ECLI:NL:RBARN:2008:BF7312

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800600-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een cadet wegens poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 6 oktober 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een cadet, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. De verdachte, een officier in opleiding, werd veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 september 2008, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. J.F. van Halderen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 6 maanden geëist, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 240 uur.

De feiten betroffen een incident waarbij de verdachte de keel van het slachtoffer dichtkneep en hem met een vuistslag tegen de kaak sloeg, nadat het slachtoffer hem had aangerand door zijn broek naar beneden te trekken. De militaire kamer verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, oordelend dat de verdachte niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde. De kamer oordeelde dat de verdachte had kunnen kiezen voor een minder gewelddadige oplossing en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was.

De militaire kamer achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zwaar wogen. De verdachte, die een blanco strafblad had en hulp zocht bij een psycholoog, kreeg een deels voorwaardelijke straf opgelegd, waarbij de reclassering betrokken werd voor begeleiding tijdens de proeftijd. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Parketnummer : 05/800600-08
Datum zitting : 22 september 2008
Datum uitspraak : 6 oktober 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
rang/rnr : Sergeant / [nummer],
ingedeeld bij : KMA te Breda.
Raadsman : mr J.F van Halderen, advocaat te Haarlem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de militaire toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2008 te Amersfoort en/of elders in Nederland, te uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan M. [slachtoffer] opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, tegen de kaak, althans het gezicht, van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of de keel van die [slachtoffer] heeft (dicht)geknepen/geduwd en/of die [slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in een wurggreep en/of verwurgingsgreep heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 april 2008 te Amersfoort en/of elders in Nederland opzettelijk M. [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk in een kofferbak van een personenauto op te sluiten;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 september 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr J.F van Halderen, advocaat te Haarlem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en voorts tot het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren werkstraf subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis (met aftrek).
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat verdachte voor de hem tenlastegelegde feiten wordt vervolgd terwijl dit niet het geval zou zijn indien een vrouw zich op gelijke wijze tegen een aanranding van haar eerbaarheid zou hebben verzet. De militaire kamer acht dit verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat een vrouw die op gelijke wijze als verdachte seksueel wordt benaderd en daarop haar aanrander door middel van een verwurgingsgreep de keel dichtknijpt waardoor deze het bewustzijn verliest en vervolgens deze aanrander van zijn vrijheid berooft, niet zou worden vervolgd.
Ten aanzien van feit 1
De militaire kamer is van oordeel met de officier van justitie en de raadsman dat niet is gebleken dat verdachte hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd met voorbedachten rade heeft gepleegd.
Verdachte geeft toe dat hij [slachtoffer] (aangever) met zijn vuist tegen de kaak heeft geslagen, de keel heeft dichtgeknepen en vervolgens een verwurgingsgreep heeft aangelegd, waardoor die [slachtoffer] tot twee keer toe buiten bewustzijn is geraakt. Verdachte was zich er van bewust dat hij met die verwurging de bloedtoevoer naar de hersenen en de luchtpijp dusdanig belemmerde dat het slachtoffer bewusteloos zou raken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit ook zijn intentie was.
De militaire kamer ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat het aanleggen van een verwurgingsgreep (een zogenaamde nekklem) een gepast en proportioneel middel is om een belager buiten gevecht te stellen, dat ook door de politie wel wordt toegepast.
Hoewel een vuistslag op de kaak weliswaar als zeer pijnlijk zal worden ervaren, is een dergelijke kaakslag in beginsel onvoldoende om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Dat zulks in het onderhavige geval anders is geweest is niet komen vast te staan. Daarentegen bestaat de aanmerkelijke kans dat verwurgen, zoals hiervoor omgeschreven, wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft doordat de bloedtoevoer naar de hersenen wordt afgeknepen Door voornoemd handelen van verdachte, heeft hij die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard. Dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, geoefende politiemensen onder omstandigheden gebruik maken van het aanleggen van een verwurgingsgreep kan hier niet aan afdoen. Anders dan politiemensen is verdachte niet gelegitimeerd onder omstandigheden geweld te gebruiken en anders dan dezen is hij niet speciaal getraind in het toepassen van dit middel.
Gelet hierop, de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting is de militaire kamer van oordeel dat het onder1 tenlastegelegde voor het overige wettig en overtuigend is bewezen .
Ten aanzien van feit 2
De militaire kamer acht dit feit, met uitzondering van ‘het beroofd houden’ omdat dat niet nader feitelijk omschreven is in de tenlastelegging, wettig en overtuigend bewezen gezien de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De militaire kamer acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 13 april 2008 te Amersfoort, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan M. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk tegen de kaak, althans het gezicht, van die [slachtoffer] heeft geslagen en de keel van die [slachtoffer] heeft (dicht)geknepen en die [slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft geduwd en vervolgens die [slachtoffer] in een verwurgingsgreep heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 april 2008 te Amersfoort opzettelijk M. [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk in een kofferbak van een personenauto op te sluiten;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘poging tot zware mishandeling’
Ten aanzien van feit 2:
‘opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven’
4b. De strafbaarheid van de feiten
Noodweerverweer
De raadsman heeft voor beide feiten betoogd dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond en een noodzakelijke verdediging geboden was zodat verdachte van alle rechtvervolging ontslagen dient te worden.
Ten aanzien van feit 1
Van de zijde van verdachte is betoogd dat [slachtoffer] het kruis van verdachte betastte terwijl verdachte meerdere malen had gezegd daarvan niet gediend te zijn en dat hij, [slachtoffer], daar mee moest stoppen. Toen [slachtoffer] dat niet deed had verdachte geen andere mogelijkheid dan die [slachtoffer] te slaan, de keel dicht te knijpen en vervolgens een verwurgingsgreep aan te leggen en te houden.
De verdediging ging de grenzen van het noodzakelijke niet te buiten, omdat verdachte stopte toen het verzet gebroken was, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft tot noodweer, danwel noodweerexces, betoogd omdat verdachte zo snel mogelijk weg wilde en hij niet anders kon dan [slachtoffer] te zeggen dat hij de kofferbak in moest.
Beoordeling van het verweer
Verdachte verklaart dat hij een vuistslag heeft toegebracht en de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen omdat hij zich bedreigd voelde en kwaad was op het slachtoffer. [slachtoffer] zou hem hebben aangerand door zijn broek naar beneden te trekken terwijl verdachte dit niet wilde. De vraag die derhalve rijst is of verdachte zich kan beroepen op noodweer(-exces).
Bij noodweer moet er sprake zijn van noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding (art. 41 Sr). Onder aanranding wordt mede verstaan een gedraging, die een onmiddellijk dreigend gevaar voor een feitelijke aantasting van lijf betekent.
Volgens het slachtoffer, [slachtoffer], is er van een aanranding geen sprake geweest. Verdachte zou hem, zogezegd vanuit het niets, een kaakslag hebben gegeven, waarna verdachte met hem, [slachtoffer], naar buiten is gesprongen, hem op de grond heeft geduwd en met de binnenkant van zijn elleboog zijn keel heeft dichtgeknepen. Als verdachte hem als reactie op zijn avances had gezegd dat hij niets wilde en dat hij hem met rust moest laten, dan had hij dat gedaan, aldus [slachtoffer]. In een eerdere situatie bij hem, [slachtoffer], thuis, heeft hij de wens van verdachte om “ niet verder te gaan” immers ook gerespecteerd toen deze dat kenbaar maakte.
Niet in geschil is dat verdachte die bewuste avond op zijn initiatief tot driemaal toe een ontmoeting heeft geïnitieerd met [slachtoffer] en dat bij de derde ontmoeting –wederom op initiatief van verdachte – een stille plek is opgezocht. Eveneens is niet in geschil dat [slachtoffer] met toestemming van verdachte in de auto diens bloes heeft losgeknoopt en dat beide mannen het eigen geslachtsdeel hebben betast. Verdachte heeft verklaard (PV van verhoor 22 april 2008, pag. 19) “ hij heeft eerst een beetje aan mij gezeten, gemasturbeerd, weer aan mij gezeten. Toen heeft hij mijn bloes opengedaan. Hij wilde mijn bloes uitdoen maar dat mocht niet van mij. Toen heeft hij aan mijn kruis gezeten, gemasturbeerd en weer aan mijn kruis gezeten en gemasturbeerd en toen heeft hij mijn broek uitgedaan”. De militaire kamer acht aannemelijk dat het slachtoffer, door de broek van verdachte naar beneden te trekken, voor verdachte een grens heeft overschreden. Daarmee is echter, mede gezien de aanloop tot deze overschrijding, nog geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voorts acht de militaire kamer het in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden niet aannemelijk dat verdediging was geboden, omdat verdachte de handelingen van [slachtoffer] had kunnen beëindigen door, zonodig in niet mis te verstane bewoordingen, aan [slachtoffer] kenbaar te maken dat hij van deze handelingen niet was gediend. Het had dan ook op de weg van verdachte gelegen aldus te handelen. Gelet op de hiervoor genoemde verklaring van [slachtoffer] acht de militaire kamer niet aannemelijk dat verdachte alvorens geweld te gebruiken heeft getracht de handelingen van [slachtoffer] te stoppen door aan deze mede te delen dat hij daarvan niet gediend was, te minder nu ook uit de verklaring van verdachte zelf volgt dat deze dit heeft nagelaten. Naar het oordeel van de militaire kamer is er dan ook geen sprake is geweest van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Nu er van een noodweersituatie geen sprake was, zoals onder punt 4b is overwogen, gaat ook het beroep op noodweerexces niet op. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 14 april 2008;
• een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd 30 juni 2008; en
• een briefrapportage betreffende een voorgeleidingsconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, betreffende verdachte, gedateerd 23 april 2008.
Strafmaatverweer
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de psycholoog van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte neigt tot risicovol gedrag en dat met dit gegeven rekening dient te worden gehouden. Voorts voert hij aan dat voor feit 2 slechts een symbolische straf van een halve maand voorwaardelijk opgelegd zou moeten worden, gezien het door hem bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor in ieder geval feit 1. Daarnaast dient de militaire kamer rekening te houden met het gegeven dat een straf welke in totaal het equivalent van zes maanden gevangenisstraf is, het einde betekent van zijn arbeidsrelatie met defensie.
Beoordeling van het verweer
Nu de militaire kamer het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen verklaart en het beroep op noodweer is verworpen, zal zij tot een andere straf komen dan door de officier gevorderd of door de raadsman bepleit. Gelet op de ernst van de feiten acht de militaire kamer bovendien de belangen van verdachte betreffende zijn arbeidsrelatie met defensie van een andere orde en niet van doorslaggevend belang.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij heeft bij hem een verwurging aangelegd waardoor deze enkele malen het bewustzijn heeft verloren. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] geboden in de kofferbak van zijn auto te gaan liggen en heeft hij foto’s van hem gemaakt met zijn mobiele telefoon, terwijl, zoals verdachte heeft verklaard, die [slachtoffer] zeer angstig was. Eenmaal aangekomen op een parkeerplaats in het centrum van Amersfoort heeft verdachte die [slachtoffer] vrijgelaten, maar niet voordat hij nog een foto van hem heeft gemaakt en tegen hem heeft gezegd ‘wil je nog een vinger in je kont, want daar bent je toch voor gekomen?”
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten. Verdachte is militair en officier in opleiding en bovendien geoefend judoka. Juist van hem mag verwacht worden dat hij confrontaties niet op een geweldadige wijze oplost. Het gegeven dat verdachte de verwurgingsgreep toepaste om [slachtoffer] buiten bewustzijn te brengen met de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, rekent de militaire kamer hem zwaar aan.
Door zijn handelen heeft hij het slachtoffer een zeer angstige tijd bezorgd en het niet aan hem te danken geweest dat het slachtoffer geen lichamelijk letsel heeft overgehouden aan het gebeuren. De militaire kamer acht het verwerpelijk dat verdachte foto’s van het slachtoffer heeft gemaakt, terwijl deze zich in een hulpeloze positie bevond, en ook dat verdachte voornoemde opmerking maakte. Het handelen van verdachte leidt bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen tot gevoelens van angst en onveiligheid.
In het voordeel van verdachte neemt de militaire kamer in overweging dat hij een blanco strafblad heeft en dat hij zelf hulp heeft gezocht bij een psycholoog.
Gezien de ernst van de feiten acht de militaire kamer de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke werkstraf niet de gepaste strafrechtelijke reactie. De militaire kamer acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur de juiste straf, omdat de straf het best aan de ernst van de feiten en de belangen van het slachtoffer en de maatschappij tegemoet komt.
De militaire kamer ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder diens drang om risico’s op te zoeken, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven voor zover en voor zolang dat door de Reclassering Nederland nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M.F. Gielissen, rechter als voorzitter,
mr. G. Noordraven, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, als militair lid,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2008.