ECLI:NL:RBARN:2008:BD3308

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3090
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang bij maatmaninkomen in het kader van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die zich met psychische klachten ziek had gemeld, had aanvankelijk een aanvraag voor een uitkering ingediend die was afgewezen. Na bezwaar werd haar echter een uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres was van mening dat de maatman, die door verweerder was vastgesteld, niet correct was en dat zij recht had op een hoger maatmaninkomen.

De rechtbank overwoog dat eiseres geen actueel belang had bij de beoordeling van het maatmaninkomen, omdat zij al 100% arbeidsongeschikt was geacht. De rechtbank stelde vast dat het maatmaninkomen in dit geval niet relevant was voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, aangezien er geen functies konden worden geduid per einde wachttijd. Eiseres had betoogd dat het maatmaninkomen in de toekomst gevolgen voor haar zou kunnen hebben, maar dit betoog was niet nader gespecificeerd.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van actuele belangen in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder maatmaninkomen relevant kan zijn voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3090
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. C.J.F. van Rijswick,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 juli 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat eiseres per 4 oktober 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij het onder 1 vermelde besluit heeft verweerder het namens eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 november 2006 herroepen en eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 4 oktober 2006 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Tegen het onder 1 vermelde besluit is namens eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 maart 2008. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van den Elsaker, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Eiseres heeft zich met psychische klachten op 6 oktober 2004 ziek gemeld voor het verrichten van haar werkzaamheden als allround magazijnmedewerker. Met het op 28 juni 2006 ondertekende formulier heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Hoewel deze aanvraag in eerste instantie door verweerder werd afgewezen, is bij het bestreden besluit aan eiseres met ingang van 4 oktober 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het betreft een, zo is ter zitting namens verweerder bevestigd, zogenaamde WGA-uitkering aangezien eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen omdat verweerder bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid is uitgegaan van de maatman huishoudelijk medewerker voor 20 uur per week en een maatman uurloon van € 9,80. Eiseres is van mening dat als maatman moet worden aangenomen de functie van allround magazijnmedewerker en een hoger maatmaninkomen.
Verweerder betoogt dat eiseres geen procesbelang heeft bij onderhavige procedure omdat zij bij het bestreden besluit een uitkering gebaseerd op de maximale mate van arbeidsongeschiktheid van 100% heeft gekregen. Met de onderhavige procedure kan eiseres derhalve niet bereiken dat zij een hogere uitkering ontvangt. De maatman, de maatmanomvang en het maatmaninkomen kunnen volgens verweerder bij een eventuele volgende schatting ter discussie worden gesteld, zo volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraak van 7 november 2000 (USZ 2001/1).
De rechtbank overweegt dat eiseres geen voldoende actueel belang heeft bij haar beroep omdat eiseres in het bestreden besluit 100% arbeidsongeschikt is geacht en geen resterende verdiencapaciteit heeft. Bij een afzonderlijke beoordeling van het maatmaninkomen heeft eiseres evenmin belang omdat het maatmaninkomen in dit geval immers niet de mate van arbeidsongeschiktheid bepaalt nu geen functies per einde wachttijd zijn te duiden.
Eiseres heeft verder betoogd dat het maatmaninkomen wellicht in de toekomst gevolgen voor haar heeft zonder dat zij dat op dat moment in rechte kan aanvechten. Eiseres heeft dit betoog evenwel niet nader gespecificeerd.
De rechtbank ziet dienaangaande geen andere gevolgen dan die kunnen zijn gelegen in artikel 60 van de Wet WIA. Omdat het recht op een loonaanvullings- dan wel vervolguitkering op de voet van het eerste lid van artikel 60 van de Wet WIA afhankelijk is van de inkomenseis als bedoeld in het tweede lid van dat artikel en voor het toepassen van dat tweede lid het maatmaninkomen van belang kan zijn, zou eiseres in dat geval belang kunnen hebben bij een beroep tegen het vastgestelde maatmaninkomen. Vergelijk een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2007 LJN BB4788.
Nu eiseres evenwel in staat is 0% van het maatmaninkomen per uur te verdienen geldt voor haar niet het tweede maar het derde lid van artikel 60 van de Wet WIA. Daaruit volgt dat, indien de resterende verdiencapaciteit van eiseres 24 kalendermaanden meer dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest, de inkomenseis voor haar gaat gelden. Dit betekent dat voor eiseres het tweede lid van artikel 60 eerst gaat gelden indien haar resterende verdiencapaciteit op de voet van artikel 6 van de Wet WIA opnieuw is vastgesteld en op basis van het tweede lid van artikel 60 de inkomenseis is berekend. Uit de systematiek van de wet volgt dat verweerder een daartoe strekkend besluit neemt. Daarbij kan naar het oordeel van de rechtbank, in navolging van de vaste rechtspraak van de CRvB onder de vigeur van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarop ook verweerder wijst, aan de orde komen van welk maatmaninkomen dient te worden uitgegaan. Ook in zoverre heeft eiseres derhalve thans geen voldoende actueel belang. Enig ander belang heeft eiseres niet gesteld.
Het beroep van eiseres is derhalve wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft op de voet van artikel 8:73 van de Awb schade gevorderd indien het beroep gegrond wordt verklaard. Nu het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dient dit verzoek reeds daarom te worden afgewezen.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008. .
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 25 april 2008