ECLI:NL:RBARN:2008:BE8945

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900396-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van heroïne en cocaïne door verdachte gedurende een periode van zeven jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 augustus 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het verkopen en in bezit hebben van heroïne en cocaïne. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan van januari 1998 tot en met 2 april 2008. De verdachte, die gedetineerd was in P.I. Arnhem, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.H.J. van Gaal. Tijdens de zittingen op 15 juli en 6 augustus 2008 zijn getuigen gehoord die bevestigden dat zij drugs van de verdachte hadden gekocht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen, waaronder geldbedragen en een auto.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode drugs heeft verkocht, met getuigenverklaringen die teruggaan tot de tijd van de gulden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en drugs bevolen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de gevangenisstraf.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900396-08
Datum zitting : 15 juli 2008 en 6 augustus 2008
Datum uitspraak : 20 augustus 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid, Ir.Molsweg 5, Arnhem.
Raadsman : mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 1998 tot en met 2 april 2008 te Nijmegen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of een of meer andere perso(o)n(en), een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2008 te Nijmegen ([adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 gram cocaïne en/of 88,67 gram heröine (diacetylmorfine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 15 juli 2008 en 6 augustus 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Ter zitting van 15 juli 2008 heeft de officier van justitie tevens een vordering aanhangig gemaakt ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te weten: een geldbedrag van € 2628,12 en $ 325,-; een personenauto, zijnde een Volkswagen Golf, 20 V 110, [nummer], verbeurd worden verklaard en de inbeslaggenomen voorwerpen te weten drugs, zijnde 53 gram, 85 bolletjes heroïne en 56 bolletjes cocaïne worden onttrokken aan het verkeer.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3a De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 2
Op woensdag 2 april 2008 heeft in verdachtes woning aan de [adres] te Nijmegen een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij de volgende goederen werden aangetroffen:
a) een hoeveelheid van 53 gram heroïne op een bord onder een bed,
b) 12 bolletjes heroïne in een kleine knipportemonnee in een Ot & Sien blik in de woonkamer,
c) 73 bolletjes heroïne in het Ot & Sien blik,
d) 56 bolletjes cocaïne in het Ot & Sien blik,
e) 11 wikkels cocaïne in het Ot & Sien blik. Deze middelen zijn in beslag genomen en (monsters daarvan) zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), te weten:
ad a) de gehele hoeveelheid, in een zak verpakt;
ad b) 3 bolletjes
ad c) 10 bolletjes
ad d) 10 bolletjes
ad e) 2 wikkels.
Blijkens een rapport van het NFI d.d. 6 mei 2008 zijn de toegezonden hoeveelheden poeder onderzocht, hetgeen heeft geleid tot de volgende bevindingen:
ad a) 56,54 gram beige poeder bevat heroïne,
ad b) 1,08 gram beige poeder en brokjes in 3 bolltjes bevat heroïne,
ad c) 1,92 gram beige poeder en brokjes in 10 bolletjes bevat heroïne,
ad d) 1,68 gram crèmekleurig poeder en brokjes in 10 bolletjes bevat cocaïne,
ad e) 0,70 gram crèmekleurig poeder in 2 papiertjes bevat cocaïne.
Aan de hand van deze gegevens heeft de politie het netto gewicht van de in beslag genomen verdovende middelen herberekend, met de volgende bevindingen:
ad a) 53 gram heroïne op een bord: 56,54 gram
ad b) 12 bolletjes heroïne x 0,36 gram = 4,32 gram
ad c) 73 bolletjes heroïne x 0,192 gram = 14,016 gram
ad d) 56 bolletjes cocaïne x 0,168 gram = 9,408 gram
ad e) 11 wikkels cocaïne x 0,35 gram = 3,85 gram.
In totaal levert dit 74,876 gram heroïne en 13,25 gram cocaïne op.
Verdachte heeft ter zitting van 6 augustus 2008 verklaard dat deze, in zijn woning aangetroffen hoeveelheden heroïne en cocaïne zijn eigendom waren.
Daarmee is het onder 2 tenlastgelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat slechts de aanwezigheid van de hiervoor vermelde hoeveelheden heroïne en cocaïne bewezen wordt geacht.
Ten aanzien van feit 1
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 2 april 2008 is de woning van verdachte geobserveerd. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal vermeldt dat om 12.30 uur wordt gezien dat de bij de politie bekende drugsgebruiker [betrokkene 5] verdachtes woning binnengaat en kort daarna weer wegrijdt. Vijf minuten later wordt hij aangehouden en bij hem wordt één wikkel gevonden met op heroïne lijkende waar. Ook wordt gezien dat de bij de politie bekende drugsgebruiker [betrokkene 6] verdachtes woning betreedt en bij een fouillering 6 minuten later worden bij hem negen bolletjes (7 bruin en 2 wit) aangetroffen. Om 14.00 uur wordt gezien dat verdachte in de auto stapt en wegrijdt. Hij stopt aan de [adres], waar [betrokkene 3] in de auto stapt, even later weer uitstapt en zijn woning weer binnengaat. Twee minuten later wordt de woning van [betrokkene 3] betreden en wordt deze aangehouden. Bij diens fouillering worden 3 bolletjes met op heroïne gelijkende waar gevonden.
[betrokkene 5] heeft op 2 april 2008 bij de politie verklaard dat hij de drugs die bij hem zijn aangetroffen, zeer kort daarvoor had gekocht van iemand en dat hij na die koop (en voor de aanhouding) niemand anders meer gesproken had. Van dezelfde persoon had hij in de weken daarvoor ongeveer 10 keer drugs gekocht. [betrokkene 6] heeft bij de politie verklaard dat de bij hem op 2 april 2008 aangetroffen drugs heroïne en cocaïne betrof, dat hij daarvoor in totaal € 70 had betaald en dat hij van dezelfde verkoper wel vaker verdovende middelen had gekocht.
Ter terechtzitting van 6 augustus 2008 heeft verdachte verklaard dat hij op de dag van zijn aanhouding heroïne en/of cocaïne heeft verkocht aan [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
Verweren en de beoordeling van de verweren
De periode binnen welke is gehandeld
Hetgeen hiervoor is vermeld, is niet in geschil. Verdachte heeft erkend heroïne en cocaïne te hebben verkocht aan verschillende personen. Hij heeft echter ook verklaard dat hij hiermee pas in oktober 2007 is begonnen; daarvoor zegt hij nooit drugs te hebben verkocht. De officier van justitie stelt zich echter op het standpunt dat verdachte al vanaf januari 1998 drugs verkoopt.
Daarvoor verwijst de officier van justitie met name naar de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1], zoals afgelegd bij de politie en, wat [betrokkene1] betreft, herhaald ter zitting.
[betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat zij omstreeks 1995 drugs is gaan gebruiken. Zij is op een gegeven moment in contact gekomen met iemand die zij kent onder de naam [verdachte] en aan de hand van een haar getoonde politiefoto identificeert zij deze [verdachte] als de verdachte [verdachte]. Dat was in de periode dat de gulden werd vervangen door de euro, hetgeen volgens de getuige omstreeks 2000 was. De eerste keren dat zij bij [verdachte] kocht, heeft zij nog betaald met guldens. Zij kocht bijna dagelijks bij hem en moest per bolletje cocaïne € 15 betalen. Ook heeft zij wel heroïne gekocht van [verdachte]. Later, in hetzelfde verhoor, verklaart zij [verdachte] al zo'n acht jaar te kennen, in ieder geval in de tijd van de gulden, en bijna iedere dag bij hem spul te kopen. Zij betaalde [verdachte] voor de drugs, tot het moment dat haar vader overleed. Door dat overlijden kreeg zij recht op een deel van de erfenis, hetgeen [verdachte] wist en sindsdien mocht zij ook regelmatig op de pof kopen, dat wil zeggen dat zij niet meteen hoefde te betalen. [betrokkene1] heeft verklaard dat zij wel eens bij [verdachte] thuis kwam en zij zag daarbij dat [verdachte] bolletjes pakte uit een portemonnee in de la in een kast in de huiskamer.
In een later verhoor heeft zij verklaard dat zij al in de tijd van de gulden bij [verdachte] kwam om drugs te kopen. In die periode kreeg zij ook wel eens op de pof, maar [verdachte] is toen een keer bij haar vader aan de deur geweest. Dat wilde de getuige niet omdat haar vader dan vragen begon te stellen. In datzelfde proces-verbaal is vermeld dat de verhorende verbalisanten de getuige mededelen dat blijkens de gemeente-administratie de vader van de getuige is overleden in februari 2004. Verder heeft de getuige [betrokkene1] verklaard dat zij [betrokkene 3] kent, dat hij ook drugs gebruikt en dat hij vaak bij [verdachte] te vinden was, in ieder geval om drugs te halen. Hij was bevriend met [verdachte] en [betrokkene 7].
[betrokkene 3] kent zij via [verdachte]. Hij leverde wel eens af voor hem; hij was [verdachte]'s loopjongen. Hij hielp [verdachte] wel eens met bolletjes maken, de drugs in plastic verpakken. Dat heeft zij echter nooit zelf gezien; [betrokkene 3] vertelde dat aan haar. Zij heeft wel gezien dat [betrokkene 3] drugs aan het afwegen was; [verdachte] vouwde de envelopjes dicht en [betrokkene 3] woog ze af.
Ter terechtzitting van 6 augustus 2008 is [betrokkene1] is getuige gehoord. Zij heeft aldaar verklaard dat haar verklaringen bij de politie juist zijn. Meer in het bijzonder heeft zij verklaard dat zij al drugs van verdachte kocht in de tijd dat de gulden er nog was. Soms heeft zij betaald voor de drugs, soms mocht zij van verdachte op de pof kopen. Voorts heeft de getuige ter zitting bevestigd dat zij wel eens heeft gezien dat [betrokkene 3] in de woning van verdachte hielp bij het afwegen van drugs.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds 1998 heroïne koopt van verdachte. Sinds 2003 koopt hij ook cocaïne. Voor een kwart gram heroïne of cocaïne betaalde hij € 10. Hij kocht bijna dagelijks een kwart gram. Meestal betaalde hij contant, maar soms op de pof. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij al bij verdachte kocht voordat de euro kwam. Toen betaalde hij f 25 voor een kwart, en daarna € 10. Hij kan zich herinneren dat verdachte is gaan dealen omstreeks de tijd dat diens jongste kind, [naam], werd geboren. Hij kan zich nog goed herinneren dat [betrokkene 7] een dikke buik had. Hij stond een keer in de keuken en zag dat verdachte een plastic zak had waarin heroïne zat. [betrokkene 3] vroeg verdachte of hij er iets van mocht hebben om te kijken of het goed spul was. Verdachte vond dat geen probleem en gaf hem wat. Verdachte is toen begonnen om het aan [betrokkene 3] te verkopen. In het proces-verbaal aanvraag huisdoorzoeking is vermeld dat in de woning [adres] te Nijmegen onder meer woonachtig is: [naam], geboren [geboortedatum], hetgeen door verdachte ter zitting is bevestigd.
Aan het dossier zijn toegevoegd enkele processen-verbaal uit 2000 waaruit het volgende blijkt. Bij een reguliere verkeerscontrole op 15 november 2000 werd verdachte staande gehouden. De politie vond in het dashboardkastje een busje traangas. Daarop is hij gefouilleerd op grond van verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Bij dat onderzoek werden enkele bolletjes met op verdovende middelen gelijkende waar aangetroffen, namelijk 15 bolletjes bruin en 5 bolletjes wit alsmede een wikkel met wit poeder. Ook werd in de auto een mobiele telefoon gevonden. Tijdens het verhoor van verdachte ging deze telefoon over. De oproep werd beantwoord door de verbalisant. Aan de telefoon meldde zich iemand met de naam [betrokkene 8], die vroeg: "Kom je nog wat brengen, ik heb je net gebeld". Ten overstaan van de politie heeft verdachte toen verklaard dat de bij hem gevonden drugs niet zijn eigendom waren, maar die van [betrokkene 3]. Deze zou hem een plastic zakje hebben overhandigd en hem gevraagd hebben dat zakje tijdelijk te bewaren. Verdachte verklaarde niet geweten te hebben wat er in dat zakje zat. Verdachte heeft omtrent de telefoon verklaard dat deze zijn eigendom was, maar dat [betrokkene 3] deze van hem wilde kopen. Geconfronteerd met het gegeven dat ene '[betrokkene 9]' (die de politie kent als drugsverslaafde) naar die telefoon heeft gebeld en heeft gevraagd "of er geleverd kan worden, binnen 5 minuten bij De Munt", en dat er dus al twee drugsverslaafden met zijn telefoon hebben gebeld om te vragen of er iets gebracht c.q. geleverd kon worden, heeft verdachte gezegd dat dat vreemd is, maar dat hij daar geen verklaring voor heeft.
Ter zitting van 6 augustus 2008 heeft verdachte verklaard dat hij in 2000 is aangehouden met een hoeveelheid cocaïne en heroïne en dat die drugs niet van hem waren, maar van [betrokkene 3].
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging verkregen dat verdachte cocaïne en heroïne heeft verkocht gedurende een beduidend langere periode dan hijzelf toegeeft. Deze overtuiging is met name gegrond op de verklaringen van de getuigen [betrokkene1] en [betrokkene 3]. Beiden herinneren zich sinds enkele jaren van verdachte te hebben gekocht en verbinden die herinnering aan vaststaande historische gegevens: beiden hebben verklaard reeds drugs van verdachte te hebben gekocht in de periode dat de gulden nog bestond. Van algemene bekendheid is dat de gulden op 1 januari 2002 als wettig betaalmiddel is vervangen door de euro. Voorts heeft [betrokkene1] verklaard dat verdachte één keer bij haar vader aan de deur is geweest. Vast staat dat haar vader is overleden in februari 2004. De getuige [betrokkene 3] heeft voorts als historisch referentiepunt genoemd de geboorte van verdachtes jongste zoon [naam], die, zoals verdachte ter zitting heeft bevestigd, is geboren op [geboortedatum]. Een exacte datum waarop verdachte is begonnen te handelen, valt niet vast te stellen, maar uitgaande van de hiervoor vermelde verklaringen (met name de verklaringen over het guldentijdperk), acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval vanaf 1 januari 2001 cocaïne en heroïne heeft verkocht aan [betrokkene 3] en [betrokkene1].
De rechtbank verwerpt hiermee het standpunt van verdachte, dat hij pas vanaf oktober 2007 is begonnen met dealen. Namens verdachte is aangevoerd dat hij in de loop der jaren in financiële problemen is gekomen en dat zich in oktober/november 2007 de mogelijkheid voordeed om in het bezit te komen van een handelsvoorraad verdovende middelen, dat hij hiervan gebruik heeft gemaakt en vervolgens aan een klein groepje afnemers is gaan verkopen. Deze alternatieve versie is echter minstgenomen onwaarschijnlijk (niet is duidelijk gemaakt hoe verdachte ineens over een handelsvoorraad drugs zou kunnen beschikken) en kan zonder nadere onderbouwing geen afbreuk doen aan de overtuiging die uitgaat van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van (de verklaringen van) de getuigen [betrokkene1] en [betrokkene 3] in twijfel getrokken. Allereerst is de getuige [betrokkene 3] ten overstaan van de rechter-commissaris en ook ter zitting van de rechtbank voor een belangrijk deel op zijn bij de politie afgelegde verklaringen teruggekomen. Daarbij gaat het vooral over de periode. Bij de rechter-commissaris en ter zitting heeft hij verklaard dat hij pas vanaf januari 2008 van verdachte drugs heeft gekocht. Bij de politie heeft de getuige echter verklaard dat hij gedurende een aanzienlijk langere periode heeft gekocht en dit tastbaar gemaakt door te verwijzen naar vaststaande referentiepunten, zoals de invoering van de euro en de geboorte van verdachtes jongste zoon. Datzelfde geldt voor de getuige [betrokkene1], die eveneens heeft verwezen naar de invoering van de euro en ook naar haar overleden vader. De raadsman heeft deze methode van 'geleide herinnering' bekritiseerd, maar het is allerminst duidelijk dat deze referentiepunten zijn ingegeven door de verhorende politie-ambtenaren. Het is wel mogelijk dat de verbalisanten de getuigen hebben voorgehouden dat zij kunnen zoeken naar dit soort referentiepunten om een historisch kader voor hun herinneringen te hebben, maar daar is op zichzelf niets op tegen. Met name de verwijzingen naar de geboorte van verdachtes jongste zoon ("de dikke buik van [betrokkene 7]") en de inmiddels overleden vader van getuige [betrokkene1], komen de rechtbank authentiek en overtuigend voor.
De omstandigheid dat de getuigen niet altijd exact hetzelfde hebben verklaard, doet, anders dan de raadsman veronderstelt, niet per se af aan hun betrouwbaarheid. Min of meer geringe discrepanties in verklaringen zijn niet ongebruikelijk.Vastgesteld kan worden dat in ieder geval in hoofdlijnen en ten aanzien van de essentiële onderdelen de verklaringen wel consistent zijn. Gezien het voorgaande en mede gezien de overeenstemming met de verklaringen van [betrokkene1], gaat de rechtbank uit van de verklaringen die [betrokkene 3] bij de politie heeft afgelegd.
De rechtmatigheid van de bewijsgaring
Door de raadsman is aangevoerd dat (een deel van) de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene1] bij de politie op onrechtmatige wijze zijn verkregen. De verklaringen die [betrokkene 3] vanaf 5 juni 2008 bij de politie heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van de bewijsvoering omdat [betrokkene 3] toen is aangehouden en in verzekering gesteld. Het ging de politie echter niet zozeer om [betrokkene 3] als verdachte, maar meer om diens verklaringen als getuige à charge tegen verdachte [verdachte]. Het was nooit de bedoeling om [betrokkene 3] strafrechtelijk te vervolgen. Datzelfde geldt voor de verklaringen van [betrokkene1], die op 24 mei 2008 is aangehouden en in verzekering gesteld. Een en ander impliceert een schending van de beginselen van een goede procesorde, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van de stukken van het dossier is voldoende aannemelijk dat ten opzichte van [betrokkene 3] en [betrokkene1] verdenking bestond van overtreding van de Opiumwet in verband met het gebruik en eventueel de handel in harddrugs. Een dergelijke verdenking rechtvaardigt de aanhouding en inverzekeringstelling. Het is juist dat de getuigen in hun verklaringen, afgelegd als verdachte, voor een belangrijk deel hebben verklaard over hetgeen zij weten met betrekking tot verdachte [verdachte], maar dat is op zichzelf niet verwonderlijk, nu de handelingen waarvan zij werden verdacht, verband hielden met de verdenkingen jegens [verdachte]; [betrokkene 3] zou fungeren als 'loopjongen' voor [verdachte] en zou meegeholpen hebben bij het afwegen c.q. verpakken van drugs. Ten aanzien van [betrokkene1] bestond onder meer de verdenking dat zij ten behoeve van anderen drugs kocht van verdachte (hetgeen de getuige [betrokkene1] overigens heeft bevestigd in haar verklaring van 25 mei 2008 ) dan wel dat anderen ten behoeve van haar drugs kochten bij verdachte.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 3] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat deze bij de politie is gehoord terwijl reeds bekend was dat de getuige op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris zou worden verhoord. De getuige zou daardoor niet meer onbevangen kunnen verklaren bij de rechter-commissaris.
Ook dit verweer wordt verworpen. Zoals hiervoor overwogen, bestonden jegens [betrokkene 3] verdenkingen te hebben gehandeld in strijd met de Opiumwet. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een verdachte dan, niettegenstaande een gepland verhoor door de rechter-commissaris, wordt aangehouden en in verzekering gesteld. Dat kan anders zijn indien zulks geschiedt met de vooropgezette bedoeling de rechten van de verdediging te schaden, maar zulks is niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de getuige [betrokkene 3] ten overstaan van de rechter-commissaris een belangrijk deel van zijn voor verdachte belastende verklaring heeft ingetrokken, zodat reeds om die reden niet gezegd kan worden dat verdachte niet meer onbevangen (althans onbevangen in voor verdachte gunstige zin) heeft verklaard en dat de verdachte door een en ander is geschaad in zijn verdediging.
Conclusie
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de gevoerde verweren, in onderling verband en samenhang bezien met de vaststaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf januari 2001 tot en met 2 april 2008 aan anderen heroïne en cocaïne heeft verkocht , afgeleverd en verstrekt.
3b De bewezenverklaring
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van de maand januari 2001 tot en met 2 april 2008 te Nijmegen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6], een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 02 april 2008 te Nijmegen ([adres]), opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,25 gram cocaïne en 74,88 gram heröine (diacetylmorfine), zijnde cocaïne en heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B. van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C. van de Opiumwet gegeven verbod.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 17 juni 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Verdachte heeft gedurende langere tijd gehandeld in heroïne en cocaïne. Van algemene bekendheid is dat harddrugs een verwoestende werking hebben op mensen die daarvan afhankelijk worden en op de samenleving als geheel, mede door de criminaliteit die verbonden is aan en voortvloeit uit het gebruik van harddrugs. Verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De in beslag genomen geldbedragen van € 1.140,-, $ 325,- en $ 110,- zijn naar het oordeel van de rechtbank door middel van de strafbare feiten verkregen. De rechtbank zal deze geldbedragen verbeurd verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen te weten een geldbedrag van € 1130,- (gevonden in de woonkamer) en een personenauto, zijnde een Volkswagen Golf, 20 V 110, [nummer], toebehoren aan de verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven. Ook al heeft verdachte wel eens gebruik gemaakt van de auto om naar afnemers te gaan teneinde hen drugs te verkopen, naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit gebruik niet de verbeurdverklaring van de auto. Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.130,- is niet komen vast te staan dat dit afkomstig is uit drugshandel. Ook de in beslag genomen administratie dient aan verdachte te worden teruggeven.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven heroïne en cocaïne met behulp waarvan het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 1140,- en $ 325,- en $ 110,-.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
drugs, zijnde 53 gram, 85 bolletjes heroïne en 56 bolletjes cocaïne.
Beveelt de teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1130,-, een personenauto, zijnde een Volkswagen Golf, 20 V 110, [nummer], alsmede de administratie, aan de veroordeelde.
Aldus gewezen door:
mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter,
mr. E.G. Smedema, rechter,
mr. J.A.P. Bakker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A.M. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2008.