ECLI:NL:RBARN:2008:BC9425

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161668
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de eigendom van een perceel grasland en de rechtsgeldigheid van een hypotheek

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en meerdere gedaagden. De kern van het geschil betreft de eigendom van een perceel grasland dat door de eiseres is verkregen tijdens haar huwelijk. De eiseres stelt dat het perceel buiten de gemeenschap van goederen is gebleven, terwijl de gedaagden betwisten dat dit het geval is en stellen dat zij een hypotheekrecht op het perceel hebben verkregen. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waaronder eerdere vonnissen en overeenkomsten die relevant zijn voor de beoordeling van de eigendom en de hypotheek. De rechtbank concludeert dat de akte van levering en de daaropvolgende afspraken niet voldoende zijn om te stellen dat het perceel grasland buiten de gemeenschap van goederen valt. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden rechtsgeldig een hypotheek hebben verkregen op het perceel, en dat de eiseres niet kan aantonen dat er sprake is van onverschuldigde betaling. De vordering van de eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161668 / HA ZA 07-1651
Vonnis van 9 april 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. K.M. Kole te Arnhem,
tegen
1. [ged. 1],
wonende te [woonplaats],
2. [ged. 2],
wonende te [woonplaats],
3. [ged. 3],
wonende te [woonplaats],
4. [ged. 4],
wonende te [woonplaats],
5. [ged. 5],
wonende te [woonplaats],
6. [ged. 6],
wonende te [woonplaats],
7. MARIANNE ANTONNETTA VAN DEN ADEL,
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. V. Kortenbach te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2008 en de voorafgaande daaraan
toegezonden stukken bij rolbericht van 4 maart 2008 van [gedaagden] en bij brief van 6 maart 2008 van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [XXX]. Staande huwelijk heeft [eiseres] een perceel grasland aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [kad. gegevens] geleverd gekregen van haar moeder [XXX]. Dat perceel is blijkens de akte van levering van 12 december 2002 ten titel van koop aan [eiseres] overgedragen voor een koopprijs van € 16.000,-. In de akte is voorzover hier van belang verder het volgende bepaald:
“Ten aanzien van de voldoening van voormelde koopprijs verklaarden de verschenen personen het volgende te zijn overeengekomen.
1. Schuldigerkenning.
De betaling van de koopsom zal als volgt geschieden. De verschenen persoon sub 1 ([XXX];rb) doet afstand van de betaling van een bedrag groot (…) € 16.000,-, welke afstand door de verschenen persoon sub 2 ([eiseres];rb) wordt aanvaard, met als tegenprestatie een hoofdelijke schuldigerkenning van gemeld bedrag groot (…) € 16.000,- door de verschenen persoon sub 2 aan de verschenen persoon sub 1 onder de titel van geleende gelden.
2. Kwijtschelding.
De verschenen persoon sub 1 verklaarde bij deze uit vrijgevigheid voormeld schuldig erkend bedrag, groot (…) € 16.000,- kwijt te schelden aan de verschenen persoon sub 2, welke kwijtschelding de verschenen persoon sub 2 aanvaardt.
Voormelde kwijtschelding uit vrijgevigheid is gedaan onder de bepaling dat zij niet zal vallen in enige vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen waarin de begiftigde is gehuwd of zal huwen, noch zal worden betrokken in een verrekening krachtens huwelijkse voorwaarden of samenlevingsovereenkomst. (….)”
2.2 [XXX] is bij vonnis van deze rechtbank van 1 december 2004 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 165.000,- aan [gedaagden] Zowel [XXX] als [gedaagden] hebben tegen dit vonnis geappelleerd.
2.3 Bij akte van 2 november 2005 is een recht van hypotheek ten behoeve van [gedaagden] op het hiervoor bedoelde perceel grasland gevestigd. Blijkens die akte zijn aan de zijde van de hypotheekgever verschenen [XXX] en [eiseres] met de toevoeging: “elkaar over en weer toestemming verlenende tot al het na te meldene; de heer [XXX] voornoemd, hierna te noemen ‘de schuldenaar’.” Voorts staat in die akte voorzover hier van belang het volgende:
“Het doel van deze akte is het vastleggen van de rechten en plichten van de schuldenaar en de schuldeiser die voortvloeien uit het vonnis van de Rechtbank te Arnhem de dato één december tweeduizend vier met het nummer 104634/HAZA03-1631 en het verlenen van zekerheid waarvoor verhaal bij voorrang boven andere schuldeisers mogelijk is.
