ECLI:NL:RBARN:2008:BH0116

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2019
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
  • B.N. Crol
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute en de ondergrens van normaal maatschappelijk risico

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Goudreinet Vuren B.V. en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Goudreinet Vuren B.V. had een verzoek ingediend om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (RNB) vanwege schade die zij zou hebben geleden door werkzaamheden aan de Betuwelijn. De eiseres stelde dat haar wegrestaurant, gelegen nabij de A15, schade had geleden door grondboringwerkzaamheden en afsluitingen van op- en afritten, waardoor de bereikbaarheid van het restaurant was aangetast.

De rechtbank overwoog dat de Minister op basis van de RNB schadevergoeding kan toekennen, maar dat er een ondergrens van 15% van de jaaromzet geldt, die als normaal maatschappelijk risico wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de geleden schade deze ondergrens overschreed. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat de schade niet voor haar rekening zou moeten komen en dat de ondergrens onredelijk hoog was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding door de Minister rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de ondergrens in de RNB en de noodzaak voor verzoekers om voldoende bewijs te leveren van schade die deze drempel overschrijdt. De rechtbank wees erop dat de eiseres geen deskundig tegenrapport had overgelegd en dat de gestelde schade niet buiten het normaal maatschappelijk risico viel. De rechtbank concludeerde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, en dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/2019
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 27 maart 2008
inzake
Goudreinet Vuren B.V., eiseres,
gevestigd te Vuren, vertegenwoordigd door mr. W. van de Wetering,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 april 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding ingevolge de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (verder: de RNB) op grond van het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute (verder: het tracébesluit), afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 28 februari 2008. Namens eiseres is aldaar [A], [functienaam] bij eiseres, verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wetering voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda.
3. Overwegingen
Eiseres exploiteert een wegrestaurant nabij de afslag van de rijksweg A15 bij Vuren. Voorheen bevond dit restaurant zich aan de noordzijde van de afslag, op het adres Zeiving 11 te Vuren. In verband met de aanleg van de Betuwe-spoorlijn is dit perceel via een onteigeningsprocedure overgegaan op NS Railinfrabeheer BV (thans ProRail BV). Het restaurant is daarop verplaatst naar het adres Zeiving 21, aan de zuidzijde van de afslag. Dit nieuwe restaurant is op 29 april 2003 geopend.
Het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van de RNB is gebaseerd op gestelde schade als gevolg van:
- grondboringwerkzaamheden aan de westzijde van het wegrestaurant op de oude locatie, gedurende de eerste twee weken van november 2002, als gevolg waarvan in deze periode zestien parkeerplaatsen niet beschikbaar zijn geweest en het restaurant en het daarvoor gelegen parkeerterrein aan deze zijde niet bereikbaar was;
- werkzaamheden aan het tracé van de A15, als gevolg waarvan gedurende elf weken (in de periode van 5 mei 2003 tot en met 21 juli 2003) de zuidelijke op- en afrit afgesloten zijn geweest, en gedurende twaalf weken (in de periode september-november 2003) de noordelijke oprit afgesloten is geweest.
Verweerder heeft, samengevat, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie. Volgens verweerder dient de gestelde schade, gelet op de aard, ernst en duur van de uitvoeringswerkzaamheden waarop het verzoek is gebaseerd, voor rekening van eiseres te blijven. De gestelde schade als gevolg van de werkzaamheden in de eerste twee weken van november 2002 valt volgens verweerder buiten het bereik van de RNB, nu hierover door eiseres, als eigenaresse van de betreffende grond, civielrechtelijke afspraken waren gemaakt. Bovendien is hier volgens verweerder sprake van passieve risicoaanvaarding.
Voorts komt het verzoek volgens verweerder eveneens voor afwijzing in aanmerking omdat niet gebleken is van buiten het normaal maatschappelijk risico vallende schade. Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is van schade die uitstijgt boven de in dit kader toe te passen ondergrens van 15% van de jaaromzet. Aanloopschade door de verplaatsing van het restaurant acht verweerder in het kader van de onteigening reeds vergoed. Schade die zou samenhangen met de vergroting van de capaciteit van het (nieuwe) restaurant komt volgens verweerder niet voor vergoeding is aanmerking omdat sprake is van risicoaanvaarding.
