalatenschap te verwerpen. Dit gebeurde door middel van een valselijk opgemaakte boedelbeschrijving die een negatief saldo toonde, terwijl er in werkelijkheid aanzienlijke tegoeden waren bij de Luxemburgse banken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op geraffineerde wijze hebben gehandeld om hun doel te bereiken. De verdachte was de enige van de drie die bekend was met de regelgeving omtrent nalatenschappen en heeft actief bijgedragen aan de uitvoering van het plan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de uitvoering van het plan meegewogen in de strafmaat. De benadeelde partij, de kleinzoon, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet van eenvoudige aard was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met een voorwaardelijk deel van 4 maanden en een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de straf.

Uitspraak

Promis vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/900008-05
Datum zitting : 25 februari 2008
Datum uitspraak : 10 maart 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2003 tot en met 08 januari 2004 te Millingen aan de Rijn en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (respectievelijk) een boedelbeschrijving in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van [betrokkene 2] en/of een verzoekschrift betreffende de verwerping van d(i)e nalatenschap van [betrokkene 2], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in voornoemd(e) geschrift(en) te spreken van en/of te concluderen tot een negatief saldo van genoemde nalatenschap van [betrokkene 2];
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2003 tot en met de maand juli 2004 te Millingen aan de Rijn en/of Well, gemeente Bergen (L), en/of Arnhem, althans in Nederland, en/of te Luxemburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- (enerzijds) [slachtoffer 1] (en diens wettelijk vertegenwoordiger [betrokkene 1]) heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, bestaande in de verwerping van de nalatenschap van [betrokkene 2] (en daarmee het afzien van (een) aan die [betrokkene 2] toebehoord hebbend(e) geldtegoed(en) van 243.129,49 euro of daaromtrent bij de ING-bank Luxemburg en/of van 402.235,29 euro of daaromtrent bij ING Life Luxemburg), en/of
- (anderzijds) de ING-bank Luxemburg en/of ING Life Luxemburg heeft bewogen tot de afgifte van voornoemd(e)/(een) - aan wijlen rekening- en/of polishoudster [betrokkene 2] toebehoord hebbend(e) - geldtegoed(en) van (respectievelijk) 243.129,49 euro of daaromtrent en/of van 402.235,29 euro of daaromtrent, in elk geval van geld, aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2],
hierin bestaande dat verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van voornoemde [betrokkene 2] een boedelbeschrijving met een negatief saldo hebben/heeft opgemaakt en/of overgelegd, waardoor die [slachtoffer 1] (en [betrokkene 1]) werd(en) bewogen tot bovenomschreven teniet doen van genoemde inschuld (bestaande in de verwerping van voornoemde nalatenschap), waarna de ING-bank Luxemburg en/of ING Life Luxemburg - (mede) op basis van een door verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (tevens) overgelegde verklaring van erfrecht, opgemaakt na voormelde verwerping van genoemde nalatenschap door [slachtoffer 1] (en [betrokkene 1]) en de daaropvolgende zuivere aanvaarding(en) van die nalatenschap door voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] - (vervolgens) werd(en) bewogen tot vorenomschreven afgifte.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 februari 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
- [slachtoffer 1], bijgestaan door mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De officier van justitie vordert daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1. De feiten algemeen
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is eigenaresse van twee privé clubs in respectievelijk Well en Lomm en beschikt over een aanzienlijk vermogen. Een gedeelte van dit vermogen stond op een of meer rekeningen bij een bank in Luxemburg.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft twee dochters gekregen uit twee verschillende relaties, [betrokkene 2] (hierna ook te noemen: [betrokkene 2]) en medeverdachte [medeverdachte 2].
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft beide dochters een aanzienlijk bedrag geschonken dat door deze dochters op rekeningen bij een bank in Luxemburg, thans de ING bank in Luxemburg, is gezet. Bij het openen van deze rekeningen was verdachte aanwezig. Verdachte heeft ook geadviseerd tot het doen van de schenkingen.
[betrokkene 2] is gehuwd geweest met [betrokkene 1] (roepnaam [betrokkene 1], ook wel genoemd [betrokkene 1]). Uit dit huwelijk zijn twee zoons geboren, [slachtoffer] (roepnaam [slachtoffer]) en [betrokkene 3]. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
In december 2003 zijn [betrokkene 2] en haar zoon [betrokkene 3] bij een auto ongeval om het leven gekomen. Zij had geen testament gemaakt en haar enige wettelijke erfgenaam was haar overgebleven zoon [slachtoffer].