(…)
Ter uitvoering van zijn hiervoor vermelde verplichting aan de schuldeiser verleent de schuldenaar de hierna te omschrijven zekerheden aan de schuldeiser die deze aanneemt. Zij strekken tot zekerheid voor de betaling van al wat de schuldeiser heeft of krijgt te vorderen van: de schuldenaar de comparant sub 1 a.
(…)
derde-hypotheek en pand
Als de schuldenaar niet ook de hypotheek-pandgever is, gelden de in deze akte ten aanzien van het verbondene aan de schuldenaar opgelegde verplichtingen op dezelfde wijze hoofdelijk voor de hypotheek/pandgever. Deze is zich bewust van het gevaar dat het door hem verbondene ingeval van verzuim van de schuldenaar wordt uitgewonnen. Op dit gevaar is hij door de schuldeiser gewezen en de derde hypotheek/pandgever erkent dit door ondertekening van deze akte.
ONDERZOEK BESCHIKKINGSBEVOEGDHEID
Voormelde registergoederen zijn door comparante sub 1 b ([eiseres];rb) verkregen door inschrijving (….) van een akte tot levering (….) op twaalf december tweeduizend twee verleden (…).”
2.4 Bij beschikking van 19 januari 2006 is de echtscheiding tussen [XXX] en [eiseres] uitgesproken. De beschikking is op 22 februari 2006 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke stand. [eiseres] heeft vervolgens afstand gedaan van de gemeenschap. De daartoe bestemde akte is op 7 april 2006 in het huwelijksgoederenregister ingeschreven.
2.5 Bij arrest van 23 januari 2007 heeft het Hof te Arnhem het hiervoor bedoelde vonnis tussen [gedaagden] en [XXX] vernietigd en [XXX] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 245.000,- aan [gedaagden].
2.6 Op enig moment heeft [eiseres] het perceel grasland voor een prijs van € 47.500,-verkocht aan [XXX]. Op 30 augustus 2007 is het perceel door [eiseres] aan [XXX] overgedragen. Op verzoek van [gedaagden] heeft de notaris van de koopsom een bedrag van € 44.385,76 op de derdengeldrekening van de raadsman van [gedaagden] overgemaakt ter voldoening aan hetgeen hun uit hoofde van het door hen gepretendeerde hypotheekrecht toekomt.
2.7 [eiseres] heeft vervolgens conservatoir beslag doen leggen onder de Stichting Beheer Derdengelden Kortenbach Van Steensel advocaten ten laste van [gedaagden]
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat – de veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 44.385,76 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2007 tot aan de dag van voldoening.
3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het standpunt van [eiseres] komt er kort samengevat op neer dat het perceel grasland door haar staande huwelijk onder uitsluitingsclausule is verkregen, dat het dus niet in de gemeenschap van goederen is gevallen waarin zij toen met [XXX] was gehuwd, dat [XXX] daarom beschikkingsonbevoegd was dat perceel grasland voor een schuld van hem aan [gedaagden] te verhypothekeren, zoals hij heeft gedaan, dat [gedaagden] vanwege die beschikkingsonbevoegdheid niet rechtsgeldig een hypotheekrecht hebben verkregen en daarom ten onrechte aanspraak hebben gemaakt op de betaling van de koopprijs en er dus sprake is van onverschuldigde betaling daarvan. [gedaagden] stellen zich daartegenover op het standpunt dat [eiseres] en [XXX] ingevolge een afspraak die [gedaagden] met de raadsman die destijds voor [XXX] optrad, mr Schenke, hebben gemaakt, hebben meegewerkt aan de vestiging van een hypotheekrecht op het perceel grasland. Die afspraak hield in dat het perceel grasland zou worden verkocht en de opbrengst ten goede zou komen aan [gedaagden] en dat met het oog daarop een hypotheekrecht ten behoeve van [gedaagden] zou worden gevestigd omdat dat meer zekerheid bood dan het door hen eerder gelegde executoriale beslag. [gedaagden] stellen zich daarbij op het standpunt dat zij nooit anders hadden begrepen dan dat het perceel grasland in de gemeenschap van goederen viel.
