ECLI:NL:RBARN:2008:BD1044

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
538587 VV Expl. 08-10034
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning in kort geding door ernstige tekortkomingen huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 23 april 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Standvast Wonen en een gedaagde partij, die een flatwoning in Nijmegen huurde. Standvast vorderde ontruiming van de woning op grond van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst door de gedaagde partij. De kantonrechter oordeelde dat er grote terughoudendheid moet worden betracht bij ontruimingsvorderingen, maar dat in dit geval de tekortkomingen van de gedaagde partij zo ernstig waren dat de ontruiming gerechtvaardigd was. De gedaagde partij had zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en intimidatie van zowel andere huurders als medewerkers van Standvast, wat leidde tot een onhoudbare woonsituatie.

De kantonrechter overwoog dat de gedaagde partij niet voldeed aan zijn verplichtingen als huurder, waaronder het veroorzaken van overlast voor omwonenden en het niet respecteren van het contractuele verbod op hinder. De rechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming in hoge mate waarschijnlijk ook in een bodemprocedure zou worden toegewezen, gezien de ernst van de tekortkomingen. De gedaagde partij werd veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de sleutels aan Standvast te overhandigen. Tevens werd Standvast gemachtigd om de ontruiming zelf te laten uitvoeren indien de gedaagde partij hieraan geen gehoor gaf.

De proceskosten werden aan de gedaagde partij opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechter benadrukte dat de belangen van de andere huurders in de flat, die al lange tijd last hadden van de gedaagde partij, zwaarder wogen dan de belangen van de gedaagde partij, die in zijn woonsituatie werd geschaad. De uitspraak onderstreept het belang van een goede huurrelatie en de verantwoordelijkheden van huurders om een veilige en rustige woonomgeving te waarborgen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 538587 \ VV EXPL 08-10034 \ 199 jt
uitspraak van 23 april 2008 23 april 2008
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de stichting Stichting Standvast Wonen
gevestigd te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde mr. P. Bergkamp
tegen
[gedaagde partij]
wonende te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. K.W.A. Wools
Partijen worden hierna Standvast en [gedaagde partij] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding in kort geding van 2 april 2008 met producties
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door beide gemachtigden toegezonden producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling met daarbij de pleitnota’s van beide gemachtigden.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van het volgende vaststaande feit.
1. Standvast heeft met ingang van 15 juni 2006 de flatwoning aan de [straat en nummer] te Nijmegen (hierna: de woning) verhuurd aan [gedaagde partij].
De vordering en het verweer
2. Standvast vordert dat de kantonrechter bij voorlopige voorziening op grond van art. 254 Rv bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] veroordeelt om terstond na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen met nevenvorderingen en met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
Standvast voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan.
[gedaagde partij] schiet ernstig toerekenbaar tekort in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat hij
- niet voldoet aan zijn verplichtingen de woning als goed huurder te gebruiken,
- voortdurend in strijd handelt met het contractuele verbod om omwonenden geen hinder of overlast te bezorgen en ervoor te zorgen dat zijn bezoekers of huisgenoten evenmin hinder of overlast voor omwonenden veroorzaken,
- goede huurders van Standvast ernstig bedreigt en intimideert en zelfs niet schroomt om deze huurders met de dood te bedreigen en
- werknemers van Standvast ernstig bedreigt en intimideert en hij tegenover deze werknemers zelfs (licht) lichamelijk geweld niet schuwt.
Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen op grond van een en ander ontbinden. Standvast heeft een groot spoedeisend belang dat vooruitlopend op dit vonnis in een eventuele bodemprocedure de ontruiming van de woning in kort geding wordt bevolen.
3. [gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
4. Met de aard van de vordering is het spoedeisend karakter ervan gegeven.
5. Bij de beoordeling van de vraag of op grond van de gestelde tekortkomingen in kort geding de vordering tot ontruiming kan worden toegewezen, dient grote terughoudendheid te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Daarbij komt dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar de bestreden feiten. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming zal dan ook slechts plaats zijn indien in hoge mate waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van zodanig ernstige tekortkomingen dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
6. Bij de beoordeling van de onderhavige vordering dient het volgende in aanmerking te worden genomen.
- Het staat tussen partijen vast dat [gedaagde partij] strafrechtelijk is veroordeeld wegens bedreiging op
9 september 2006 van twee huurders van Standvast van woningen in het flatgebouw waarin ook de woning van [gedaagde partij] is gelegen.
