RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 08/1284 en 08/1356
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[X] en [Y] e.a., eisers,
allen wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder,
Mondriaan Vastgoed Ontwikkeling B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
gevestigd te Dinteloord (hierna: vergunninghoudster), vertegenwoordigd door mr. P.L.J.M. van Dun.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 januari 2008, verzonden op 28 januari 2008.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ingediende zienswijzen van eisers tegen het voornemen tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de ontwerp-bouwvergunning ten behoeve van de bouw van 9 (geschakelde) woningen en een appartementengebouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie C, nummer 2034, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel) ongegrond verklaard en aan vergunninghoudster bedoelde vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend.
Tegen dit besluit hebben [X] (08/1284) en [Y] e.a. (08/1356) beroep ingesteld.
Bij schrijven van 11 maart 2008 heeft vergunninghoudster zich gesteld als partij in het geding.
Bij ongedateerde brief, ingekomen op 30 september 2008, heeft [X] aanvullende stukken ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 oktober 2008. Aldaar zijn [X] en, namens [Y] e.a., [Z] verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. T.G. Kateman, ambtenaar in dienst van de gemeente Heumen. Namens vergunninghoudster is [A] verschenen, bijgestaan door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg.
3.1. Vergunninghoudster heeft op 10 april 2006, bij verweerder ingekomen op 13 april 2006, een aanvraag reguliere bouwvergunning eerste fase ten behoeve van het oprichten van (9) geschakelde woningen en een appartementengebouw op het perceel ingediend. De rechtbank stelt vast dat op deze bouwaanvraag, gelet op hoofdstuk IX van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, het oude recht, zoals dit tot 1 juli 2008 gold, van toepassing is.
3.2. [Y] e.a. betogen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat verweerder op grond van artikel 3:10, eerste lid, van de Awb een uitdrukkelijk besluit heeft genomen om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v.) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb van toepassing te verklaren op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om bouwvergunning.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juni 2006, in zaak nr. 200601053/2) hoeft het in artikel 3:10 van de Awb bedoelde “besluit van het bestuursorgaan” niet per se een uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit te zijn. In dit kader stelt de rechtbank vast dat verweerder zijn voornemen om ten behoeve van het in geding zijnde bouwplan vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen op 4 september 2007 heeft gepubliceerd. In deze publicatie is met zoveel woorden vermeld dat voor het bouwplan de u.o.v. wordt gevolgd. Voorts is daarin aangegeven dat ingevolge artikel 3:12 van de Awb de bouwaanvraag, het ontwerp-vrijstellingsbesluit, de ontwerp-bouwvergunning alsmede de stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp vanaf 6 september 2007 tot en met 17 oktober 2007 ter inzage liggen in het gemeentehuis.
De rechtbank is van oordeel dat aldus blijkt van het besluit van verweerder om in dit geval de u.o.v. toe te passen.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan “Heumen Dorp” en dat dit plan ter zake niet voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid. Voorts is niet in geschil dat verweerder in dit geval bevoegd is om van de in artikel 19, tweede lid, van de WRO neergelegde vrijstellingsmogelijkheid gebruik te maken.
De rechtbank stelt voorts vast dat het bouwplan is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing (Dorpstraat – Oude Boterdijk, te Heumen d.d. 3 augustus 2007, opgesteld door SAB Eindhoven) als bedoeld in artikel 19, tweede lid, derde volzin in samenhang met artikel 19, eerste lid, van de WRO.
