ECLI:NL:RBARN:2008:BG3450

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2148
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit bijstandverlening zelfstandigen en stakingsverlies als inkomensbestanddeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin hem medegedeeld werd dat hij recht had op een bijstandsuitkering van € 2.599,14 op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2006. Daarnaast vorderde verweerder een bedrag van € 1.795,87 van eiser terug, met een aflossing van € 93,46 per maand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijstandsverlening aan eiser in de vorm van een renteloze lening was en dat bij de definitieve vaststelling van de bijstand over het boekjaar 2006 de winst van eiser als zelfstandige als uitgangspunt is genomen. Verweerder was van mening dat stakingsverlies, dat eiser had geleden, niet als negatief inkomensbestanddeel kon worden aangemerkt bij de berekening van het netto inkomen. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat het stakingsverlies wel in aanmerking genomen moest worden.

De rechtbank overwoog dat volgens de wetgeving, met name artikel 6 van het Bbz 2004, een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen niet als inkomen van een zelfstandige wordt aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het stakingsverlies buiten beschouwing had gelaten bij de vaststelling van het netto inkomen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 oktober 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/2148
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 oktober 2008
inzake
[naam], eiser, wonende te [woonplaats],
vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 april 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007, verzonden op 23 november 2007 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2006 recht heeft op
€ 2.599,14 aan bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Voorts vordert verweerder een bedrag van € 1.795,87 van eiser terug en stelt ter aflossing daarvan een bedrag van € 93,46 per maand vast.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 september 2008. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Balkema, voornoemd, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door L.M.P. Servais, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
3. Overwegingen
Het wettelijk kader
Ingevolge artikel 10 van het Bbz 2004 kan algemene bijstand naar de regels van dit besluit worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet of in de vorm van een bedrag om niet.
Ingevolge artikel 11, eerste lid van het Bbz 2004 heeft algemene bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt, zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3 niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Bbz 2004 neemt het college een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel wordt, indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, de bijstand ter grootte van het verschil teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van het Bbz 2004 worden, in afwijking van hoofdstuk 6, paragraaf 6.4, van de WWB, kosten van bijstand door de gemeente teruggevorderd in de gevallen en naar de regels aangegeven in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en de hoofdstukken V en VI.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ingevolge artikel 6, eerste lid van het Bbz 2004 wordt, in afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand (verder: WWB), bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar. Een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen aangemerkt.
De standpunten van partijen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser ontving als startende ondernemer over de periode van 1 juli 2004 tot 1 juni 2006 een bijstanduitkering ingevolge het Bbz 2004 in de vorm van een renteloze lening.
Bij de definitieve vaststelling van de bijstand over het boekjaar 2006 is uitgegaan van de winst die eiser als zelfstandige heeft gemaakt. Verweerder stelt zich, anders dan eiser, op het standpunt dat voor het in aanmerking nemen van stakingsverlies, gelet op het inkomens- en middelenbegrip van artikel 31 en 32 van de Wet werk en bijstand, bij het bepalen van het netto inkomen geen plaats is.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank allereerst vast dat het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder het stakingsverlies van eiser buiten beschouwing mocht laten bij het vaststellen van het netto inkomen van eiser.
Verweerder heeft de definitieve bijstand met toepassing van artikel 12 van het Bbz 2004 als volgt vastgesteld. Bij de vaststelling van het netto-inkomen over het boekjaar 2006 is uitgegaan van de aan de hand van de door de administrateur van eiser opgestelde jaarstukken. Daarbij is uitgegaan van een bedrag van € 4.206 als inkomsten uit arbeid. Verweerder heeft de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over dit inkomen – gelet op artikel 6, tweede lid, van het Bbz 2004 vastgesteld op 19%, hetgeen resulteert in een netto inkomen uit zelfstandig beroep ten bedrage van € 3.406,86.
Niet betwist wordt dat eiser in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2006 op het fiscaal inkomen van eiser een stakingsverlies in mindering kan worden gebracht. De rechtbank is evenwel met verweerder van oordeel dat dit stakingsverlies niet beschouwd kan worden als een (negatief) inkomensbestanddeel waarover eiser in de in geding zijnde periode kon beschikken.
De stakingswinst of stakingsverlies is het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde van een onderneming op het moment van overdracht. Stakingsverlies vormt fiscaal een negatief inkomensbestanddeel en zal bij honorering door de fiscus doorgaans leiden tot een vermindering van de te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen of tot een teruggave van te veel betaalde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
Nu op grond van artikel 6, eerste lid Bbz, een teruggave van de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen niet als inkomen van een zelfstandige wordt aangemerkt, was verweerder niet gehouden om bij de vaststelling van het netto inkomen van eiser rekening te houden met het stakingsverlies.
Verweerder heeft zich derhalve terecht op dit standpunt gesteld.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder, ingevolge artikel 44 van het Bbz 2004 gehouden is de teveel betaalde bijstand van eiser terug te vorderen Van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten worden afgezien, is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van G.W. Jansink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008. .
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 8 oktober 2008.