- Voorts staat vast dat [gedaagde partij] een agressieprobleem heeft, waarvoor hij op de wachtlijst van Kairos staat voor behandeling.
- Politie Gelderland-Zuid vermeldt in een “sfeerrapportage [straat en nummer]” d.d. 17 maart 2008 het volgende, voor zover hier van belang:
“(…) Bij ons, politie Gelderland-Zuid is bekend dat vele omwonenden last ondervinden van het gedrag van [gedaagde partij], maar dat zij dit niet kenbaar durven te maken bij de politie. Omwonenden zijn bang om bedreigd te worden dan wel lastig gevallen te worden door [gedaagde partij] als zij melding zouden doen. (…)
7 januari 2008: Netwerkagent rapporteert aan te zijn gegaan bij [gedaagde partij], agent werd niet binnen
gelaten door de vriendin van [gedaagde partij]. Netwerkagent hoorde [gedaagde partij] hard schreeuwen. Netwerkagent is niet naar binnen gegaan. (…)
14 maart 2008: (…) [gedaagde partij] heeft de nodige goederen door zijn woning gegooid, dit werd door
de politie geconstateerd. (…)
Overige meldingen 2007:
In juli werd er melding gedaan dat er vanuit de woning van [gedaagde partij] geschoten werd op bomen. Later bleek dat er met paintballpistool uit de woning van [gedaagde partij] geschoten was. Tijdens de jaarwisseling 2007/2008 heeft [gedaagde partij] over een auto heen gelopen/gesprongen. (…)”
[gedaagde partij] ontkent dat hij vanuit de woning heeft geschoten, maar de politie schrijft ook niet dat hij vanuit de woning heeft geschoten. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde partij] op grond van art. 7:219 BW jegens Standvast aansprakelijk is voor gedragingen van zijn medebewoner(s) en bezoekers. De inhoud van voormelde brief voorzover aangehaald wordt als verder niet (voldoende) gemotiveerd betwist voorshands aannemelijk geacht.
- De vriendin van [gedaagde partij], die met hem in de woning samenwoont, heeft op 31 januari 2008 een ruit van de toegangsdeur ingetrapt. Volgens Standvast heeft zij dit expres gedaan. Volgens [gedaagde partij] is dit gebeurd, omdat hun grote en sterke hond erg uitgelaten is als hij naar buiten gaat, zodat zijn vriendin de hondenriem met twee handen moet vasthouden en de deur met de voet of knie moet openduwen. Hierbij is per ongeluk de deur gesneuveld, aldus [gedaagde partij]. Op de door Standvast overgelegde foto omtrent dit incident is echter geen hond waarneembaar, zodat voorshands de stelling van Standvast aannemelijk is.
- In de aangifte bij de politie van het hiervoor genoemd feit door een van de huismeesters van de flat waarin de woning is gelegen wordt vermeld, voor zover hier van belang:
“(…) Ik zag dat er een persoon agressief op mij af kwam lopen. Ik zag dat deze persoon de vriend was van de persoon die de ruit had ingetrapt. Ik weet dat deze vriend op hetzelfde adres woont en dat hij [voornaam gedaagde ] (fon.) heeft.
Ik zag aan het gezicht en de ogen van [voornaam gedaagde ] dat hij erg boos was op mij. Ik zag dat hij enigszins voorovergebogen stond en dat hij met zijn rechterwijsvinger naar mij wees. Ik hoorde dat hij zei: “Als ik een piek moet betalen dan zoek ik jou persoonlijk op”. Ik voelde mij op dit moment bedreigd omdat ik weet wat voor figuur het is en hoe hij bekend staat. (…)”
[gedaagde partij] werpt op dat er wel ruzie is geweest, maar dat hij de huismeester niet heeft bedriegd. Daarmee is voorshands aannemelijk dat door zijn toedoen “ruzie” met de huismeester van de flat is ontstaan.