4.2 De vraag is in de eerste plaats of het perceel grasland buiten de gemeenschap van goederen is gebleven. Geconstateerd moet worden dat in de akte staat dat de kwijtschelding van de schuld uit hoofde van de geldlening is gedaan onder de bepaling dat zij -die kwijtschelding- niet in enige gemeenschap van goederen zal vallen. Dat het perceel grasland buiten de gemeenschap zal vallen staat er niet, wat ook bezwaarlijk zou kunnen omdat dat perceel ten titel van koop is verkregen. Volgens art. 1:94 lid 1 BW kan immers alleen bij uiterste wilsbeschikking of bij gift worden bepaald dat een door een echtgenoot te verkrijgen goed buiten de gemeenschap valt. Over de vraag of en onder welke voorwaarden zo’n constructie van verkoop met kwijtschelding ertoe leidt dat het verkochte goed zelf buiten de gemeenschap valt, bestaat geen eenstemmigheid (zie: Van Mourik-Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding 2006, blz. 162 en noot 233 en De Bruijn-Soons-Kleijn-Huijgen-Reinhartz, blz. 168/169) Door Van Mourik-Verstappen wordt verdedigd dat in beginsel het goed zelf in de gemeenschap valt en de begiftigde ter zake van de kwijtschelding van de koopsom onder uitsluitingsclausule een reprise op de gemeenschap heeft. Volgens De Bruijn-Soons-Kleijn-Huijgen-Reinhartz, blz. 168/169 is anderzijds een kwijtschelding van een koopsom onder uitsluitingsclausule in strijd met het huwelijksgoederenrecht. Naar het oordeel van de rechtbank moet tegen de kwestie ook vanuit een optiek van uitleg van de notariële akte van 12 december 2002 gekeken worden. Of het perceel grasland zelf buiten de gemeenschap valt of niet kan voor derden die niet partij zijn bij die akte van belang zijn in geval van vervreemding of vestiging van beperkte rechten op het perceel of met het oog op de verhaalbaarheid van vorderingen op het goed. Daarom is er aanleiding de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling af te leiden uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. HR 18 december 2000 NJ 2001,350 en HR 13 juni 2003 NJ 2004,251). Daarvan uitgaande moet worden aangenomen dat bedoeld is wat er staat, namelijk datgene wat hiervoor is geconstateerd. Uit datgene wat er in de akte staat, de bewoordingen en de juridische constructie, valt niet op te maken dat, geheel in strijd hiermee, de partijbedoeling is dat het goed zelf buiten een eventuele gemeenschap zal vallen en dus privé-eigendom wordt van de verkrijger.
4.3 Gezien het voorgaande moet worden aangenomen dat bij de akte van 2 november 2005 rechtsgeldig hypotheek is gegeven aan [gedaagden] op het tot de gemeenschap behorende perceel grasland voor schulden van [XXX], die toen naar aan te nemen valt in de gemeenschap vielen. Dat is een uitleg waarover aan de hand van hetzelfde criterium als hiervoor omschreven geen twijfel kan bestaan. Of de akte ook zo begrepen kan worden dat die met het oog op de onzekerheid over de uitsluitingsclausule ook bedoeld was te dekken het geval dat het perceel grasland als privé-eigendom van [eiseres] moet worden aangemerkt en dus sprake zou zijn van een derdenhypotheek, kan daarom in het midden blijven.
4.4 Het beroep dat [eiseres] bij brief van haar raadsman van 6 maart 2008 heeft gedaan op diverse wilsgebreken, berust op de vooronderstelling dat het perceel grasland haar privé-eigendom was en buiten de gemeenschap viel en dat zij meegewerkt heeft aan de vestiging van een derdenhypotheek voor een schuld van [XXX]. Aangezien die vooronderstellingen blijkens het voorgaande onjuist zijn, kan het beroep op die wilsgebreken verder buiten beschouwing blijven.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat het perceel grasland rechtsgeldig was verhypothekeerd. Tussen de partijen is niet in geschil dat daarvan uitgaande [gedaagden] als hypotheekhouders recht hebben op de verkoopopbrengst. De betaling daarvan is dus niet onverschuldigd geweest. De vordering moet daarom worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 980,- voor verschotten (vast recht) en € 1.788,- voor salaris procureur, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.