ECLI:NL:RBARN:2008:BC6833

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2776
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Installatiebedrijf Van Berkel B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een boete die aan de werkgever is opgelegd wegens een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. De rechtbank oordeelde dat de boete van € 2.700 terecht was opgelegd, omdat de werkgever niet voldoende toezicht had gehouden op de naleving van veiligheidsvoorschriften. De rechtbank stelde vast dat een werknemer op 15 januari 2004 tijdens werkzaamheden aan een dak was gevallen, wat leidde tot een dubbele bekkenbreuk. De Arbeidsinspectie had vastgesteld dat de werknemer was gevallen door het niet stabiel opstellen van een ladder, wat een overtreding van de wet vormde. De rechtbank oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er adequaat toezicht was gehouden op de werkzaamheden en de naleving van instructies. De rechtbank verwierp de argumenten van de werkgever dat er wel degelijk toezicht was, en concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat er onvoldoende feitelijk en structureel toezicht was op de werkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/2776
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Installatiebedrijf Van Berkel B.V., eiseres,
gevestigd te Nijmegen,
tegen
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan eiseres wegens een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een boete ten bedrage van € 3.037 opgelegd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en de boete verlaagd tot een bedrag van € 2.700.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 december 2007. Eiseres is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Dos Santos.
3. Overwegingen
Feiten
3.1 Een werknemer van eiseres is bij de uitvoering van werkzaamheden aan een dak van een trap gevallen en heeft daardoor letsel (een dubbele bekkenbreuk) opgelopen, waarvoor opname in het ziekenhuis noodzakelijk was. Het ongeval vond plaats op 15 januari 2004. Een inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft met betrekking tot dit ongeval op 7 april 2004 een ongevallenboeterapport opgemaakt. De inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat de werknemer is gevallen door het niet stabiel opstellen van een ladder. Omdat dat een overtreding vormt van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft de Arbeidsinspectie op 30 juni 2004 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt een boete op te leggen van € 4.050,-. Eiseres heeft op 7 juli 2004 schriftelijk haar zienswijze gegeven. Bij besluit van 7 september 2004 heeft de Arbeidsinspectie vervolgens een boete opgelegd van € 3.037,-. De voorgenomen boete is conform de toen geldende beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving met een kwart verlaagd omdat was gebleken dat de werknemer, gelet op de gegeven instructies, wist of redelijkerwijs kon weten op welke wijze de ladder veilig kon worden opgesteld.
Wettelijk kader
3.2 Artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet) luidt:
De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Artikel 16, tiende lid, van de Arbowet luidt:
De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.
Artikel 7:23a van het Arbobesluit luidt:
1. Ladders en trappen worden zodanig geplaatst dat hun stabiliteit tijdens het gebruik is gewaarborgd. In ieder geval worden hiertoe de volgende maatregelen genomen:
a. de steunpunten van draagbare ladders en trappen rusten op een stabiele, stevige en onbeweeglijke ondergrond van voldoende omvang, zodat de sporten horizontaal blijven;
b. hangladders worden stevig vastgemaakt en, met uitzondering van touwladders, zodanig dat zij niet kunnen verschuiven en dat heen en weer zwaaien wordt vermeden.
2. Bij het gebruik van ladders en trappen worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:
a. het wegglijden van de voet van draagbare ladders en trappen tijdens het gebruik wordt tegengegaan door de boven of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, of door middel van een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing;
b. toegangsladders steken tenminste 1 meter uit boven het toegangsniveau, tenzij andere voorzieningen een veilig houvast mogelijk maken;
c. meerdelige ladders en schuifladders worden zodanig gebruikt dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven;
d. verrolbare ladders en trappen worden vastgezet voordat zij worden betreden.
3. Ladders en trappen worden zodanig gebruikt dat de werknemers steeds veilige steun en houvast hebben. In elk geval mag het met de hand dragen van lasten op een ladder of een trap niet een veilig houvast belemmeren.
Artikel 9.1 van het Arbobesluit luidt:
De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn gesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.6, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 2.36 en 7.21.
Standpunt verweerder
3.3 In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat artikel 7.23a (7.33, tweede lid (oud)) van het Arbobesluit is overtreden en dat deze overtreding aan eiseres kan worden toegerekend. Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit ligt de verplichting tot naleving van eerdergenoemd artikel bij eiseres als werkgever. De boete is opgelegd voor de overtreding door eiseres van de artikelen 7:33, tweede lid (oud)/7:23a van het Arbobesluit en artikel 16, tiende lid, van de Arbowet. Voorts heeft verweerder vastgesteld dat eiseres artikel 8, vierde lid, van de Arbowet, dat de werkgever verplicht tot toezicht, heeft overtreden.
