ECLI:NL:RBARN:2008:BG6253

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900280-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grafschennis en diefstal uit een familiegraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij grafschennis en diefstal uit een familiegraf. De feiten vonden plaats in de nacht van 15 op 16 augustus 2007, toen de verdachte en zijn medeverdachten een betonnen afdekplaat van een graftombe op een begraafplaats in Renkum hebben verschoven. Vervolgens heeft de verdachte de doodskist geopend en een horloge en een gouden halsketting van de overledene, D., weggenomen. De volgende dag ontdekten de nabestaanden de opengebroken graftombe en de vermissing van de sieraden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal door twee of meer verenigde personen en het opzettelijk schenden van een graf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 18 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte grote maatschappelijke beroering had veroorzaakt en dat er sprake was van een totaal gebrek aan respect voor de overledene en diens nabestaanden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, W., die immateriële schade had geleden door de gepleegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel toewijsbaar was, maar dat andere schade niet van eenvoudige aard was en daarom bij de burgerlijke rechter moest worden aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis
Parketnummer : 05/900280-08
Data zitting : 30 juni en 24 november 2008
Datum uitspraak : 8 december 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een familiegraf(tombe) (gelegen aan de Hartenseweg) heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en/of een horloge (merk Geneve), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van D.[slachtoffer], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en/of (vervolgens) het binnengaan/klimmen van het graf);
(incident 1 pagina 251-425)
2.
hij op of omstreeks 15 augustus-16 augustus 2008 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer RKB 206 & 207), aan de Hartenseweg, heeft geschonden, althans enig op een begraafplaats, aan de Hartenseweg, opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd; (Incident 2 pagina 426-463)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 24 november 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Verdachte heeft mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem, uitdrukkelijk tot zijn verdediging gemachtigd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
- W. [benadeelde partij]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij mevrouw
W. [benadeelde partij] tot een bedrag van € 2.900,00 (negenentwintighonderd euro) wordt
toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 44 dagen hechtenis, met dien verstande dat de verdachte niet meer tot
vergoeding zal zijn gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Ten aanzien van feit 1
3.1.1 De vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn in de avond van 15 augustus 2007 naar de begraafplaats aan de Hartenseweg te Renkum gegaan. Aldaar aangekomen hebben zij een betonnen afdekplaat van een graftombe geschoven met behulp van een stootijzer. Vervolgens is verdachte de graftombe ingegaan, heeft de doodskist waarin D. [slachtoffer] lag opengemaakt en daaruit, vanaf het stoffelijk overschot, een horloge en een gouden halsketting weggenomen.
De volgende dag, 16 augustus 2007, werd het familiegraf in onafgedekte staat en de doodskist geopend aangetroffen door de weduwe van D. [slachtoffer] en haar dochter. Het door de nabestaanden aan de overledene meegegeven horloge en de gouden halsketting bleken weggenomen te zijn.
3.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de erfgenamen van de overledene eigenaar zijn van diens stoffelijk overschot en daarmee eigenaar van de roerende zaken die zich aan dat stoffelijk overschot bevinden.
3.1.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de erfgenamen de halsketting en het horloge zeer bewust met de overledene het graf in hebben laten gaan en daarmee definitief afstand van deze goederen hebben gedaan zodat deze zaken zijn verworden tot res derelictae. Verdachte heeft derhalve niets weggenomen dat aan een ander toebehoort, aldus de raadsman.
3.1.3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de weggenomen goederen, het horloge en de gouden halsketting, aan niemand toebehoren. Zij overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of de goederen al dan niet aan de erfgena(a)m(en) van de overledene toebehoren van belang is of deze erfgena(a)m(en) zeggenschap heeft/hebben over die goederen. Reeds eerder heeft de Hoge Raad geconcludeerd, dat de erven of nabestaanden van een overledene een zodanige zeggenschap hebben over diens lijk – zij het ook beperkt door wat de wet gebiedt en door wat voortvloeit uit godsdienstige en zedelijke opvattingen, alsmede door wat door de overledene met inachtneming van een en ander is bepaald - dat van een toebehoren in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat deze zeggenschap zich ook uitstrekt tot de aan het stoffelijk overschot in de lijkkist meegegeven roerende zaken en dat deze zeggenschap niet ophoudt te bestaan op het moment dat de teraardebestelling heeft plaatsgevonden. Dit oordeel berust op hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is en wordt aanvaard. Aldus behoren de in de tenlastelegging genoemde sieraden toe aan de erfgena(a)m(en) van de overledene in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3 Ten aanzien van het tenlaste gelegde feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- Proces-verbaal van aangifte door H.W. [naam], dossierpagina 427;
- Proces-verbaal van verhoor van D. [verdachte], dossierpagina 386.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een familiegraf(tombe) gelegen aan de Hartenseweg heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en een horloge (merk Geneve) toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van D.[slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en vervolgens het binnengaan/klimmen van het graf);
2.