Het vermogen dat [betrokkene 2] ten tijde van haar overlijden op rekeningen in Luxemburg had staan, bedroeg op 13 juli 2004 circa € 645.297,-. Een gedeelte ter grootte van € 243.061,74 stond op een rekening bij ING Luxemburg met nummer 535576; het overige was belegd op een polis van ING Life in Luxemburg. In de polis was bepaald dat het ingelegde bedrag bij overlijden van [betrokkene 2] zou worden uitgekeerd aan haar wettelijke erfgenamen.
[slachtoffer] was niet op de hoogte van het bestaan van de Luxemburgse rekeningen. Zijn vader, [betrokkene 1], was hiervan evenmin op de hoogte.
Enkele weken na de begrafenis van [betrokkene 2] zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] naar Luxemburg gereisd en hebben daar de ING Bank tevergeefs verzocht de tegoeden van [betrokkene 2] over te boeken naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1]. De bank wilde de tegoeden slechts uitkeren aan de wettelijke erfgenamen van [betrokkene 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de bank toen gezegd dat dat niet zo was afgesproken en dat “er geen cent naar die zigeuners mocht’. Verdachte kwam toen met het idee dat de nalatenschap door [slachtoffer] moest worden verworpen. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] van mening was dat het geld naar haar toe moest komen en heeft het verwerpen van de erfenis door [slachtoffer] geregeld.
Verdachte heeft vervolgens een boedelbeschrijving van de nalatenschap van [betrokkene 2] opgemaakt , waaruit een negatief saldo van de nalatenschap bleek van € 18.367,18. In deze beschrijving was het vermogen van [betrokkene 2] in Luxemburg niet opgenomen.
Vervolgens is er een bespreking geweest bij [betrokkene 1] thuis, waarbij aanwezig waren [slachtoffer], zijn wettelijk vertegenwoordiger [betrokkene 1], zijn gezinsvoogd, verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en haar vader [betrokkene 4]. Dit gesprek is mede georganiseerd door medeverdachte [medeverdachte 2]. Tijdens het gesprek nam [medeverdachte 2] het voortouw en zette uiteen dat zij het niet terecht vond als [slachtoffer] de schulden van de nalatenschap zou moeten betalen. Verdachte heeft in dit gesprek uitvoerig uiteen gezet dat verwerping van de nalatenschap voor [slachtoffer] en [betrokkene 1], in verband met het negatieve saldo van de nalatenschap dat bleek uit de boedelbeschrijving, de beste oplossing zou zijn en hij drong er bij hen op aan een afstandsformulier te ondertekenen. Het advies om de nalatenschap te verwerpen werd overgenomen door de gezinsvoogd omdat deze ook niet beter wist dan dat de nalatenschap in hoofdzaak uit schulden bestond. Als de gezinsvoogd had geweten dat [betrokkene 2] over vermogen beschikte, dan zou hij [betrokkene 1] nooit hebben geadviseerd de nalatenschap te verwerpen. Vervolgens heeft [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] een – door verdachte opgesteld - verzoekschrift aan de kantonrechter ondertekend om machtiging te verlenen de nalatenschap te verwerpen. Dit verzoekschrift vermeldde dat de nalatenschap negatief was en was vergezeld van de door verdachte opgestelde boedelbeschrijving waaruit een negatief saldo bleek . Vervolgens heeft de kantonrechter de vereiste machtiging afgegeven en heeft [betrokkene 1] namens [slachtoffer] de nalatenschap verworpen . Hierna is de nalatenschap zuiver aanvaard door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Op basis van deze aanvaarding is een verklaring van erfrecht opgemaakt , volgens welke medeverdachte [medeverdachte 2] recht heeft op ¼ deel van de nalatenschap en medeverdachte [medeverdachte 1] op ¾ deel. Vervolgens heeft de ING Bank in Luxemburg, nadat de verklaring van erfrecht aan haar was overgelegd, van de aan [betrokkene 2] toebehoord hebbende rekening op een rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] een bedrag van € 77.240,92 en een hoeveelheid van 94.000 obligaties (waarvan de koers op 13 juli 2004 1,07560 bedroeg ) overgemaakt en heeft ING Life Luxemburg op deze rekening van [medeverdachte 1] een bedrag van € 301.676,47 overgemaakt .