- [gedaagde partij] heeft op 7 februari 2008 een ruit ingeslagen. Standvast heeft aangifte van vernieling gedaan. [gedaagde partij] is door de politie hiervoor aangehouden. Volgens [gedaagde partij] ging dat “per ongeluk”, maar dit verweer heeft hij niet feitelijk onderbouwd, waardoor voorshands aannemelijk is dat [gedaagde partij] opzettelijk de desbetreffende ruit heeft vernield.
- In de aangifte van een van de huismeesters van de flat waarin de woning is gelegen van een incident op 14 maart 2008 wordt vermeld, voor zover hier van belang:
“(…) Ik kreeg een melding dat de hele lift in de flat onder de verf zat. (…) Toen ik ging kijken was de verf nog nat. Ik had een vermoeden dat deze verf afkomstig was van [voornaam gedaagde ] [gedaagde partij]. Dit vermoeden had ik omdat er allemaal keurige mensen in de flat wonen. Sinds [voornaam gedaagde ] [gedaagde partij] in deze flat woont, hebben we eigenlijk alleen maar problemen met hem. Ik ben met de trap naar de verdieping gegaan waar [voornaam gedaagde ] [gedaagde partij] woont. Hij woont op de eerste verdieping. Op de brandtrap werd ik al opgewacht door [voornaam gedaagde ] [gedaagde partij]. Ik herkende hem omdat ik hem al vaker had gezien. Hij begon meteen te vloeken en te schelden dat ik daar niets te zoeken had en dat ik moest oprotten. Ik ben gewoon doorgelopen de hal op. Toen ik op de hal liep, voelde ik ineens een harde duw tegen mijn rug aan. Ik kon nog wel blijven staan. Ik draaide mij om en ik zag [voornaam gedaagde ] [gedaagde partij] achter mij staan. Er was verder niemand op die verdieping aanwezig. Meteen nadat ik die duw kreeg, trok [voornaam gedaagde ] Ants mijn bril van mijn gezicht, waardoor deze bril op de grond viel. Zonder bril zie ik niets dus dat vond ik erg beangstigend. Ik heb toen mijn bril opgeraapt en ben weggelopen om de confrontatie te vermijden. Tijdens het weglopen hoorde ik [voornaam gedaagde ] nog wel roepen dat ik moest oprotten en dat ik daar niets te zoeken had. Ik hoorde [voornaam gedaagde ] ook roepen dat ik daar niets te zoeken had. Ik horde [voornaam gedaagde ] ook roepen dat ik het nog wel zou merken. (…) Ik ben toen ook weer richting die lift gelopen, omdat ik bang was dat het uit de hand zou lopen. Ik hoorde [voornaam gedaagde ] nog steeds schelden en provoceren. Ik hoorde [voornaam gedaagde ] tegen mij zeggen: “Ik heb al 15 jaar gezeten en ik wil nog wel 5 jaar zitten voor jou.” Dit vond ik erg bedreigend.(…)”
[gedaagde partij] verweert zich als volgt: “Tussen [gedaagde partij] en de betrokken huismeester is inderdaad een felle woordenwisseling geweest. [gedaagde partij] is driftig geweest, omdat wederom door de huismeester met de beschuldigende vinger naar hem werd gewezen. Als de huismeester zich bedreigd heeft gevoeld, dan biedt [gedaagde partij] daarvoor echter zijn excuses aan. [gedaagde partij] heeft hem niet aangeraakt of geduwd of zijn bril van het hoofd gegrepen.”
Voorshands wordt aannemelijk geacht dat door toedoen van [gedaagde partij] een felle woordenwisseling is ontstaan, waarbij de huismeester zich bedreigd heeft gevoeld. De door [gedaagde partij] gestelde onterechte beschuldiging, wat hier verder ook van zij, kan zijn gedrag niet rechtvaardigen.
