Parketnummer : 05/950337-06
Datum zitting : 21 oktober 2008
Datum uitspraak : 4 november 2008
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en/of de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of heeft dichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 06 november 2006 tot en met 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, (telkens) opzettelijk een of meer paard(en) pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van voornoemd(e) paard(en) heeft benadeeld, door toen aldaar (telkens) opzettelijk zijn arm(en) (tot aan zijn schouder en/of elleboog) bij voornoemd(e) paard(en) via de anus en/of de vagina naar binnen te brengen en/of (vervolgens) zijn arm(en) heen en weer te bewegen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 06 november 2006 tot en met 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, (telkens) wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer 2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (door zich (telkens) de toegang te verschaffen door over de omheining van voornoemd perceel te klimmen);
4.
hij op of omstreeks 07 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Kerklaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 21 oktober 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 2] en [slachtoffer]. [slachtoffer] is verschenen ter terechtzitting, alwaar hij zijn vordering heeft gewijzigd.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Als bijzondere voorwaarde heeft de officier van justitie Reclasseringstoezicht gevorderd met de verplichting dat verdachte zich in de FPK Assen laat opnemen en zich aan de behandelafspraken houdt voor zolang de behandelaar en reclassering dit nodig achten.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.227,81 toe te wijzen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechte¬nis.
De officier van justitie heeft eveneens verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 90,- toe te wijzen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Met betrekking tot het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu die schade niet in rechtstreeks verband is te brengen met het aan verdachte tenlastegelegde, aldus de officier van justitie.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Met betrekking tot feit 2 ontkent verdachte de opzet te hebben gehad de paarden pijn te doen. Wel heeft verdachte erkend dat er sprake is geweest van voorwaardelijke opzet.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet de opzet had de paarden pijn en/of letsel toe te brengen dan wel de gezondheid en/of het welzijn van de paarden te benadelen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte minstens in voorwaardelijke zin zijn opzet had gericht op voornoemd oogmerk. Het moet, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte meer dan duidelijk zijn geweest dat wanneer hij met zijn arm, tot aan zijn schouder en/of elleboog, in de anus en/of vagina van het paard ging, hij daarmee het paard pijn en/of letsel zou toebrengen dan wel het welzijn van dat paard benadeelde. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans volgens de rechtbank bewust op de koop toe genomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en heeft dichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 06 november 2006 tot en met 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, zonder redelijk doel telkens opzettelijk paarden pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van voornoemde paarden heeft benadeeld, door toen aldaar telkens opzettelijk zijn arm tot aan zijn schouder en/of elleboog bij voornoemde paarden via de anus en/of de vagina naar binnen te brengen en vervolgens) zijn arm heen en weer te bewegen;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 06 november 2006 tot en met 08 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, telkens wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer 2], door zich telkens de toegang te verschaffen door over de omheining van voornoemd perceel te klimmen;
4.
hij op 07 november 2006 te Doorwerth, gemeente Renkum, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Kerklaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Zonder redelijk doel bij een dier pijn of letsel veroorzaken, dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier benadelen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Op een erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Schennis van de eerbaarheid op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van feit 1 is door de raadsvrouw een beroep op psychische overmacht gedaan. Zij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat verdachte zowel ten tijde van het plegen van het delict, als ook daarna, in een psychotische toestand verkeerde en dat hij, na in de stal te zijn betrapt door [slachtoffer], geplaagd werd door gevoelens van enorme schaamte en angst. Deze situatie in de stal, waaronder de aanval door [slachtoffer], heeft bij verdachte geleid tot zodanige gevoelens van paniek dat hij, gelet ook op zijn (traumatisch) verleden, in redelijkheid niet anders kon dan gevolg geven aan de drang om te ontvluchten aan de dreigende situatie. Er is dan ook sprake geweest van psychische overmacht, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank acht de volgende feiten aannemelijk. Verdachte is door [slachtoffer], de verzorger van de paarden, betrapt in de paardenstal met zijn broek op zijn enkels. [slachtoffer] heeft verdachte daarop met een zweep aangevallen, waarop verdachte [slachtoffer] naar de keel is gevlogen. De vraag ligt voor of het aannemelijk is dat deze feiten psychische overmacht opleveren.
Als eerste overweegt de rechtbank - voor zover van belang - dat, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw betoogt, er naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen argumenten voorhanden zijn die er op zouden kunnen wijzen dat verdachte psychotisch was of dat er anderszins sprake was van een psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank neemt deze conclusie over van de door de klinisch psycholoog Van Deutekom en de psychiater Van Ekeren omtrent de verdachte opgestelde Pro Justitia rapportage van 18 maart 2008 (hierna: rapportage Pieter Baan Centrum).