Aan medeverdachte [medeverdachte 2] is door de ING Bank in Luxemburg een bedrag van € 25.746,97 en een hoeveelheid van 31.000 obligaties (waarvan de koers op 13 juli 2004 1,07560 bedroeg ) en door ING Life Luxemburg een bedrag van € 100.558,82 overgemaakt.
3.2. Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft vrijspraak voor het eerste tenlastegelegde feit bepleit en daartoe aangevoerd dat het Luxemburgse banktegoed niet thuishoorde in de boedelbeschrijving omdat er afspraken met de ING Bank Luxemburg waren gemaakt die inhielden dat het saldo met terugwerkende kracht aan medeverdachte [medeverdachte 1] zou worden teruggeboekt. Dit zou verdachte hebben vernomen van [medeverdachte 1].
De rechtbank verwerpt dit standpunt. De gestelde afspraak met de ING Bank Luxemburg dat het door medeverdachte [medeverdachte 1] aan [betrokkene 2] geschonken bedrag bij overlijden van [betrokkene 2] weer aan [medeverdachte 1] zou toevallen, wordt behalve door verklaringen van verdachten niet door andere verklaringen of stukken onderbouwd en wordt door medewerkers van de bank uitdrukkelijk ontkend. Het bestaan van een dergelijke afspraak kan dan ook niet worden aangenomen. In elk geval wist verdachte vóórdat hij de boedelbeschrijving opmaakte dat de ING Bank Luxemburg zich op het standpunt had geteld dat het geld aan de erfgenamen van [betrokkene 2] moest toekomen. Verdachte heeft verklaard dat de bank jegens hem heeft verklaard dat de ING Bank bij het eerste geprek na de dood van [betrokkene 2] had laten weten dat men eerst precies wilde weten aan wie het geld toekwam. De bank verlangde een verklaring van erfrecht. Verdachte kon er dan ook niet vanuit gaan dat het tegoed niet aan de wettelijke erfgenaam van [betrokkene 2] toebehoorde. Hij wist dan ook tijdens het opmaken van de boedelbeschrijving en het verzoek aan de kantonrechter dat de nalatenschap mede het vermogen op de Luxemburgse bankrekening omvatte.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de uitkering van de polis levensverzekering niet in de boedel viel, maar rechtstreeks toekwam aan de in de polis genoemde begunstigden. Daarom zou de uitkering niet genoemd behoeven te worden in de boedelbeschrijving.
Dit argument is terecht aangevoerd. De uitkering kwam toe aan de begunstigden van de polis. Dit was na haar overlijden niet de erflater [betrokkene 2], maar haar wettelijke erfgenamen. Dat betekent dat deze erfgenamen een rechtstreeks recht op de ING Life hadden verkregen dat niet via de boedel liep. Dit recht op uitkering hoorde dan ook niet thuis in de boedelbeschrijving, zodat verdachte dit terecht niet heeft opgenomen.
Een en ander laat onverlet dat de boedelbeschrijving valselijk is opgemaakt omdat de tegoeden op de Luxemburgse bankrekeningen niet zijn vermeld.
3.3. Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft ook voor feit twee vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat volgens de tenlatelegging de oplichting is voltooid door het opstellen van een valse boedelbeschrijving. Omdat de boedelbeschrijving niet vals zou zijn, zou er ook geen sprake kunnen zijn van oplichting.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de boedelbeschrijving wel degelijk valselijk is opgemaakt omdat de – aan verdachte bekende -tegoeden op de Luxemburgse bankrekening daarin niet zijn vermeld. Bovendien bevat de tenlastelegging het verwijt dat [slachtoffer 1] (en [betrokkene 1]) door de overlegging door verdachte van een boedelbeschrijving met een negatief saldo zijn bewogen tot het verwerpen van de nalatenschap. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet alleen [slachtoffer] en [betrokkene 1] bewogen tot het verwerpen van de nalatenschap doordat in strijd met de waarheid het Luxemburgse banktegoed niet als actief is opgenomen, maar is ook het overleggen van een boedelbeschrijving met een negatief saldo valselijk en bedrieglijk als dit erop gericht is om een erfgenaam afstand te laten doen terwijl de overlegger weet dat de hoedanigheid van erfgenaam beslissend is voor het verkrijgen van een aanzienlijke uitkering van een levensverzekering.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat in het onderhavige geval geen inschuld is teniet gedaan omdat de ING Luxemburg niet bevrijdend heeft kunnen betalen omdat zij op de hoogte was van het feit dat er “iets grondig mis was”met de verklaring van erfrecht omdat deze uitsluitend zag op het Nederlandse deel van de nalatenschap. Bovendien zou [slachtoffer] nadat hij bekend was geworden met de feiten alsnog de ING Luxemburg hebben verzocht om hem als erfgenaam te beschouwen.
