ECLI:NL:RBARN:2008:BD5684

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3289
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.J. de Gier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor schoolverbouwing in Arnhem

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 24 juni 2008, gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, waarbij een reguliere bouwvergunning is verleend voor de verbouwing en uitbreiding van een school aan de Thomas á Kempislaan 82 te Arnhem. Eisers, [X], [Y] en [Z], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij stellen dat de bouwaanvraag niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en dat er een aanhoudingsplicht geldt op basis van een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage is gelegd. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de aanhoudingsplicht van artikel 50 lid 1 van de Woningwet van toepassing is op de bouwaanvraag.

De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan voor het perceel de bestemming "maatschappelijke doeleinden" heeft, met specifieke voorschriften over bouwhoogte en bebouwingspercentage. De eisers betogen dat de bouwaanvraag niet kan worden goedgekeurd omdat het perceel deels binnen de grenzen van het ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat" ligt. De rechtbank stelt vast dat de aanhoudingsplicht alleen geldt als het bouwwerk binnen de grenzen van het ontwerpbestemmingsplan valt. Aangezien het bouwplan zich op een perceelsgedeelte bevindt dat niet onder het ontwerpbestemmingsplan valt, is de aanhoudingsplicht niet van toepassing.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de bouwaanvraag in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank wijst erop dat de sloop van het voormalige schoolgebouw geen invloed heeft op de toetsing aan het bestemmingsplan, omdat het gebouw feitelijk niet meer aanwezig is. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening door verweerder terecht is heroverwogen en dat er geen wettelijke grond was voor aanhouding van de bouwaanvraag. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3289
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 juni 2008
inzake
[X], [Y] en [Z] eisers,
allen wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (verder: vergunninghoudster) een reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de school gelegen aan de Thomas á Kempislaan 82 te Arnhem.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2008. Eisers [X] en [Y] zijn aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Weenink, ambtenaar van de gemeente.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit, samengevat, ten grondslag gelegd dat de bouwaanvraag in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en dat zich ook geen andere weigeringsgronden voordoen. In afwijking van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie heeft verweerder voorts aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om de bouwaanvraag nader aan te houden, nu het voorbereidingsbesluit is verlopen en het bouwplan niet valt binnen de begrenzing van het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat".
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en keren zich tegen het afwijken van het advies van de bezwarencommissie. Samengevat hebben eisers zich voorts op het standpunt gesteld dat de school, gelet op het destijds geldende voorbereidingsbesluit, niet gesloopt had mogen worden. Die sloop is van invloed geweest op de toetsing aan het bestemmingsplan. Eisers betogen bovendien dat, zolang er geen plannen voor het gebied zijn geformuleerd, aanleiding bestaat om het voorbereidingsbesluit te verlengen. Eisers stellen dat het gebied waarbinnen het bouwplan is gesitueerd is verwijderd uit het ontwerpbestemmingsplan. Voorts betogen eisers dat het feit dat het perceel deels binnen de grenzen van het ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat" ligt, maakt dat het bouwplan niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan is. Volgens eisers dient er een integrale planologische visie te worden ontwikkeld. Eisers stellen verder dat de in 2003 gekozen bouwlocatie niet zomaar had mogen worden gewijzigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank merkt allereerst op dat in dit geding uitsluitend het bestreden besluit ter beoordeling staat. Dit besluit ziet slechts op het verlenen van bouwvergunning. De gronden die eisers aanvoeren tegen de sloop van het voormalige schoolgebouw en het niet verlengen van het voorbereidingsbesluit vallen buiten de grenzen van dit geding. Hetzelfde geldt voor de gekozen begrenzing van het ontwerpbestemmingsplan.
Eisers kunnen voorts niet worden gevolgd in hun stelling dat de bouwlocatie niet had mogen worden gewijzigd. Verweerder had te beslissen op de bouwaanvraag zoals die door vergunninghoudster is ingediend. Aan verweerder komt niet de bevoegdheid toe om van vergunninghoudster te vorderen dat het bouwplan anders zal worden gesitueerd.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, mag een reguliere bouwvergunning slechts, en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in werking is getreden of een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
Blijkens artikel 21, vierde lid, van de WRO vervalt een voorbereidingsbesluit, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
Kort gezegd komt het systeem van de Woningwet er op neer, dat de beëindiging van de termijn waarvoor een voorbereidingsbesluit is vastgesteld, met zich meebrengt dat een aanhoudingsplicht eindigt, tenzij inmiddels een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.