- Een dagrapportage van 2 april 2008 van het beveiligingsbedrijf Intelligent Security vermeldt, voor zover hier van belang:
“Omstreeks 2300 uur is een beveiliger van I-sec aangesproken door Dhr. [voornamen gedaagde ] [gedaagde partij]. Betrokkene liep samen met een vrouwspersoon en een grote hond. Het is niet tot een echt gesprek gekomen, maar het had meer het karakter van intimideren of sfeer kweken. Betrokkene sprak de beveiliger aan met de woorden: “Wat moet je hier?”Hier is een normaal antwoord op gegeven:”Beveiligen”. Hierop heeft hij gereageerd met de woorden: “Dat zal wel nodig zijn, je doet je best maar.”
Dit ging gepaard met een agressieve intimiderende houding. (…)”
De inhoud van deze rapportage voor zover hier aangehaald wordt als niet (voldoende) gemotiveerd betwist voorshands aannemelijk geacht.
7. Op grond van een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de kantonrechter in hoge mate waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de ontruiming zal worden bevolen. Hierbij wordt opgemerkt dat iedere tekortkoming op zich ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Voorts is art. 7:280 BW, waarin de terme de graçe is geregeld waarop [gedaagde partij] zich beroept, hier niet van toepassing. Gelet op de aard en de ernst van de door [gedaagde partij] veroorzaakte overlast, kan de beslissing in de bodemzaak niet worden afgewacht.
[gedaagde partij] stelt dat “als er al sprake is van een tekortkoming, dan rechtvaardigt dat geen ontbinding vanwege de bijzondere aard en geringe ernst, waarbij tevens moet worden gekeken naar de belangen van [gedaagde partij]”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat in een bodemprocedure de vordering tot ontbinding zal worden afgewezen vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis van de door [gedaagde partij] veroorzaakte overlast. Voorts gaat [gedaagde partij] ten onrechte ervan uit dat na vaststelling van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst nog ruimte is voor afweging van de wederzijdse belangen.
[gedaagde partij] werpt ook nog op dat [gedaagde partij] geen enkele schriftelijke waarschuwing of sommatie heeft gekregen en dat het op de weg van Standvast had gelegen om [gedaagde partij] eerst schriftelijk te verzoeken zijn gedrag aan te passen. Ook dit verweer kan [gedaagde partij] niet baten, reeds omdat tussen partijen vaststaat dat naar aanleiding van een schriftelijke uitnodiging van Standvast partijen op 15 september 2006 met elkaar hebben gesproken over het hiervoor genoemde incident op 9 september 2006. Bovendien is in een geval als dit geen ingebrekestelling vereist (vgl. HR 11 januari 2002, NJ 2003, 255).
8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden toegewezen. Hierbij zal de termijn van ontruiming wordt gesteld op twee weken na de betekening van dit vonnis. De kantonrechter ziet geen (voldoende) aanleiding om af te wijken van deze gebruikelijke termijn, zoals door [gedaagde partij] verzocht.
Ook zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, ondanks dat [gedaagde partij] zich daartegen verzet, na afweging van de wederzijdse belangen. Het feit dat na de ontruiming een onomkeerbare situatie tijdens de procedure in hoger beroep ontstaat, staat op zichzelf niet aan toewijzing van de vordering in de weg (HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468). De belangen, waaronder voornoemd belang, aan de zijde van [gedaagde partij] wegen minder zwaar dan de belangen aan de zijde van Standvast inclusief die van de huurders van Standvast in de flat waar de woning van [gedaagde partij] is gelegen. Het rustig woongenot van die huurders, dat Standvast als verhuurder dient te verstrekken, is immers al lange tijd verstoord door [gedaagde partij]. Dit brengt met zich dat de toegewezen ontruiming met spoed moet kunnen worden uitgevoerd ondanks dat [gedaagde partij] hierdoor in zijn belangen, zoals het hebben van een woning voor zijn vriendin en zijn kind waarvan zijn vriendin thans in verwachting is en het vermijden van een terugval in zijn oude patroon, wordt geschaad.
9. [gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding,
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [straat en nummer] te Nijmegen met alles wat van [gedaagde partij] is en ieder die bij [gedaagde partij] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan Standvast;
machtigt Standvast om, als [gedaagde partij] niet tot ontruiming overgaat, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zonodig met hulp van de politie;
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Standvast begroot op € 85,44 aan dagvaardingskosten, € 288,- aan vastrecht en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008. 23 april 2008.