Eiseres heeft, samengevat, tegen het bestreden besluit ingebracht dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de schade, gelet op de aard, ernst en duur van de werkzaamheden, voor rekening van eiseres zou moeten blijven. Eiseres betwist daarbij dat de aanloopschade in het kader van de onteigening reeds is vergoed, nu daarbij geen rekening is gehouden met de afsluiting van de op- en afritten. Eiseres verzet zich voorts tegen de toepassing van de ondergrens van 15% van de jaaromzet. Eiseres acht deze drempel onredelijk hoog en betoogt dat verweerder een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico via toepassing van deze ondergrens in het kader van de RNB in het primaire besluit - evenals voordien in andere besluiten betreffende nadeelcompensatie op grond van de RNB - heeft afgewezen, en hiervan niet middels bekendgemaakt beleid is teruggekomen. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de aanloopschade en de schade die samenhangt met de uitbreiding van het restaurant wel in het kader van de RNB voor vergoeding in aanmerking dient te komen, nu eiseres het moment van verplaatsing niet zelf heeft kunnen bepalen. Ten slotte betoogt eiseres dat rekening gehouden had moeten worden met de maandenlange hinder en de verslechterde bereikbaarheid op de oude locatie als gevolg van de werkzaamheden in het kader van de Betuwelijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank merkt allereerst op dat het enkele feit dat eiseres geen deskundig tegenrapport heeft overgelegd waarin de conclusies van de schadecommissie of de bezwarencommissie worden bestreden of weerlegd, niet met zich brengt dat het beroep reeds om die reden ongegrond zou moeten worden geacht. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 7 november 2007 (vindplaats: rechtspraak.nl, LJN: BB7294). Eiseres heeft in de onderhavige procedure niet louter een taxatie van geleden schade bestreden, maar heeft zich verzet tegen de (juridische en feitelijke) uitgangspunten die aan de adviezen ten grondslag zijn gelegd. Verweerders primaire standpunt dient om die reden dan ook te worden verworpen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de RNB kent de Minister op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van:
a. het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute;
b. een onherroepelijk besluit ingevolge of in samenhang met het Tracébesluit waarop deze regeling door de Minister in een later stadium van toepassing is verklaard;
c. het Zevenaarproject;
d. het Havenspoorlijnproject;
alsmede uit sub a tot en met d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen een vergoeding naar billijkheid toe, voorzover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voorzover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer haar uitspraken van 16 maart 2005, rechtspraak.nl, LJN: AT0572 en van 21 juni 2006, LJN: AX9047) heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, voor zover de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het Tracébesluit een verzoek in beginsel wordt behandeld als een verzoek om planschade en, voor zover de gestelde schade niet of niet uitsluitend een rechtstreeks gevolg is van het Tracébesluit maar wel van daaruit voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen, (mede) als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij alsdan onder meer de vraag dient te worden beantwoord of er sprake is van buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade.
De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kunnen hierbij onder meer zijn de aard van de overheidshandeling en de aard en de omvang van de toegebrachte schade.
Aan de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2007 (rechtspraak.nl, LJN: BC0536) ontleent de rechtbank dat bij toepassing van een nadeelcompensatieregeling, ook als daarin geen percentage eigen risico is vermeld, een ondergrens in de vorm van een normaal maatschappelijk risico van 15% van de omzet op jaarbasis mag worden gehanteerd. Dat het hanteren van een ondergrens in de vorm van een maatschappelijk risico van 15% van de omzet op jaarbasis rechtens aanvaardbaar is, heeft de Afdeling reeds meermalen uitgesproken, onder meer in haar uitspraak van 14 april 2004 (rechtspraak.nl, LJN: AO7483).
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, in afwijking van deze inmiddels vaste jurisprudentie, in het onderhavige geval niet van deze ondergrens had mogen uitgaan. De omstandigheid dat de redelijkheid van deze ondergrens in de literatuur wordt bestreden, acht de rechtbank onvoldoende voor een dergelijk oordeel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat toepassing van deze ondergrens, hoewel op zichzelf aanvaardbaar, in het specifieke geval van eiseres tot een onbillijke uitkomst leidt.
De rechtbank merkt daarbij voorts op dat verweerder de vrijheid toekomt om in een beslissing op bezwaar een andersluidende onderbouwing te geven voor de afwijzing van het schadeverzoek dan in het primaire besluit is gebeurd. Het enkele gegeven dat verweerder in het primaire besluit nog geen toepassing heeft gegeven aan genoemde ondergrens, brengt op zichzelf niet met zich dat verweerder daar dan ook in de beslissing op bezwaar van had moeten afzien. Nu de uitkomst van beide besluiten gelijk is (afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie), is eiseres met de gewijzigde onderbouwing niet in een slechtere positie gebracht als gevolg van het indienen van een bezwaarschrift, en is dus geen sprake van schending van het verbod van reformatio in peius.
Uit de laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling kan bovendien worden afgeleid dat, anders dan eiseres betoogt, niet is vereist dat verweerder het hanteren van deze ondergrens vooraf heeft bekendgemaakt. Uit het enkele gegeven dat een dergelijke voorafgaande bekendmaking niet heeft plaatsgevonden kan dan ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend, dat een dergelijke ondergrens niet zou worden gehanteerd.
Blijkens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de RNB, dient een verzoek om schadevergoeding onder meer een omschrijving te bevatten van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de verzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de verzoeker vergoed dient te worden. Blijkens het derde lid van dit artikel verschaft de verzoeker voorts de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat indien de door een verzoeker opgegeven schade, voor zover het daarbij gaat om schade als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de RNB, niet uitstijgt boven de ondergrens van 15% van de jaaromzet, een afwijzing van het verzoek reeds daarop kan worden gebaseerd en voor verweerder geen aanleiding behoeft te bestaan om nader onderzoek te doen naar de exacte omvang van die geleden schade.
Bij de beantwoording van de vraag of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden die uitstijgt boven 15% van de omzet op jaarbasis, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Ten aanzien van de grondboringwerkzaamheden in de eerste twee weken van november 2002 op de oude locatie, overweegt de rechtbank dat niet is bestreden dat het ging om werkzaamheden op het terrein waarvan eiseres zelf eigenares was. Eiseres moet dan ook geacht worden in staat te zijn geweest om uit dien hoofde het nadeel dat zij van die werkzaamheden ondervond te beperken, dan wel een redelijke vergoeding te bedingen voor dat nadeel. De vergoeding van dergelijke schade moet naar het oordeel van de rechtbank daarmee worden geacht in voldoende mate te zijn verzekerd buiten de RNB om. Gelet op de laatste zin van het bovenaangehaalde artikel 2, eerste lid, van de RNB, komt deze schade daarom niet op grond van de RNB voor vergoeding in aanmerking.
Hetzelfde geldt voor de door eiseres gestelde aanloopschade. De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat deze schade, welke moet worden gezien als een gevolg van de gedwongen verplaatsing van het wegrestaurant, in het kader van de onteigeningsprocedure is beoordeeld. Blijkens het bovengenoemde artikellid valt daarmee ook dergelijke schade buiten het bereik van de RNB.
Ten aanzien van de uitbreiding van de capaciteit van het wegrestaurant, gelijktijdig met de verplaatsing daarvan, overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een capaciteit van 180 zitplaatsen op de oude locatie en 225 zitplaatsen en een buitenterras op de nieuwe locatie. Eiseres heeft deze cijfers in het beroepschrift niet bestreden. Ter zitting heeft eiseres wel andersluidende cijfers genoemd, maar, zo is desgevraagd bevestigd, slechts in reactie op de stellingen van verweerder in het verweerschrift, inhoudende dat eiseres omtrent deze cijfers onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de cijfers zoals in het bestreden besluit zijn genoemd, in dit geding niet voor juist te houden.
De rechtbank overweegt voorts dat, nog daargelaten de vraag of de met de uitbreiding samenhangende schade reeds vanwege voorzienbaarheid niet voor rekening van eiseres zou moeten blijven, eiseres er in haar berekeningen ten onrechte van is uitgegaan dat uitbreiding van de capaciteit ook een (onmiddellijke) procentueel evenredige toename van de omzet zou impliceren. De rechtbank overweegt dat de door eiseres overgelegde omzetcijfers ook niet uitwijzen dat bij volledige bereikbaarheid zonder meer van extrapolatie van de omzetcijfers op de oude locatie met de geringere capaciteit kan worden uitgegaan. Overigens merkt de rechtbank op dat, indien wel van een dergelijke extrapolatie van de omzet zou worden uitgegaan, daarmee ook zou moeten worden uitgegaan van een evenredig hogere ondergrens, die immers wordt gesteld op 15% van die omzet op jaarbasis.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat door eiseres onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij als gevolg van de werkzaamheden waarop zij haar verzoek heeft gebaseerd schade heeft geleden, die op grond van de RNB voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Indien er al sprake is geweest van enig omzetverlies, moet worden vastgesteld dat dit niet uitstijgt boven de in de jurisprudentie aanvaarde ondergrens van 15% van de gemiddelde omzet op jaarbasis. Zulks is als zodanig door eiseres ook niet betwist. Noch de procentuele berekening van het aantal weggebruikers dat het restaurant niet zal hebben bezocht als gevolg van de werkzaamheden, noch de door eiseres overgelegde omzetcijfers, noch de overige stellingen van eiseres, bieden een aanknopingspunt voor een ander oordeel. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de afwijzing door verweerder van het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van de RNB, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, in rechte stand kan houden. De stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit treffen mitsdien geen doel. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. W.F. Bijloo als rechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 27 maart 2008