3.4. [X] stelt dat in de ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot de vereiste afstand tussen zijn bedrijf ([bedrijf]) en de beoogde nieuwbouw ten onrechte de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” van april 2007 als toetsingskader is gehanteerd. Volgens deze brochure geldt in dit geval een minimale afstand van 10 meter. [X] meent dat moet worden uitgegaan van de (strengere) normen, zoals die vóór deze publicatie golden (50 meter). Daarbij verwijst hij naar de Afdelingsuitspraak van 13 februari 2002, zaak nr. 200101361/1, waarbij het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 30 januari 2001 inzake het ten behoeve van een vorig bouwplan gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan “Heumen-Dorp, herziening 2000-1 (Dorpstraat-Oude Boterdijk)” is vernietigd. Voorts verwijst [X] naar Afdelingsuitspraken waarbij diverse onderdelen van de Stankrichtlijn uit 1996 zijn vernietigd. [X] meent dat er een grote kans bestaat dat door de beperktere afstandseis potentiële bewoners van de nieuwbouw geconfronteerd worden met geluidsoverlast die afkomstig is van zijn bedrijf. Volgens hem kan daardoor een goed woonklimaat in de beoogde nieuwbouw niet worden gegarandeerd. Ook stelt [X] dat hij door het bouwplan in de exploitatie van zijn bedrijf beperkt wordt. Hij meent dat verweerder onvoldoende akoestisch onderzoek heeft verricht. In het in opdracht van vergunninghoudster uitgevoerde akoestisch onderzoek van 1 augustus 2007 is volgens [X] slechts het wegverkeerslawaai beoordeeld en niet (ook) de gevolgen van zijn bedrijf voor de nieuwbouw.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [X] niet slagen. Daartoe overweegt zij het volgende.
3.4.1. De rechtbank stelt vast dat de VNG de publicatie “Bedrijven en milieuzonering, geheel herziene uitgave april 2007” heeft opgesteld om de gemeenten een handreiking te bieden voor een verantwoord inpassen van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of, zoals in dit geval, van gevoelige functies (wonen) nabij bedrijven. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing (p.9) voldoet de realisatie van de woningen aan de geadviseerde afstand ingevolge voornoemde publicatie. Niet valt in te zien waarom verweerder zich in dit geval had moeten conformeren aan de aanbevolen afstandseisen, zoals die voorheen golden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de ruimtelijke onderbouwing (p.11) tevens blijkt dat, nu voldaan wordt aan de gestelde normen, zoals opgenomen in de milieuvergunning, met zekerheid kan worden gesteld dat voor wat betreft het bouwen van woningen op een afstand van circa 16 meter, deze geen hinder ondervinden van het [bedrijf] in de huidige bedrijfsvoering. Ook omgekeerd worden volgens verweerder op basis van de milieuvergunning de exploitatiemogelijkheden van het bedrijf van [X] door de nieuwbouw op geen enkele manier ingeperkt. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat bepalend voor die mogelijkheden in dit geval de bestaande woningen zijn die het dichtst bij het [bedrijf] gesitueerd zijn. Indien en zolang deze maatgevende woningen geen (verdere) beperkingen opleveren, kunnen de nieuw te bouwen en verder weg gelegen woningen geen aanleiding vormen de exploitatiemogelijkheden van het bedrijf in te perken, laat staan in zodanige mate dat dit tot sluiting van het bedrijf zou leiden, aldus verweerder. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. Uit het voorgaande volgt dat [X] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de beoogde nieuwbouw in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Ten aanzien van de stelling van [X] dat verweerder inzake het in geding zijnde bouwplan onvoldoende akoestisch onderzoek heeft verricht, overweegt de rechtbank dat in het hiervoor genoemde akoestisch onderzoek van 1 augustus 2007 onder meer is geconcludeerd dat een aanvullend bouwkundig akoestisch onderzoek nodig is om te bepalen of aanvullende geluidsisolerende gevelmaatregelen nodig zijn voor de verlening van de bouwvergunning. De vraag of dit aanvullende onderzoek inmiddels is uitgevoerd en, zo ja, wat het resultaat daarvan is geweest, is voor de beoordeling van het bestreden besluit niet relevant omdat, gelet op artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet, toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit – het akoestisch onderzoek vindt plaats met behulp van de rekenmethode van de Wet geluidhinder waarbij wordt getoetst aan de normen van het Bouwbesluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2003 in zaak nr. 200203751/1) – eerst aan de orde is bij de beoordeling van de aanvraag bouwvergunning tweede fase. In deze fase vindt onder meer de beoordeling plaats of het bouwplan voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat, zoals deze in het Bouwbesluit zijn neergelegd.
3.4.2. Het standpunt van [X] dat door het bouwplan de waarde van zijn bedrijf vermindert en hij daardoor (plan)schade lijdt, is op geen enkele wijze onderbouwd. Nu een begin van bewijs niet is geleverd, behoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van het bestreden besluit daarmee geen rekening te houden. Voor zover [X] stelt dat hij planschade lijdt, dan is daarvoor bovendien in afdeling 6.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening een aparte procedure neergelegd.
3.5. [X] betoogt verder dat realisering van het bouwplan in de directe omgeving parkeeroverlast veroorzaakt en ook dat dit plan in strijd is met de in de gemeentelijke bouwverordening neergelegde parkeernorm, omdat het niet voorziet in het vereiste aantal parkeerplaatsen. Dit betoog faalt.
3.5.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Heumen (2006) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort (conform handboek Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW) – Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV), versie 2004). Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 februari 2008 in zaak nr. 200703118/1) zijn de parkeernormen van de ASVV aanvaardbaar voor de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen. In het handboek zijn kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimumaantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar onder meer de functie van het gebouw, opgenomen, die gebruikt kunnen worden bij de berekening van de parkeerbehoefte.
3.5.2. Blijkens de bij de bouwaanvraag behorende situatietekeningen voorziet het bouwplan onder meer in het oprichten van 14 garages en het aanleggen van 13 parkeerplaatsen op het eigen terrein (1,5 parkeerplaats per woning). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarmee voldaan wordt aan de parkeernormen van de ASVV.
3.6. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met de uitgangspunten van de Toekomstvisie gemeente Heumen. Bovendien ontbreekt volgens hen de noodzaak van deze woningbouw. Ook dit betoog faalt.
3.6.1. Volgens verweerder betreft de Toekomstvisie slechts een discussiestuk en is deze visie niet door hem en/of de raad van verweerders gemeente vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de Toekomstvisie geen formeel vastgesteld beleid is waaraan het bouwplan moet worden getoetst.
3.6.2. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing (p.5-6) gemotiveerd is aangegeven dat het invullen van de inbreidingslocatie Dorpstraat – Oude Boterdijk binnen het provinciale beleid past, zoals dit in het Streekplan 2005 is neergelegd. Daarnaast is in de door de raad van verweerders gemeente vastgestelde Woonvisie gemeente Heumen 2006 (p. 9-10) onder meer neergelegd dat er voor gekozen wordt de nadruk te leggen op zowel het realiseren van woningen voor starters en jonge gezinnen als op de bouw van appartementen. Ook is daarin Heumen aangewezen als overlooplocatie voor Malden. Nu het bouwplan hierin voorziet, voldoet dit aan de uitgangspunten zoals deze in de Woonvisie zijn geformuleerd (p. 21).
3.7. [Y] e.a. stellen dat de beoogde aaneengesloten bebouwing langs de Dorpstraat/Oude Boterdijk het zicht van het verkeer op het kruispunt ontneemt (zeker gezien de hoogbouw op de hoek) waardoor de verkeersveiligheid in het geding komt.
3.7.1. Volgens verweerder ligt tussen het kruispunt Dorpstraat/Oude Boterdijk en de bebouwing een groenstrook en bedraagt de afstand van de bebouwing tot dat groen ruim 4 meter. De overzichtelijkheid van het kruispunt wordt wellicht belemmerd door het reeds bestaande nutsgebouwtje (trafo) in de groenstrook en het bestaande groen, maar volgens verweerder heeft de bouw van het appartementengebouw geen enkele invloed op de overzichtelijkheid van het kruispunt of de veiligheid daarvan. Op basis van de bij de bouwaanvraag behorende situatietekeningen kan vastgesteld worden dat de beoogde nieuwbouw niet direct aan het kruispunt Dorpstraat/Oude Boterdijk is geprojecteerd, zodat het standpunt van verweerder dat het bouwplan geen negatieve invloed heeft op de overzichtelijkheid van het kruispunt of de veiligheid daarvan, de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt.