hij op of omstreeks 15 augustus2007 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer RKB 206 & 207), aan de Hartenseweg, heeft geschonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”
Ten aanzien van feit 2:
“het opzettelijk schenden van een graf”
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 24 oktober 2008
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 24 maanden. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte met zijn handelwijze de bestaande juridische en ethische grenzen vergaand heeft overschreden. Verdachte is zonder enig respect voor de overledene en diens nabestaanden te werk gegaan, hetgeen onder meer de volgende dag heeft geleid tot een verschrikkelijke confrontatie van de weduwe met haar overleden echtgenoot. De gepleegde feiten hebben de gemeenschap en de rechtsorde zodanig geschokt,dat geen andere dan de geëiste straf passend is.
6.2 Standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bij de oplegging van een straf rekening moet worden gehouden dat verdachte geen voortrekkersrol heeft gespeeld bij de door hem bewezen geachte grafschennis, maar dat hij “met zijn zatte kop is meegehobbeld” en dat verdachte nog heeft voorgesteld om de afdekplaat terug te schuiven, maar dat zijn medeverdachten dat niet wilden.
6.3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt geen rekening met de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden, gelet op de grote rol die verdachte heeft gespeeld. Het is immers verdachte geweest die meegeholpen heeft de afdekplaat van het graf te schuiven, als eerste de graftombe is ingegaan, het graf heeft opengemaakt en vervolgens het horloge van de pols van de overledene heeft genomen en de gouden halsketting van diens nek heeft getrokken.
Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank in het bijzonder het navolgende:
Verdachte heeft met diens medeverdachten grafschennis gepleegd door de afdekplaat van een graftombe te schuiven, om vervolgens de doodskist te openen en een gouden halsketting en een horloge van het lichaam van een overledene weg te nemen.
Het handelen van verdachte heeft voor grote maatschappelijke beroering gezorgd. De handelwijze van verdachte en diens medeverdachten geeft blijk van een totaal gebrek aan respect jegens de overledene en diens nabestaanden. Dit te meer nu is besloten om de afdekplaat niet terug te schuiven waardoor de weduwe en haar dochter de volgende ochtend geconfronteerd werden met het stoffelijk overschot in de staat waarin het zich bevond. Dit moet voor haar en haar dochter een afschuwelijke en ingrijpende gewaarwording zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op dit alles is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geeist, omdat zij passender is gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij W. [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 2.900,00.
6a.1 Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen nu deze eenvoudig van aard is en voldoende onderbouwd.
6a.2 Standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte acht in geval van bewezenverklaring van feit 1 de gestelde waarde van de gouden ketting en het gouden plaatje plausibel, maar ontkent de gestelde waarde van het horloge. Voorts komt hem de hoogte van de gevorderde immatriele schade billijk voor. Hij verzoekt betaling in termijnen.
6a.3 De beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat W. [benadeelde partij] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval toekenning van een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan schadevergoeding op zijn plaats is. De vordering is voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade en van andere schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het bewezenverklaarde is gepleegd tezamen met anderen. Gelet hierop zal de verdachte niet tot vergoeding zijn gehouden indien en voor zover de toegewezen vordering door zijn mededaders is voldaan c.q. wordt voldaan.
Voorts zal de rechtbank bepalen dat het toegekende bedrag in twee termijnen zal kunnen worden voldaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 63, 149, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij W. [benadeelde partij].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten - tegen kwijting aan W. [benadeelde partij], wonende te [adres] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 08 december 2008.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Maatregel van schadevergoeding ad € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover W. [benadeelde partij] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer W. [benadeelde partij], wonende te [adres] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 december 2008, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- Bepaalt dat de veroordeelde het hiervoor genoemde bedrag mag betalen in 2
(twee) maandelijkse termijnen van elk € 250,00.
Aldus gewezen door:
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice-president als voorzitter,
mr. H.T. Wagenaar, rechter,
mr. E.J.M. Van Engelen, rechter
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2008.