In deze rapportage van het Pieter Baan Centrum (p.55/56) staat dat verdachte:“voor dat de ten laste gelegde feiten plaatshadden meer en meer onder druk was komen staan en ontregeld was geraakt: hij was verwijderd van huis, hetgeen stressverhogend voor hem werkte, kwam in een voor hem onbekende omgeving met nieuwe mensen, en werd daar al snel uit de groep verwijderd, hetgeen alludeerde op eerder in zijn leven opgedane gevoelens van buitengesloten worden, gevoelens die tot boosheid en neiging tot seksualiseren leidden. Op grond van de stukken komt niet naar voren dat kort voor het plegen van het tenlastegelegde sprake was van een manisch psychotische ontremmingstoestand. Wel geldt dat bij zijn beperkte draagkracht onlustgevoelens moeten worden uitgeleefd en geseksualiseerd. Zo werkt ook de bij de stoornis passende kwetsbaarheid van betr. door in deze feiten.
Wat betreft feit 1 geldt dat de stoornis van betr. nimmer tot agressieve uitbarstingen heeft geleid. Het feit dat betr. kwetsbaar is en een schizoaffectieve stoornis heeft, impliceert niet onmiddellijk dat hij tot agressie komt. Agressief gedrag heeft zich nimmer eerder in het leven van betr. voorgedaan. Wel geldt dezelfde als bovenbeschreven bij zijn stoornis passende ontregeling en beperkt overzicht op situaties. De stoornis werkt aldus slechts in zeer beperkte mate door (…)”.
Voor wat betreft feit 1 concluderen de deskundigen dat “(indien bewezen) geldt dat weliswaar sprake was van een beperkte doorwerking van bovenbeschreven ontregeling, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat betr. op enig moment vanuit de stoornis tot agressie komt. Een dergelijke mate van agressie ligt ook niet besloten in betr. stoornis. De situationele context lijkt juist hier een belangrijke rol te spelen in het ontstaan van de agressie. Wij achten betr. dan ook enigszins verminderd toerekeningsvatbaar”.
De rechtbank constateert dat in genoemde rapportage de deskundigen (onder meer) tot de conclusie komen dat de situationele context een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van de agressie bij verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve sprake van een van buiten komende drang. Vervolgens rijst de vraag of verdachte aan deze drang redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden.
Gelet op de inhoud en de conclusie van het deskundigenrapport zoals hiervoor omschreven, komt de rechtbank tot het oordeel dat er weliswaar sprake is geweest van een van buiten komende drang, bestaande uit de situatie zoals die zich in de stal voordeed, maar dat deze situatie niet van dien aard was dat verdachte ten tijde van het feit verkeerde in een toestand dat hem geen enkel verwijt van dit feit te maken valt. De deskundigen concluderen immers niet dat verdachte het feit niet kon worden toegerekend, maar dat dit feit hem enigszins verminderd kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat sprake was van psychische overmacht.
Subsidiair is door de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. De argumenten die voor dit beroep op noodweer c.q. noodweer-exces zijn aangevoerd, zijn conform de argumenten voor het primaire beroep op psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren en is van oordeel dat verdachte niet handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding dan wel dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging daarbij heeft overschreden.
Verdachte werd op heterdaad betrapt bij het begaan van strafbare feiten. Op grond daarvan had het slachtoffer [slachtoffer] het recht verdachte staande te houden om hem zo spoedig mogelijk over te dragen aan de politie. Tijdens deze staande houding door [slachtoffer] heeft verdachte zich verzet waarbij door [slachtoffer], naar het oordeel van de rechtbank, proportioneel geweld is gebruikt.
Het mag zo zijn dat verdachte door de deskundigen als “licht verminderd toerekeningsvatbaar” wordt beschouwd, dit laat echter onverlet dat verdachte wist dat hij zich op een plaats bevond waar hij rechtens niet aanwezig mocht zijn. Dat verdachte in paniek raakte nadat hij betrapt was en als gevolg daarvan probeerde te ontvluchten, heeft verdachte (mede) aan zichzelf te wijten nu hij zelf de plaats waar hij bevond is binnengedrongen en zelf ter plaatse strafbare feiten heeft gepleegd. Het vervolgens staande worden gehouden om te worden overgedragen aan te politie opdat verdachte zich voor de hem gepleegde strafbare feiten dient te verantwoorden, rechtvaardigt niet, nu hij door deze dreiging in paniek raakte, een beroep op noodweer door te trachten aan de staande houding te ontkomen.
