ECLI:NL:RBARN:2008:BC6846

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3032
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding Faunafonds wegens onvoldoende preventieve maatregelen door eiser

In deze zaak heeft eiser verzocht om schadevergoeding op grond van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds, maar zijn verzoek is afgewezen door de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen om de schade door grauwe ganzen te voorkomen en te beperken. Eiser had op zondagmiddag 8 juli 2006, bij constatering van de ganzen op zijn perceel, meer dan één preventief middel moeten toepassen, zoals vermeld in het Handboek. Het pas na 9 juli 2006 toepassen van meerdere maatregelen, waaronder een akoestische maatregel, voldeed niet aan de redelijke verwachtingen die men van eiser mocht hebben. Het verjagen van de ganzen door het bezoeken van de percelen wordt niet als een adequaat preventief middel beschouwd volgens vaste rechtspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 3 juli 2006 zijn bonen heeft zien ontkiemen en dat op 8 juli 2006 een grote groep ganzen op zijn perceel is geland, wat schade heeft veroorzaakt. Eiser heeft geprobeerd de schade te beperken door de ganzen te verjagen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende maatregelen heeft genomen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser bij het ontkiemen van de bonen al preventieve maatregelen had moeten treffen, en dat het toepassen van een tweede preventief middel op 9 juli 2006 te laat was. Eiser had ook gebruik moeten maken van zijn ontheffing om ganzen te doden, in plaats van alleen te verjagen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 7 van de Regeling en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3032
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom,
tegen
het bestuur van het Faunafonds, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van schadevergoeding op grond van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69, en zoals per 1 december 2005 in hier niet relevante zin gewijzigd, hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 24 januari 2008. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. G.H. Blom. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H.G. Engberink en mr. A.M. de Jong.
3. Overwegingen
Feiten
Eiser verbouwt onder meer biologische sperziebonen. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser vier hectare sperziebonen heeft ingezaaid op 28 juni 2006, dat deze bonen op 3 juli 2006 zijn gaan ontkiemen en dat op zondagmiddag 8 juli 2006 een grote groep grauwe ganzen is geland op het bewuste perceel. Deze groep ganzen heeft schade toegebracht aan de sperziebonen van eiser. Eiser heeft getracht zijn schade te voorkomen en beperken door de ganzen te verjagen. Eiser heeft het Faunafonds op 23 juli 2006 verzocht om een tegemoetkoming in de schade te verstrekken. Twee taxateurs, ingeschakeld door het Faunafonds, hebben op 4 augustus en 1 september 2006 een bezoek gebracht aan het betreffende perceel en de schade vastgesteld op € 16.125,-. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen.
Standpunt verweerder
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen of beperken. Op grond van artikel 7 van de Regeling was eiser gehouden meer preventieve maatregelen te treffen. Eiser had bij het ontkiemen van de bonen, op 3 juli 2006, al minimaal één visueel en één akoestisch middel moeten inzetten ter preventie. Het toepassen van een tweede preventief en een akoestisch middel op 9 juli 2006 was te laat volgens verweerder.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de teelt van biologische sperziebonen kapitaalintensieve teelt is en dat biologische sperziebonen een zeer aantrekkelijk gewas vormen voor ganzen. Daardoor is dit gewas erg schadegevoelig . Daarbij komt dat het perceel van eiser is gelegen in het Land van Maas en Waal waarvan bekend is dat zich daar zeer veel ganzen ophouden. Dit maakt de percelen extra kwetsbaar. Met het oog op deze omstandigheden acht verweerder het redelijk dat van eiser extra inspanningen werden gevraagd om schade te voorkomen en beperken.
Voorts had eiser met gebruikmaking van zijn ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora en Faunawet (Ffw) ganzen moeten doden en niet alleen moeten verjagen. Eiser heeft volgens verweerder geen adequaat gebruik gemaakt van zijn ontheffing.
Eiser heeft de juistheid van het bestreden besluit beargumenteerd bestreden, waarop hieronder, voor zover noodzakelijk, nader zal worden ingegaan.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 84, eerste lid, in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, voor zover hier van belang, wordt door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, zal het bestuur een tegemoetkoming, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade (hierna: het Handboek).
Het Faunafonds heeft in het Handboek bepaald dat de grondgebruiker, teneinde voor vergoeding in aanmerking te komen, een aantal van de in het Handboek vermelde maatregelen moet hebben getroffen. Over het algemeen kan gesteld worden dat de grondgebruiker minimaal twee van de (specifiek ten aanzien van het gewas in kwestie en de betrokken schadeveroorzakende diersoort) genoemde preventieve maatregelen zal moeten hebben toegepast om voor een tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen. De grondgebruiker moet wel kunnen aantonen dat deze maatregelen daadwerkelijk zijn genomen (controleerbaar). Voorts stelt het Faunafonds in het Handboek dat een probleem bij schadepreventie is dat diersoorten kunnen wennen aan de maatregelen. Dit geldt zowel voor visuele middelen als voor knalapparaten en geurstoffen. Het is daarom van groot belang dat middelen afwisselend en door elkaar worden toegepast.
Beoordeling
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel die maatregelen heeft genomen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden, in overeenstemming met hetgeen is bepaald in de Regeling en het Handboek. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op het door hem aan verweerder toegezonden overzicht van 28 november 2006 en de aanvraag voor toekenning van schadevergoeding van 23 juli 2006, waarin de door hem getroffen preventieve maatregelen staan vermeld. Deze maatregelen bestonden uit: het vragen van een ontheffing op grond van artikel 68 van de Ffw op 27 juni 2006, het plaatsen van palen en vlaggen op 3 juli 2006, het op 9 juli 2006 plaatsen van twee knalapparaten en linten, het vier keer per dag verjagen van de ganzen met een geweer en het vanaf 23 juli 2006 bejagen van de ganzen. Eiser heeft geen ganzen gedood.
Tussen partijen staat vast dat eiser op 3 juli 2006 vlaggen en linten heeft geplaatst en dat hij op 9 juli 2006 nog andere maatregelen heeft genomen. Ter zitting heeft eiser voorts gesteld dat hij op zondagmiddag 8 juli 2006 verschillende keren de ganzen heeft verjaagd door het perceel te bezoeken.
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat eiser onvoldoende preventieve maatregelen heeft toegepast om de schade te voorkomen en beperken. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij op zondagmiddag 8 juli 2006, bij constatering van de ganzen op zijn perceel, meer dan één preventief middel had toegepast, zoals ook het Handboek vermeldt. Het pas op en na 9 juli 2006 toepassen van meer dan één maatregel, waaronder een akoestische maatregel, ter beperking van de schade voldoet niet aan hetgeen in redelijkheid van eiser mocht worden verwacht. Het verjagen van de ganzen door de percelen te bezoeken kan op grond van vaste rechtspraak (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26 juli 2006, LJN AY5043) niet als preventief middel worden aangemerkt. Nu verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de Regeling, kunnen de overige beroepsgronden onbesproken blijven.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op .
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: