zaaknummer / rolnummer: 166863 / HA ZA 08-311
Vonnis van 15 oktober 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.F.E. van Halder,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.D. Huizinga.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 mei 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] Services B.V. (‘de vennootschap’) is een vennootschap die door partijen gezamenlijk is opgericht op 14 juli 2006. De vennootschap houdt alle aandelen in het kapitaal en is bestuurder van Filling Station [woonplaats] B.V., welke een BP tankstation exploiteert te [woonplaats]. Partijen hielden tot 7 mei 2007 ieder 50% van de geplaatste aandelen in de vennootschap. Beiden waren tot die datum alleen/zelfstandig bevoegd als bestuurder van de vennootschap.
2.2. [gedaagde] heeft ten behoeve van de aanschaf van de aandelen in de vennootschap op 26 juni 2006 een overeenkomst van geldlening (‘de overeenkomst’) gesloten met [eiser]. Uit hoofde van de overeenkomst heeft [gedaagde] een geldbedrag van € 60.000,- ontvangen van [eiser].
2.3. In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
4. Over de hoofdsom van de lening of hetgeen daarvan na aflossing nog resteert zal rente worden vergoed naar tijds gelang, te rekenen vanaf de datum dat de lening aan Schuldenaar is verstrekt. De rente is gelijk 6 % (zegge: zes procent) per jaar. De rente dient bij achterafbetaling te worden voldaan, op 31 december van ieder jaar, voor het eerst op 31 december 2006.
5. De hoofdsom van de lening of hetgeen daarvan na aflossing nog resteert zal met de daarover verschenen rente direct opeisbaar zijn in de volgende gevallen:
a. als Schuldenaar zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nakomt, met name als hij enige termijn van rente of aflossing niet prompt op de vervaldag voldoet. (…)
2.4. Op 1 juli 2006 is [gedaagde] in dienst getreden bij de vennootschap in de functie van directeur-titulair. Op grond van een managementovereenkomst tussen de vennootschap en Filling Station [woonplaats] B.V. was [gedaagde] werkzaam als manager van het tankstation te [woonplaats].
2.5. In het kader van een kapitaal storting zijdens [eiser] heeft op 7 mei 2007 een aandelenemissie plaatsgevonden. Sedertdien houdt [eiser] 65% van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap en [gedaagde] 35% van de aandelen. Vanaf dezelfde datum fungeert [eiser] als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder en is [gedaagde] gezamenlijk bevoegd bestuurder.
2.6. Op 18 september 2007 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap besloten om [gedaagde] als statutair bestuurder van de vennootschap te ontslaan. Voorts is de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en de vennootschap opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden, met ingang van 31 januari 2008.
2.7. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft op 3 oktober 2007 de vennootschap veroordeeld om – kort gezegd – tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsbetrekking het salaris, waaronder het toen achterstallige salaris, aan [gedaagde] te voldoen, te weten het netto equivalent van bruto € 3.250,- per maand vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW voor zover van toepassing en vermeerderd met de wettelijke rente. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.8. [eiser] heeft op 15 november 2007 per brief aan [gedaagde] verzocht om vóór 31 december 2007 de rente te betalen die [gedaagde] op grond van de overeenkomst over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 aan hem verschuldigd was.
2.9. [gedaagde] is ingebreke gebleven met de tijdige betaling van de rente. Nadat betaling van die rente, groot € 3.600,-, niet had plaatsgevonden op 31 december 2007, heeft [eiser] de hoofdsom van de lening alsmede de verschuldigde rente hierover opgeëist. Nadat [gedaagde] op 3 en 11 januari 2008 is gesommeerd tot betaling, heeft [eiser] op 8 februari 2008 conservatoir beslag gelegd op het deel van de woning van [gedaagde] dat aan hem in eigendom toebehoort, alsmede op de aandelen van [gedaagde] in de vennootschap. Vervolgens is de dagvaarding uitgebracht.
2.10. Op 10 juli 2008 heeft de vennootschap ter voldoening aan het kortgedingvonnis van 3 oktober 2007 een bedrag van € 21.500,- gestort op de derdengeldrekening van de advocaat van [gedaagde].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 65.818,97, vermeerderd met de contractuele rente ad 6 % per jaar, subsidiair de wettelijke rente over € 60.000,00, vanaf 14 februari 2008 en voorts vermeerderd met kosten waaronder begrepen de kosten van conservatoir beslag.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] vordert terugbetaling van de hoofdsom van de geldlening alsook betaling van de verschuldigde rente over het jaar 2007. Tussen partijen is niet in discussie dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de overeengekomen rente over 2007 te betalen aan [eiser]. [eiser] stelt dat door het tekortschieten van [gedaagde] in de nakoming van de verplichting tot rentebetaling, op grond van artikel 5 onder a van de overeenkomst de gehele som van de geldlening direct opeisbaar is geworden.
4.2. [gedaagde] heeft primair aangevoerd dat hij niet gehouden was tot betaling van de rente op uiterlijk 31 december 2007 omdat aan de zijde van [eiser] indirect schuldeisersverzuim is ingetreden door het niet betalen van zijn loon over de maanden augustus tot en met december 2007. Dit indirecte schuldeisersverzuim van [eiser] stond in de weg aan het intreden van het verzuim van [gedaagde] per 1 januari 2008.
Subsidiair verweert [gedaagde] zich tegen de vorderingen door te stellen dat sprake is van misbruik van recht door [eiser] en dat een beroep op artikel 5 van de overeenkomst door [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3. Ter zake het door [gedaagde] aangevoerde “indirecte” schuldeisersverzuim van [eiser] overweegt de rechtbank dat artikel 6:58 BW voorziet in twee gronden waarop een verweer strekkende tot schuldeisersverzuim kan worden gebaseerd. Een schuldeiser komt in verzuim wanneer nakoming van de verbintenis wordt verhinderd doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent, of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt.
4.4. Voor zover het verweer van [gedaagde] ertoe strekt dat niet betalen van salaris door de vennootschap als het niet verlenen van noodzakelijke medewerking door [eiser] moet worden beschouwd, treft het geen doel.
Gesteld noch gebleken is dat partijen hebben beoogd de betaling van rente door [gedaagde] afhankelijk te stellen van de betaling van loon aan hem door de vennootschap. Ook overigens kan het meewerken door [eiser] als bestuurder aan het betalen van loon door de vennootschap niet worden aangemerkt als een onderdeel van de noodzakelijke medewerking die [eiser] als privépersoon diende te verlenen aan [gedaagde] bij de uitvoering van overeenkomst van geldlening.
Om de zelfde reden kan het niet betalen van loon aan [gedaagde] niet als een beletsel ‘van de zijde van’ [eiser] in de zin van artikel 6:58 BW worden beschouwd. De contractuele verplichting tot loonbetaling rustte immers enkel op de vennootschap.
4.5. Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat het niet betalen van loon door de vennootschap op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aan [eiser] in privé zou moeten worden toegerekend, is ook dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank merkt op dat voor het toerekenen van een tekortschieten door een vennootschap in haar contractuele verplichtingen aan een bestuurder het verwijt aan de bestuurder dat hij er niet op toeziet dat de rechtspersoon tijdig haar financiële verplichtingen tegenover deze schuldeiser nakomt, niet voldoende ernstig is. (Hoge Raad 13 juni 1986, NJ 1986, 825). Betalingsonwil kan daarentegen wél een voldoende ernstig verwijt opleveren (Hoge Raad 3 april 1992, NJ 1992, 411). Voor betalingsonwil is evenwel in de onderhavige zaak, mede gelet op het door [eiser] gestelde verrekeningsrecht van de vennootschap dat niet zonder meer van ieder grond ontbloot is, onvoldoende gesteld. Van betalingsonwil in de zin van de voornoemde jurisprudentie is dan ook geen sprake.
4.6. Het beroep op schuldeisersverzuim moet dus worden verworpen. Er zijn wel kruisverbanden maar die zijn niet van dien aard dat de verschillende partijen en de geheel verschillende contracten op één hoop kunnen worden gegooid.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de bespreking van het door [gedaagde] gestelde misbruik van recht door [eiser] en zijn stelling dat het eisen van onverkorte nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.7. Het beroep door [gedaagde] op misbruik van recht op grond van artikel 3:13 BW faalt. Het gebruik van de bevoegdheid tot opeisen van de geleende hoofdsom en rente door [eiser] heeft weliswaar mogelijk tot gevolg dat [gedaagde] in aanzienlijke financiële problemen geraakt, maar [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken enkel is genomen om hem te schaden. [gedaagde] miskent met zijn verweer dat [eiser] als privépersoon een financieel belang had en heeft bij het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het opeisen van geleende de hoofdsom en rente.
Met betrekking tot de stelling van [gedaagde] dat [eiser] op oneigenlijke wijze het verzuim van [gedaagde] heeft ‘gecreëerd’ merkt de rechtbank op dat [gedaagde] in verzuim geraakte door het verstrijken van de overeengekomen datum waarop de rente betaald had moeten worden. Het verzuim is dus niet door [eiser] “gecreëerd”.
4.8. Voorts ziet de rechtbank geen reden om op grond van artikel 6:248, tweede lid BW aan [eiser] een beroep op artikel 5 van de overeenkomst te ontzeggen. Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat het betalen van rente over de lening volgens hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, daar [eiser] enerzijds betaling van de rente heeft opgeëist en anderzijds betaling van loon aan hem heeft verhinderd. Nu ook dit verweer als uitgangspunt heeft dat het niet betalen van loon aan [gedaagde] aan [eiser] dient te worden toegerekend, verwerpt de rechtbank dit als onvoldoende gemotiveerd om de hierboven uiteengezette redenen.
4.9. Uit het voorgaande vloeit voort dat geen van de door [gedaagde] gevoerde verweren doelt treft. De rechtbank zal de vordering tot betaling van de hoofdsom toewijzen. Tegen de gevorderde contractuele rente vanaf 14 februari 2008 over de hoofdsom is geen verweer gevoerd. De gevorderde contractuele rente zal dan ook worden toegewezen.
4.10. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. In het dossier bevinden zich de door hem overgelegde beslagstukken. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het opgevoerde vast recht voor het beslagrekest zal worden verrekend met het vast recht dat in deze zaak verschuldigd is. De beslagkosten worden begroot op € 518,87 voor verschotten en € 894,00 voor salaris procureur (1 rekest × € 894,00).
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 1.356,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.229,44
4.12. [eiser] heeft voorts € 1.785,- (incl. btw) gevorderd ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Nu in de overeenkomst de hoogte van het bedrag van de te vorderen buitengerechtelijke kosten niet is vastgelegd en [gedaagde] de hoogte van deze kosten heeft betwist, is het aan [eiser] om de gevorderde kosten te specificeren.
De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten afwijzen. [eiser] heeft niet gesteld of voldoende aannemelijk gemaakt dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 64.033,97 (vierenzestigduizendendrieëndertig euro en zevenennegentig eurocent) te betalen, vermeerderd met de contractuele rente ad 6% per jaar over € 60.000,- vanaf 14 februari 2008,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.412,87,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.229,44,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.