Bij de beoordeling van dit verweer heeft de rechtbank tevens meegenomen de conclusie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Locatie Pieter Baan Centrum in welk advies omtrent het onder 1 tenlastegelegde het volgende wordt geconcludeerd: Wat betreft het tenlastegelegde sub 1, de poging tot doodslag, geldt, indien bewezen, dat weliswaar sprake was van een beperkte doorwerking van de bovenbeschreven ontregeling, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op enig moment vanuit de stoornis tot agressie komt. Een dergelijke mate van agressie ligt ook niet besloten in betrokkenes stoornis.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 september 2008; en
- een brief van de Forensisch Psychiatrische Dienst Arnhem d.d. 10 november 2006, voorgeleidingsconsult, opgemaakt door de psychiater dr. H.T.J. Boerboom;
- een psychologisch rapport d.d. 8 februari 2007, opgemaakt door drs. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog;
- een psychiatrisch rapport d.d. 16 februari 2007, opgemaakt door Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
- een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 18 maart 2008, opgemaakt door de klinisch psycholoog drs. C.M. van Deutekom en de psychiater dr. M.D. van Ekeren;
- zes rapporten van de Reclassering Nederland, gedateerd 10 november 2006, 19 februari 2006, 28 maart 2007, 12 juni 2007, 19 mei 2008 en 3 oktober 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een aantal zeer ernstige feiten gepleegd. Nadat hij op heterdaad was betrapt bij het plegen van strafbare feiten en staande werd gehouden, heeft hij, om te kunnen vluchten het slachtoffer [slachtoffer] bijna gewurgd. Louter omdat te hulp geschoten omstanders [slachtoffer] konden ontzetten is het verdachte niet gelukt om [slachtoffer] daadwerkelijk te wurgen. Daarnaast heeft verdachte op niet te tolereren wijze paarden mishandeld door op de wijze zoals bewezen verklaard met deze paarden om te gaan.
Gelet op de ernst van met name deze twee feiten, is de rechtbank van oordeel dat voor afdoening een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank houdt rekening met hetgeen door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum omtrent verdachte is gerapporteerd, waaraan het volgende wordt ontleend:
“Betrokkene is een thans 22-jarige gemiddeld intelligente man van Nederlandse afkomst bij wie sprake is van een waarschijnlijk genetisch bepaalde, aan de huidziekte van Darier gekoppelde, schizoaffectieve stoornis, waarbij zich tijdens opname in het PBC - evenals overigens een jaar voordien in PI Vugh -, een ernstig manisch psychotisch beeld heeft ontwikkeld. Tevens is sprake van alcohol- en multipel middelengebruik, thans door detentie in remissie. Voorts is sprake van een verstoorde maar nog niet uitgekristalliseerde seksuele ontwikkeling, zonder dat volgens de criteria van DSM-IV-TR van een parafilie kan worden gesproken: er zijn geen aanwijzingen dat het grensoverschrijdende seksueel gedrag langer dan zes maanden aanwezig is geweest.(…..)
Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid, overeenkomstig een dergelijk besef, te bepalen.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden, dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat de feiten 2, 3 en 4, indien bewezen, hem slechts in verminderde mate kunnen worden aangerekend. Wat betreft feit 1, indien bewezen, geldt dat het hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. (…..)
Gezien het huidige ernstige psychiatrisch ziektebeeld valt er over de persoonlijkheid van betrokkene geen uitspraak te doen: de ziekelijke stoornis is thans zo prominent aanwezig dat niet te onderscheiden is hoe deze zich mogelijk verhoudt tot een eventuele gebrekkige ontwikkeling. In het huidige onderzoek komt betrokkene naar voren als een man met een zeer beperkte psychische draagkracht, die onder invloed van de geringste stress overprikkeld raakt en tot impulsief gedrag kan komen, ofwel zeer snel manisch psychotisch ontregelt, zoals gedurende de eerste vier weken van opname het geval is geweest, evenals kort na aanhouding. Voorop staat dan desorganisatie in het gedrag van betrokkene. Hij wordt beheerst door beïnvloedings-, betrekkings’en bizar getinte wanen, dat hij mens, dier en dingen kan besturen, dat hij zelf beïnvloed wordt en dat er van zijn lichaam bezig gekomen kan worden. Voorts liggen snel paranoïde belevingen op de loer (…..).
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten zijn er in de beschikbare informatie geen argumenten voorhanden die er op zouden kunnen wijzen dat betrokkene psychotisch was of dat er anderszins sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld.