Dit betoog wordt door de rechtbank verworpen. Ten gevolge van de verwerping van de nalatenschap is er een einde gekomen aan de positie van [slachtoffer] als erfgenaam. Hierdoor kon hij niet meer de rechten op de activa van de nalatenschap geldend maken. De vordering (inschuld) die hij als erfgenaam op de ING Bank Luxemburg had, is dan ook teniet gegaan, dit ongeacht het feit of hij een eventuele schadevergoedingsactie uit onrechtmatige daad jegens de bank kan geldend maken. Een vordering uit schadevergoeding is een andere dan de vordering tot afgifte van de activa van een nalatenschap die een erfgenaam kan geldend maken. De laatstgenoemde vordering is ten gevolge van de verwerping teniet gegaan.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de ING Bank Luxemburg niet door de listige kunstgrepen is bewogen tot afgifte van de tegoeden. Volgens de verdediging heeft de bank uitgebreid zelfstandig onderzoek gedaan, waarbij alle feiten zijn betrokken, en vervolgens bewust een keuze gemaakt om de tegoeden aan verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] uit te keren.
Ook dit betoog wordt door de rechtbank verworpen. Indien verdachte en haar medeverdachten [slachtoffer] niet listiglijk zouden hebben bewogen om afstand van de nalatenschap te doen, zou er voor de bank geen enkele aanleiding hebben bestaan om het vermogen van [betrokkene 2] niet aan [slachtoffer] als enig wettelijk erfgenaam, die dan als zodanig genoemd zou zijn in een verklaring van erfrecht, uit te keren. Het eigen nadere onderzoek door de bank, dat was ingegeven door het feit dat zij had vernomen dat de buitenlandse tegoeden waren verzwegen, zou dan niet zijn uitgevoerd. Slechts door de verwerping van de nalatenschap door [slachtoffer] en een verklaring van erfrecht die medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als erfgenamen vermelde is de bank bewogen aan laatstgenoemden uit te keren.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte geen oogmerk heeft gehad van wederrechtelijke bevoordeling omdat in zijn beleving in het verleden een afspraak was gemaakt dat het vermogen bij vooroverlijden van [betrokkene 2] naar medeverdachte [medeverdachte 1] zou terugvloeien.
Ook dit betoog wordt verworpen. Na het overlijden van [betrokkene 2] is verdachte met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een aantal malen naar Luxemburg gereisd in verband met de tegoeden van [betrokkene 2]. De bank heeft toen het tegoed niet op verzoek van verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] uitgekeerd. De bank gaf aan dat men precies wilde weten aan wie het geld toekwam. Verdachte wist dus dat de bank het geld van de rekening van [betrokkene 2] niet zomaar wilde uitkeren. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens laten weten dat dit voor haar onaanvaardbaar was en dat “er geen cent naar die zigeuners mocht” . Hierop kwam verdachte met het plan “dat iets moest worden verworpen”. Hij zou dat regelen en als dat geregeld was, “konden ze de centen van [betrokkene 2] alsnog ophalen”. Vervolgens heeft verdachte er bij [betrokkene 1] op aangedrongen dat [slachtoffer] de nalatenschap zou verwerpen. Een dergelijk handelen zou niet nodig zijn geweest indien verdachte had gemeend dat de bank het saldo van [betrokkene 2] toch wel aan medeverdachte [medeverdachte 1] zou uitkeren. Uit een en ander leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat de bank niet aan zijn medeverdachte [medeverdachte 1] wilde uitkeren omdat zij daarop geen recht had en dat er iets moest gebeuren om de bank toch te laten uitkeren.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de polis van ING Life buiten de nalatenschap viel en direct aan [slachtoffer] zou moeten worden uitgekeerd. Daarom zou het weglaten van deze post in de boedelbeschrijving niet listiglijk of bedrieglijk zijn.