3.8. Eisers stellen dat in de oorspronkelijke bouwvergunning geen melding is gemaakt van de noodzaak om bomen te kappen. Eerst nadat verweerder het bestreden besluit heeft genomen is de kapvergunning verleend. Daartegen hebben omwonenden bezwaar gemaakt. Volgens eisers heeft de bezwarencommissie deze procedure onzorgvuldig geacht.
3.8.1. Nog daargelaten het gegeven dat de APV met betrekking tot aanvragen om kapvergunning een eigen toetsingskader kent voor het afwegen van belangen die zich verzetten tegen het verlenen van een kapvergunning en belangen die een kapvergunning vereisen, is vast komen te staan dat de door eisers bedoelde kapvergunning is ingetrokken, zodat deze beroepsgrond geen verdere bespreking behoeft.
3.9. Tot slot betwisten [Y] e.a. het standpunt van verweerder dat de beoogde nieuwbouw een relatief bescheiden gebouw is dat stedenbouwkundig gerechtvaardigd is. [Y] e.a. bestrijden dat het in dit geval gaat om een gewenst en passend stedenbouwkundig accent.
3.9.1. Op verzoek van verweerder heeft SAB Eindhoven bij schrijven van 18 augustus 2005 over het oorspronkelijke bouwplan stedenbouwkundig advies uitgebracht. Daarin is een aantal randvoorwaarden geformuleerd (in aansluiting op de reeds in november 2003 opgestelde randvoorwaarden) die voor de invulling leidend zouden moeten zijn: een begeleiding van de beide straten Dorpstraat en Oude Boterdijk; een accent op de hoek van beide genoemde straten (appartementengebouw); het creëren van een “binnenruimte”, waarin bovendien het merendeel van het parkeren ten behoeve van de woningen gerealiseerd dient te worden (een klein deel is in het straatprofiel mogelijk); de straatwanden dienen vriendelijk en passend te zijn in Heumen. In dit advies is onder meer kritiek geuit op de nieuw geprojecteerde bebouwing die tussen de bestaande “tweekappers” en het appartementencomplex de maat mist om passend te zijn in het straatbeeld en dat de voorgevels maximaal naar de beide straten worden geschoven. Ook is daarin aanbevolen de situering van de patiowoningen nog eens kritisch te bekijken. Voorts is in het advies enkele suggesties gegeven voor ruimtelijke verbeteringen van het plan. Naar aanleiding van dit advies heeft vergunninghoudster meerdere keren het bouwplan aangepast. Bij brief van 14 maart 2006 heeft verweerder meegedeeld dat het op 6 maart 2006 door vergunninghoudster ingediende bouwplan voldoet aan de hiervoor genoemde stedenbouwkundige randvoorwaarden.
3.9.2. De rechtbank is niet gebleken dat het hiervoor genoemde stedenbouwkundig advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk onjuist is. Deze beroepsgrond treft derhalve ook geen doel.
3.10. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan weliswaar in strijd is met het vigerende bestemmingsplan maar dat verweerder hiervan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling heeft kunnen verlenen. De in dit kader te maken belangenafweging heeft niet zodanig onevenwichtig plaatsgevonden dat geoordeeld moet worden dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb. Nu evenmin is gebleken dat de overige in artikel 56a, eerste lid in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich in dit geval voordoen, heeft verweerder terecht het bestreden besluit genomen.
3.11. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen en betogen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.12. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. W.F. Bijloo, als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 25 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 november 2008