Wat betreft het tenlastegelegde sub 4, de schennis van de eerbaarheid, geldt, indien bewezen, dat betrokkene, afgaand op de beschikbare informatie, weliswaar niet in een psychiatrisch toestandsbeeld verkeerde, maar met zijn zeer beperkte draagkracht, vanwege het vertrek van huis naar de stageplaats, in een voor hem zeer stressvolle situatie van overvraging was terechtgekomen. Betrokkene voelde zich buitengesloten, waarbij de onlustgevoelens werden geseksualiseerd. Hoewel niet bekend is dat betrokkene zich eerder zou hebben geëxhibiotioneerd werkt de stoornis door in het impulsieve gedrag van betrokkene bij toenemende stress. Hoewel hij wat betreft de ten laste gelegde feiten sub 2 en 3 doelgericht te werk gaat, geldt net als bij feit 4 dat onlustgevoelens moeten worden uitgeleefd en geseksualiseerd en geldt bovendien dat betrokkene geen schade aan mensen wil toebrengen. Zo werkt ook de bij de stoornis passende kwetsbaarheid van betrokkene door in deze feiten.
Wat betreft het tenlastegelegde sub 1, de poging tot doodslag, geldt, indien bewezen, dat weliswaar sprake was van een beperkte doorwerking van de bovenbeschreven ontregeling, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op enig moment vanuit de stoornis tot agressie komt. Een dergelijke mate van agressie ligt ook niet besloten in betrokkenes stoornis.(….)
Onderzoekend team adviseert uw college om betrokkene in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel behandeling op te leggen in een Forensisch Psychisatrische kliniek, zoals FPD Assen en FPK De Meren.
De rechtbank neemt deze conclusie over en zal daarom volstaan met de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur waarbij voor wat betreft de bijzondere voorwaarde, aansluiting zal worden gezocht bij hetgeen door de Reclassering Nederland in het adviesrapport d.d. 3 oktober 2008 is geadviseerd.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de conclusie uit voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum alsmede met de omstandigheid dat verdachte, nu 23 jaar, een first offender is en reeds lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis alsmede met een voorwaardelijk strafdeel welke gekoppeld zal worden aan een bijzondere voorwaarde.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de officier van justitie mondeling gevoegde ad informandum feiten, te weten artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht ivm artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 350 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd op/tussen dinsdag 7 november 2006 23.55 uur en woensdag 8 november 2006 00.15 uur zoals omschreven in het proces-verbaal van politie incident 3.
De officier van justitie heeft een proeftijd geëist van 3 jaar. De rechtbank komt echter tot het opleggen van een proeftijd van 2 jaar. Het opleggen van een proeftijd langer dan 2 jaar kan, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 30 oktober 2007 (BB3999) en ingevolge artikel 14b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, slechts indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van de omtrent verdachte opgemaakte rapportage, met name het rapport van het Pieter Baan Centrum, kan voor wat betreft het bewezenverklaarde onder 1 geen inschatting worden gegeven met betrekking tot het recidivegevaar. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een proeftijd voor de duur van 2 jaar gedurende welke proeftijd verdachte zich klinisch dient te laten behandeling in de FPK te Assen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Aan de benadeelde partijen is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft aanvankelijk een bedrag van € 1.227,81 gevorderd. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] aangevoerd dat recent is komen vast te staan dat het door hem opgelopen letsel blijvend is en heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de immateriële schade daarmee rekening te houden.
De vordering van [slachtoffer] is niet gemotiveerd betwist door verdachte. Wel is een beroep gedaan op de beperkte draagkracht van verdachte.
De vordering van [slachtoffer] komt de rechtbank, voor zover het een bedrag betreft van € 1.227,81 gegrond voor. Dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige acht de rechtbank de vordering te onbepaald en om die reden niet ontvankelijk.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 122,50.
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 90,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat de schade niet rechtstreeks onder het bewezenverklaarde valt zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op de beperkte draagkracht van verdachte en het feit dat hij geruime tijd geen inkomsten zal kunnen genereren, ziet de rechtbank af van het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 57, 91, 138, 239, 287 alsmede de artikelen 36, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het/de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieendertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 12 (twaalf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht;
- Veroordeelde dient zich voor een klinische behandeling te laten opnemen in de FPK te Assen, alwaar hij inmiddels verblijft, en daar gedurende de proeftijd of zoveel korter als dat door de genoemde instelling nodig wordt geacht, te verblijven en zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de leiding en/of medewerk(st)ers van die instelling dan wel de Reclassering Nederland zullen worden gegeven;
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 1.227,81 (zegge: twaalfhonderdzevenentwintig euro en eenentachtig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], wonende te [adres], [woonplaats], te betalen € 90,-- (zegge: negentig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2006.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, rechter, als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen, rechter,
mr. J.A.P. Bakker, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2008.