De rechtbank is, zoals reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat de polis diende te worden uitgekeerd aan “de wettelijke erfgenamen” en dat verdachte en haar medeverdachten door ten onrechte geen melding te maken van het aanmerkelijke vermogen waar [slachtoffer] in zijn hoedanigheid van erfgenaam aanspraak zou kunnen maken, listiglijk en bedrieglijk hebben gehandeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 11 december 2003 tot en met 08 januari 2004 te Millingen aan de Rijn en Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, respectievelijk een boedelbeschrijving in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van [betrokkene 2] en een verzoekschrift betreffende de verwerping van die nalatenschap van [betrokkene 2], - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemde geschriften te spreken van en/of te concluderen tot een negatief saldo van genoemde nalatenschap van [betrokkene 2];
2.
hij in de periode van 11 december 2003 tot en met de maand juli 2004 te Millingen aan de Rijn en Well, gemeente Bergen (L), en Arnhem, althans in Nederland, en te Luxemburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- enerzijds [slachtoffer 1] en diens wettelijk vertegenwoordiger [betrokkene 1] heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, bestaande in de verwerping van de nalatenschap van [betrokkene 2] en daarmee het afzien van aan die [betrokkene 2] toebehoord hebbende geldtegoeden van 243.129,49 euro of daaromtrent bij de ING-bank Luxemburg en van 402.235,29 euro of daaromtrent bij ING Life Luxemburg), en
- anderzijds de ING-bank Luxemburg en ING Life Luxemburg heeft bewogen tot de afgifte van voornoemde - aan wijlen rekening- en polishoudster [betrokkene 2] toebehoord hebbende - geldtegoeden van respectievelijk 243.129,49 euro of daaromtrent en van 402.235,29 euro of daaromtrent, aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2],
hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededaders met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van voornoemde [betrokkene 2] een boedelbeschrijving met een negatief saldo hebben/heeft opgemaakt en/of overgelegd, waardoor die [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] werden bewogen tot bovenomschreven teniet doen van genoemde inschuld (bestaande in de verwerping van voornoemde nalatenschap), waarna de ING-bank Luxemburg en ING Life Luxemburg - mede op basis van een door verdachte en een van verdachtes mededaders tevens overgelegde verklaring van erfrecht, opgemaakt na voormelde verwerping van genoemde nalatenschap door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] en de daaropvolgende zuivere aanvaardingen van die nalatenschap door voornoemde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - vervolgens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Wat verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
“medeplegen van valsheid in geschrift”;
feit 2:
“medeplegen van oplichting”,
meermalen gepleegd.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 21 januari 2008; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 8 maart 2005, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft in samenwerking met anderen de kleinzoon van een medeverdachte en twee Luxemburgse banken opgelicht. Dit had tot gevolg dat die kleinzoon geld van zijn overleden moeder niet kreeg uitgekeerd, nadat hij door het handelen van verdachte en de mededaders bewogen was tot het verwerpen van de nalatenschap, terwijl de Luxemburgse banken na een overgelegde verklaring van erfrecht, waarin de medeverdachten als erfgenaam waren genoemd, het banktegoed van de overleden dochter overmaakte naar de bankrekening van die erfgenamen. Vanaf het begin is het de bedoeling van de oma van de kleinzoon geweest dat de vader van de kleinzoon nooit enig deel van de erfenis van zijn zoon zou krijgen en vanuit dit doel heeft zij gehandeld als brein om het doel te bereiken. Om één en ander tot stand te kunnen brengen heeft zij de hulp van verdachte en haar dochter ingeroepen bij de uitvoering van haar plan. Verdachte, die als enige van de drie bekend was met de regelgeving op dit gebied, heeft het middel verzonnen en actief aan de uitvoering meegewerkt om het doel te bereiken.
Verdachte heeft met zijn mededaders op geraffineerde wijze gehandeld om het doel van één van zijn mededaders te bereiken. Hierdoor heeft hij de kleinzoon van één van zijn mededaders financieel aanzienlijk benadeeld. Verdachte wist waarmee hij bezig was en wat de gevolgen van zijn handelen waren.
Als strafrechtelijke reactie is, gelet op de ernst van de feiten en de leidende en initiërende rol van verdachte bij de uitvoering van de verwezenlijking van de plannen, oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, een passende strafrechtelijke reactie.
Deze straf doet recht aan alle omstandigheden van deze zaak.
6a. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat deze niet van eenvoudige aard is. Het is onduidelijk in hoeverre de benadeelde jegens verdachte afstand van zijn vorderingsrecht heeft gedaan.
Mogelijk kan de benadeelde partij de schade verhalen via de burgerlijke rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. G. Noordraven, rechter als voorzitter,
mr. H.T. Wagenaar, rechter,
mr. P.J. van den Broeke, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2008.