Uit het geciteerde artikel 50, eerste lid, van de Woningwet volgt dat eerst aan de hand van de criteria van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet beoordeeld dient te worden of er gronden zijn de bouwvergunning te weigeren. Pas wanneer er geen weigeringsgrond is, zal beoordeeld moeten worden of de aanvraag moet worden aangehouden.
Ten tijde van het bestreden besluit gold voor het gehele (omvangrijke) perceel het bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier/Vogelwijk". Ten tijde van het bestreden besluit was weliswaar het ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat" ter inzage gelegd, dat betrekking heeft op een gedeelte van de gronden die liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier/Vogelwijk", maar met die terinzagelegging had dit bestemmingsplan zijn gelding nog niet verloren. Het bouwplan is dan ook terecht aan dit bestemmingsplan getoetst.
Ingevolge dit bestemmingsplan had het perceel de bestemming "maatschappelijke doeleinden".
Op grond van artikel 2.2, eerste lid van de planvoorschriften zijn deze gronden onder meer bestemd voor onderwijs.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximum bouwhoogte en, voor zover aangegeven, het maximum bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Blijkens de plankaart bedraagt de maximum bouwhoogte 12 m. en het maximum bebouwingspercentage 40%. Ingevolge artikel 1.2, zesde lid, van de planvoorschriften worden, bij het meten van de hoogte, elementen van beperkte omvang zoals daklijsten niet in aanmerking genomen.
Ongeacht de vraag of de sloop van het voormalige schoolgebouw op het perceel rechtmatig was (op welke vraag de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, in dit geding niet ingaat), ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat bij de toetsing aan het maximum bebouwingspercentage uit zou moeten worden gegaan van de fictie dat de sloop niet zou hebben plaatsgevonden. Vaststaat dat dit voormalige gebouw feitelijk niet meer aanwezig is, zodat het geen invloed meer heeft op het bebouwingspercentage. Met inachtneming daarvan is de rechtbank niet gebleken dat het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Evenmin is gesteld of gebleken dat een andere weigeringsgrond van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet van toepassing is. In beroep hebben eisers het positieve welstandsadvies van 7 augustus 2006 niet langer bestreden.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verweerder de aanvraag had moeten aanhouden.
Ter zitting is gebleken dat de bouwvergunning op 27 september 2006 is verleend, terwijl op dat moment voor het desbetreffende perceelsgedeelte nog een aanhoudingsplicht gold op basis van een voorbereidingsbesluit. Verweerder heeft deze vergunningverlening bij het bestreden besluit echter terecht heroverwogen aan de hand van de meest actuele stand van zaken. Ten tijde van het bestreden besluit was inmiddels het ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat" ter inzage gelegd. Zoals hierboven aangegeven, heeft dit ontwerpbestemmingsplan betrekking op een gedeelte van de grond waarop het voorbereidingsbesluit zag, zijnde het westelijke deel van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd. Het bouwplan zelf is gesitueerd op het oostelijke deel van het perceel, en is dus niet gesitueerd binnen de begrenzing van het ontwerpbestemmingsplan. Dit perceelsgedeelte viel niet langer binnen de begrenzing van een voorbereidingsbesluit dan wel een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan.
De vraag die in dit geding beantwoord moet worden is of de bovenbeschreven situatie al dan niet een aanhoudingsplicht voor het bouwplan met zich meebrengt, die voortvloeit uit het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan "Zwaluwstraat".
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Blijkens de eerder geciteerde wettekst van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, geldt de aanhoudingsplicht slechts als er voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Uit deze terminologie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet bepalend is of een gedeelte van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd is opgenomen in een ontwerpbestemmingsplan, maar slechts of de grond waarop het bouwplan is gesitueerd valt binnen de grenzen van het ontwerpbestemmingsplan. Nu dat niet het geval is, heeft verweerder de bouwaanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht niet aangehouden.
De rechtbank ziet voorts in de stelling van eisers dat verweerder gehouden was om het voorbereidingsbesluit te verlengen ofwel direct voor het gehele gebied een ontwerpbestemmingsplan op te stellen, geen reden om te oordelen dat de aanvraag aangehouden had moeten worden. Wat er van dit betoog van eisers ook van zij, vaststaat dat dit niet is gebeurd. Daarmee bestond ten tijde van het bestreden besluit geen wettelijke grond voor aanhouding van de bouwaanvraag.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat, anders dan eisers kennelijk menen, op deze wijze niet ten principale vooruit is gelopen op een groter bebouwingspercentage op het gehele perceel. Een dergelijk groter bebouwingspercentage is niet het gevolg van de bouwvergunning, maar van de planologische keuzes zoals die in het nieuwe bestemmingsplan zijn neergelegd. Eventuele bezwaren daartegen horen dan ook thuis is de bestemmingsplanprocedure.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.A.J. de Gier, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 24 juni 2008