In het kader van het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid bij eiseres en de hoogte van de boete heeft verweerder de overtreding in de bezwaarfase getoetst aan de tussentijds gewijzigde Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (‘de beleidsregels’), die op 1 januari 2007 in werking zijn getreden. In die nieuwe beleidsregels zijn de boetenormbedragen verdubbeld en zijn drie matigingsgronden opgenomen. In dit geval is volgens verweerder aan twee matigingsgronden voldaan, aangezien de risico’s waren geïnventariseerd en de werknemers voldoende waren geïnstrueerd. Aan het vereiste van voldoende toezicht op de werkzaamheden en de naleving van de instructies is echter volgens verweerder niet voldaan. Daarom vindt verweerder dat niet is komen vast te staan dat iedere verwijtbaarheid ontbreekt. De boetenorm bedraagt met ingang van 1 januari 2007 voor een bedrijf met de grootte van eiseres € 8.100. De boete is met het oog op de twee matigingsgronden door verweerder gematigd met 2/3 tot € 2.700.
3.4 Eiseres heeft de juistheid van het bestreden besluit beargumenteerd bestreden, waarop hieronder, voor zover noodzakelijk, nader zal worden ingegaan.
Beoordeling
3.5 Met ingang van 15 juli 2006 zijn de bepalingen in het Arbobesluit die betrekking hebben op de stabiliteit van trappen e.d. gewijzigd. Tussen partijen is niet in geschil dat het gepleegde feit ook onder het gewijzigde Arbobesluit een overtreding oplevert.
3.6 Eiseres betoogt dat van de boetenorm van € 4.050,- moet worden uitgegaan, het bedrag dat op grond van het oude beleid (ten tijde van de overtreding) gold. Op dat bedrag zouden de twee matigingsgronden van het nieuwe beleid moeten worden toegepast volgens eiser. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder ingevolge art. 7:11 Awb gehouden was in bezwaar het primaire besluit volledig te heroverwegen, waarbij diende te worden getoetst aan de toepasselijke wettelijke voorschriften en beleidsregels zoals die ten tijde van de heroverweging luidden. In dat kader kan de op grond van het oude beleid vastgestelde boete niet in stand worden gelaten en worden gematigd op grond van het nieuwe beleid. Verweerder is in het bestreden besluit dan ook terecht uitgegaan van het stelsel zoals dit per 1 januari 2007 geldt en heeft de boete op grond daarvan op een lager bedrag vastgesteld dan in het primaire besluit.
3.7 Eiseres heeft verder betoogd dat, anders dan verweerder meent, wel adequaat toezicht werd gehouden op de werkzaamheden en de naleving van instructies. Het betrof een ervaren medewerker, die volgens eiseres zelf leidinggevende en toezichthouder was. De projectleider was volgens eiseres belast met het toezicht op deze werknemer.
Op grond van de beleidsregels dient de werkgever aan te tonen dat adequaat toezicht werd gehouden. In recente jurisprudentie is bepaald dat het daarbij gaat om voldoende feitelijk toezicht op de werkzaamheden van de betreffende werknemer (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 april 2007, LJN BA 3220). Het antwoord op de vraag wanneer sprake is van voldoende feitelijk toezicht hangt, volgens vaste rechtspraak, af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de werkzaamheden, de ervaring van de werknemer en zijn positie in het bedrijf. Van een werkgever kan in beginsel niet worden gevergd dat hij voortdurend een toezichthouder naast een - ervaren - werknemer plaatst. De werkgever dient - ook bij ervaren werknemers – met enige regelmaat de naleving van instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de aan de te verrichten werkzaamheden verbonden risico’s te controleren en/of te bespreken. De enkele omstandigheid dat er geen toezichthouder aanwezig is op het moment van een ongeval, is op zichzelf niet voldoende om te komen tot het oordeel dat de werkgever niet voldoende feitelijk toezicht op de werkzaamheden heeft gehouden. Wel dient het feitelijke toezicht van dusdanige aard te zijn dat de werknemers hierdoor worden gestimuleerd om zich aan de veiligheidseisen te houden. Uit vaste rechtspraak blijkt voorts dat de werkgever geenszins gevrijwaard is indien de werknemer zelf een toezichthouder is.
3.8 De rechtbank is niet gebleken dat eiseres ten tijde van het ongeval een duidelijk (sanctie)beleid had om de naleving van veiligheidsvoorschriften te stimuleren. Eiseres heeft gesteld dat op alle projecten periodiek werkinspecties plaatsvonden ten tijde van het ongeval. De rechtbank heeft dat niet kunnen vaststellen, nu eiseres dat standpunt niet nader heeft onderbouwd met feiten en/of documenten waaruit dit kan blijken. Uit het oningevulde werkinspectieformulier dat eiseres aan de rechtbank heeft overgelegd blijkt niet dat werkinspecties daadwerkelijk plaatsvonden ten tijde van het ongeval. Van feitelijk toezicht door de projectleider op de werkzaamheden van de betreffende werknemer is de rechtbank evenmin gebleken. Uit de verklaring van de projectleider, bijlage 4 bij het ongevallenboeterapport, blijkt dat de projectleider zijn werkzaamheden ter plekke van de vestiging uitvoerde en daaruit blijkt niet dat de projectleider feitelijk toezag op het naleven van de veiligheidsinstructies door de werknemer.
De rechtbank is derhalve niet gebleken dat eiseres de naleving van veiligheidsvoorschriften met enige regelmaat controleerde en/of besprak of de naleving stimuleerde door een vorm van feitelijk toezicht. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat van voldoende feitelijk en structureel toezicht op de werkzaamheden onvoldoende is gebleken.
3.9 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.10 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3.11 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: