ECLI:NL:RBARN:2008:BF7309

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/970004-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces bij poging tot doodslag door (oud)militair

In deze zaak, behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem, stond een (oud)militair terecht die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 27 mei 2006 in Leiden het slachtoffer, G., met een mes in de nek en borst gestoken. De militaire kamer achtte bewezen dat de verdachte het slachtoffer had verwond, maar oordeelde dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De verdachte had eerder een confrontatie met het slachtoffer gehad, wat bijdroeg aan zijn angst en de hevige gemoedsbeweging die leidde tot het steken. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat dit het gevolg was van de aanranding door het slachtoffer. Hierdoor was er sprake van noodweerexces.

De zaak werd op 22 september 2008 ter terechtzitting behandeld, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 24 maanden eiste, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat hij niet anders kon handelen dan zich te verdedigen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging en dat de situatie hem geen andere keuze liet dan te steken. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging.

De uitspraak vond plaats op 6 oktober 2008, waarbij de militaire kamer de verdachte vrijsprak van de overige tenlastegelegde feiten. De beslissing was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat, en de militaire kamer concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor de poging tot doodslag, gezien de omstandigheden waaronder het gebeurde.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Parketnummer : 05/970004-06
Datum onderzoek : 22 september 2008
Datum uitspraak : : 06 oktober 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr A.J. van Duijne Strobosch, advocaat te Wassenaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2006 te Leiden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk G. [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een mes in zijn nek en/of (linker)borstkas) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 mei 2006 te Leiden aan een persoon genaamd G. [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten steekwonden in de nek (beschadiging van de slagader) en/of linkerborstkas), heeft toegebracht, door deze opzettelijk die [slachtoffer] met een mes te steken en/of te snijden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 september 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr A.J. van Duijne Strobosch, advocaat te Wassenaar.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 08 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1 primair.
hij op 27 mei 2006 te Leiden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk G. [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een mes in zijn nek en (linker)borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
‘poging tot doodslag’
4b. De strafbaarheid van het feit
Noodweerverweer
De raadsman van verdachte heeft kort gezegd betoogd dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat er sprake is van noodweer, subsidiair noodweerexces.
Hij heeft daartoe betoogd dat het slachtoffer [slachtoffer] verdachte meerdere malen sloeg en dat verdachte geen andere weg openstond dan die [slachtoffer] neer te steken om aan de slagen van [slachtoffer] te ontkomen.
Derhalve dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
Beoordeling van het verweer
De militaire kamer overweegt hieromtrent als volgt:
[slachtoffer] (aangever en de nieuwe vriend van verdachtes ex-vriendin,) is naar de auto van verdachte gelopen en heeft het portier aan de bestuurderszijde opengetrokken waarna een woordenwisseling ontstond en [slachtoffer] verdachte begon te slaan. Verdachte was bezig zijn auto te parkeren en heeft [slachtoffer] tevoren niet zien aankomen.
Op het moment dat [slachtoffer], het portier opentrok zat verdachte in de bestuurdersstoel van zijn auto. Hij had de autogordel nog om. Op de passagiersstoel stond een zogenaamde maxi-cosi (kinderstoeltje) dat die uitgang van de auto blokkeerde terwijl die [slachtoffer] de uitgang aan de bestuurderskant blokkeerde. Terwijl [slachtoffer] - volgens verdachte een grote vent met een fors postuur - verdachte met kracht sloeg heeft verdachte zich van zijn gordel kunnen ontdoen, waarna hij heeft getracht de auto te verlaten. Daarbij heeft hij uit het portiervak een mes gepakt en, staande op de “drempel” van de auto, daarmee [slachtoffer] in de borst en nek gestoken. Ter zitting heeft verdachte over dit mes verklaard dat dit deel uitmaakte van zijn werkgereedschap en dat hij dit in zijn vrije tijd gewoonlijk bewaarde in het vak van het linker voorportier van zijn auto. De militaire kamer ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen.
Uit de verklaringen van aangever, verdachte en getuige Van Noordt blijkt dat verdachte één maal de auto verlaten heeft, zoals hierboven beschreven. Alleen getuige Abdales heeft verklaard dat verdachte reeds voor het incident buiten de auto is geweest. Nu die verklaring geen steun vindt in het overige aanwezige bewijs kent de militaire kamer op dit punt aan deze verklaring geen belang toe.
De militaire kamer is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat er door het slaan van [slachtoffer] sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De militaire kamer is voorts van oordeel dat verdachte zich niet op een andere wijze aan de situatie kon ontrekken, omdat het rechter voorportier van de auto werd geblokkeerd door de maxi-cosy terwijl [slachtoffer] het portier aan de bestuurderszijde blokkeerde zodat een noodzakelijke verdediging geboden was.
De militaire kamer is evenwel van oordeel dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Zij acht het tot tweemaal toe met een mes op vitale delen van het lichaam in te steken niet proportioneel. Deze handelingen van de verdachte hadden een voor het slachtoffer fatale afloop kunnen hebben. De militaire kamer neemt daarbij echter aan dat de verdachte hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding van de verdachte door het slachtoffer is veroorzaakt. De militaire kamer is hierbij uitgegaan van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij angstig werd en in paniek raakte toen hij merkte dat het slachtoffer hem bleef slaan, vóórdat hij het mes ter verdediging gebruikte. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment bang was dat het slachtoffer hem iets aan zou doen. Ook het incident dat enige weken daarvoor had plaatsgevonden in de CD winkel waar het slachtoffer werkt en waar hij door het slachtoffer is geslagen, droeg bij aan verdachtes angst en overtuiging dat hij niet op een normale wijze uit de situatie weg kon komen. De militaire kamer acht de verklaring van de verdachte ook in dit opzicht geloofwaardig.
Op grond van het bovenstaande is de militaire kamer van oordeel dat er sprake is van noodweerexces. De militaire kamer acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
5. De strafbaarheid van verdachte
Nu de militaire kamer van oordeel is dat het beroep op noodweerexces is geslaagd, is verdachte niet strafbaar en zal de militaire kamer hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door:
mr. G. Noordraven, rechter als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen , rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, als militair lid,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 06 oktober 2008.