ECLI:NL:RBARN:2008:BC9303

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155831
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in een civiele zaak met betrekking tot ontruiming en contactverbod

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Arnhem op 2 april 2008 uitspraak gedaan in een incident waarbij een voorlopige voorziening werd gevorderd. De eiser, wonende te Zutphen, vorderde dat de gedaagde, wonende te Breda, zou worden veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de door hem gebruikte ruimtes aan de [adres] te ontruimen. Tevens werd een straatverbod en een contactverbod gevorderd, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de gedaagde in strijd zou handelen met deze verboden. De gedaagde voerde verweer en betwistte de vordering. De rechtbank oordeelde dat het belang van de gedaagde om zijn gedeelte van het huis te kunnen bewonen tijdens zijn kortstondige verblijven in Nederland zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij ontruiming op de gevraagde korte termijn. De rechtbank wees daarom de vordering tot ontruiming en het straatverbod af. Ook het verzoek tot het opleggen van een contactverbod werd afgewezen, omdat niet kon worden uitgesloten dat partijen praktische zaken met elkaar dienden te bespreken. De rechtbank bepaalde dat de zaak weer op de rol zal komen voor vonnis op 14 mei 2008. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de gedaagde werden begroot op € 579,-.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 155831 / HA ZA 07-834
Vonnis in incident van 2 april 2008
in de zaak van
[eis.conv./ged.reconv.],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. J.H. Stam te Zutphen,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. F.J.H.M. Berndsen te Breda.
Partijen zullen hierna [eis.conv./ged.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering in het incident
2.1. [eis.conv./ged.reconv.] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. [eis.conv./ged.reconv.] vordert - samengevat - dat [ged.conv./eis.reconv.] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de door hem gebruikte ruimtes aan de [adres] te ontruimen en voorts dat het hem wordt verboden om zich binnen een straal van één kilometer van de woning op te houden en om
- anders dan via een advocaat - contact op te nemen met [eis.conv./ged.reconv.] of diens familieleden, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met deze verboden, met veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de kosten van het geding.
2.2. [ged.conv./eis.reconv.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. [eis.conv./ged.reconv.] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
3.2. [eis.conv./ged.reconv.] stelt dat [ged.conv./eis.reconv.] zich na afloop van de comparitie van partijen ernstig heeft misdragen jegens hem en zijn gezin en dat hij in dat verband ook aangifte heeft gedaan van mishandeling en huisvredebreuk. Uit deze aangifte blijkt - samengevat - dat [ged.conv./eis.reconv.] op
4 november 2007 de woning van [eis.conv./ged.reconv.] is binnengelopen en dat vervolgens een handge-meen is ontstaan, waarbij [ged.conv./eis.reconv.], aldus [eis.conv./ged.reconv.], de keel van [eis.conv./ged.reconv.] heeft dichtgeknepen en hem heeft geslagen. [eis.conv./ged.reconv.] stelt dat hij zich bedreigd en onveilig voelt en dat hij vreest voor herhaling. Daarbij heeft hij er op gewezen dat [ged.conv./eis.reconv.] iedere aansprakelijkheid afwijst en niet bereid is toe te zeggen dat hij zich verder zal onthouden van onrechtmatig handelen.
3.3. [ged.conv./eis.reconv.] heeft daartegen aangevoerd dat hij de woning slechts was binnengelopen om, samen met zijn dochtertje, afscheid te nemen van [eis.conv./ged.reconv.], vanwege zijn vertrek naar Indonesië de volgende dag. [ged.conv./eis.reconv.] betwist dat het handgemeen uit meer zou hebben bestaan dan wat ‘duw- en trekwerk’ en dat hij daarmee zou zijn begonnen. Dat heeft [ged.conv./eis.reconv.] destijds ook aan de politie verklaard, zo blijkt uit het door hem overgelegde afschrift van zijn verhoor. [ged.conv./eis.reconv.] betwist voorts dat sprake zou zijn van enig reëel en ernstig gevaar waardoor een dergelijke vergaande voorziening als thans wordt gevorderd geboden zou zijn.
3.4. [eis.conv./ged.reconv.] stelt dat hij vreest voor herhaling en dat hij daarom belang heeft bij de gevraagde voorziening. Dat deze vrees reëel is, is niet aannemelijk. Partijen wonen reeds twintig jaar in hetzelfde pand en zijn sinds ongeveer vijf jaar gebrouilleerd. Er is niet gesteld of gebleken dat zich in die periode eerder dergelijke incidenten hebben voorgedaan. Voorts kan aan de hand van de door partijen overgelegde stukken niet worden vastgesteld dat [ged.conv./eis.reconv.] de woning binnenkwam met kwade bedoelingen en dat hij het handgemeen is begonnen. Dat heeft [ged.conv./eis.reconv.] immers gemotiveerd betwist, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat ook de dochter van [ged.conv./eis.reconv.] aanwezig was, hetgeen zijn verklaring dat hij slechts afscheid wilde komen nemen niet onaannemelijk maakt. Nu het huis bovendien is verdeeld in twee afzonderlijke gedeelten en [ged.conv./eis.reconv.] in zijn conclusie heeft toegezegd dat hij zich voortaan zal onthouden van het betreden van het gedeelte van [eis.conv./ged.reconv.] zonder daarvoor uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd, is de rechtbank van oordeel dat niet een gepaste vrees bestaat dat zich nogmaals een dergelijk incident zal voordoen zolang in de hoofdzaak nog geen ontruimings-termijn is vastgesteld.
3.5. Gelet op het vorenstaande dient het belang van [ged.conv./eis.reconv.] om zijn gedeelte van het huis te kunnen bewonen tijdens zijn - kortstondige - verblijven in Nederland, zolang in de hoofdzaak nog geen ontruimingstermijn is bepaald, zwaarder te wegen dan het belang van [eis.conv./ged.reconv.] bij ontruiming van dit gedeelte door [ged.conv./eis.reconv.] op de gevraagde, zeer korte, termijn. Dit deel van de vordering wordt derhalve afgewezen, net als het daarmee samenhangende straatverbod.
3.6. Het verzoek tot het opleggen van een contactverbod wordt eveneens afgewezen, nu niet kan worden uitgesloten en zelfs onaannemelijk is dat partijen bepaalde praktische zaken met elkaar zullen dienen te bespreken en een dergelijk verbod, gelet op de door partijen gestelde feiten en in het licht van alle omstandigheden, te vergaand voorkomt.
3.7. [eis.conv./ged.reconv.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, welke aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] worden begroot op € 579,- aan salaris procureur (1 punt x tarief € 579,-).
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] tot op heden begroot op € 579,-,
in de hoofdzaak
4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 mei 2008 voor vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.