ECLI:NL:RBARN:2008:BH1211

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157203
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I. de Waal-van Wessem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en omgangsregeling in internationale context tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem zich uitgesproken over de bevoegdheid en de omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige, die in Zwitserland verblijft. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is op basis van artikel 12 van de Verordening Brussel II-bis, omdat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en de vader deze bevoegdheid ondubbelzinnig heeft aanvaard door verzoeken in te dienen bij de rechtbank. De minderjarige, geboren op 22 januari 2005, heeft zowel de Belgische als de Nederlandse nationaliteit en verblijft sinds zijn geboorte in Zwitserland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van het kind voorop staat en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader dient te worden vastgesteld, gezien de positieve ontwikkeling van het kind in de zorg van de vader en zijn grootouders.

De rechtbank heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder begeleide omgangscontacten met de minderjarige dient te hebben in een omgangshuis in Zwitserland. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseert hen om deskundige hulp in te schakelen om de omgangscontacten op te starten en te begeleiden. De kosten van de omgangsregeling dienen door beide ouders te worden gedeeld. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de nadruk ligt op het opbouwen van een relatie tussen de moeder en het kind, ondanks de spanningen tussen de ouders.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beschikking, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: 157203 / FA RK 07-11485
Datum uitspraak:
beschikking hoofdverblijfplaats en omgangsregeling
in de zaak van
[X] (nader te noemen: de moeder),
voorheen wonende te [woonplaats], thans te [woonplaats],
advocaat mr. C.E. Tonningen te Hilversum,
tegen
[Z] (nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag;
gezien de stukken, waaronder:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 29 november 2007;
- een faxbericht d.d. 7 april 2008 van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 7 april 2008 van mr. C.E. Tonningen;
- een faxbericht d.d. 18 april 2008 van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 18 april 2008 van mr. C.E. Tonningen;
- een faxbericht d.d. 23 april 2008, met bijlage, van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 25 april 2008 van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 13 mei 2008, met bijlagen, van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 24 juni 2008 van mr. A.J. van Steensel;
- een faxbericht d.d. 9 juli 2008 van mr. C.E. Tonningen;
- een faxbericht d.d. 10 juli 2008, met bijlagen, van mr. A.J. van Steensel;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 20 juni 2008, ingekomen
ter griffie op 14 juli 2008;
- een faxbericht d.d. 15 juli 2008, met bijlagen, van mr. C.E. Tonningen;
- een brief d.d. 1 oktober 2008, met bijlagen, van mr. C.E. Tonningen;
- een faxbericht d.d. 2 oktober 2008 van mr. C.E. Tonningen;
- een faxbericht d.d. 2 oktober 2008 van mr. A.J. van Steensel;
gehoord ter terechtzitting van 21 april 2008:
- de moeder, bijgestaan door mr. C.E. Tonningen;
- namens de vader: mr. A.J. van Steensel;
- de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad).
gehoord ter terechtzitting van 6 oktober 2008:
- de moeder, bijgestaan door mr. C.E. Tonningen;
- de vader, bijgestaan door mr. A.J. van Steensel;
- de Raad.
Overwegende
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenbeschikking van 29 november 2007, waarbij een voorlopige omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige is vastgesteld en waarbij voorts aan de Raad is verzocht om een onderzoek in te stellen naar de definitieve hoofdverblijfplaats van de minderjarige en naar de (on)mogelijkheden van een definitieve omgangsregeling en daaromtrent te rapporteren en te adviseren.
In afwachting van deze rapportage heeft er op verzoek van de moeder een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 21 april 2008.
Op die terechtzitting heeft de moeder aangegeven dat de rechtbank Arnhem in deze zaak (nog steeds) bevoegd is. De echtscheiding tussen partijen is in Nederland aanhangig gemaakt. Op grond van Brussel II-bis komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Er zijn tussen partijen meerdere procedures ten overstaan van de rechtbank Arnhem gevoerd, waaronder voorlopige voorzieningen en een kort geding en de huidige procedure loopt hier al drie jaar. De minderjarige heeft zowel de Belgische als de Nederlandse nationaliteit. Er is daardoor verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer.
De moeder heeft verder verklaard dat de vader zonder toestemming van de moeder de minderjarige heeft meegenomen naar Zwitserland. Er is alleen besproken dat de grootouders van vaderszijde tijdelijk voor de minderjarige zouden zorgen. De laatste keer heeft de omgang in Zwitserland plaatsgevonden. In november 2007 heeft de vader de omgang stopgezet, omdat hij de moeder er, ten onrechte, van heeft beschuldigd de minderjarige met een oranje snoepje te hebben vergiftigd. Sindsdien is er geen contact meer geweest met de vader. De vader onthoudt haar het contact met de minderjarige en frustreert de omgangsregeling. De moeder krijgt zelfs niet de gelegenheid om telefonisch contact met de minderjarige te hebben. Duidelijk is dat de vader haar als moeder diskwalificeert. De vertegenwoordiger van de Raad heeft naar haar toe zijn verbazing uitgesproken dat het omgangscontact tussen haar en de minderjarige niet onbegeleid plaatsvond. De moeder heeft de minderjarige kaartjes gestuurd, maar de vader beweert dat de minderjarige niets ontvangt. De vader is niet capabel om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, desnoods dient de minderjarige in een pleeggezin te worden geplaatst. De vader werkt full-time, waardoor de minderjarige vijf dagen per week bij de kinderopvang is. Buiten deze crèche wordt de minderjarige verzorgd door de grootouders van vaderszijde. De vader verstrekt haar geen informatie over de minderjarige. Op één foto na heeft zij nooit iets van de vader ontvangen. De moeder beschikt niet over de financiële middelen om regelmatig naar Zwitserland te reizen. Zij is full-time werkzaam, zodat omgang alleen in een weekend kan plaatsvinden. De moeder wenst de komende tijd een korte vakantie met de minderjarige door te brengen. De moeder heeft ten slotte aangegeven dat zij binnen 1 week schriftelijk zal reageren op een voorstel van de zijde van de vader over het opstarten van begeleide omgangscontacten in Zwitserland en de daaraan verbonden kosten.
Namens de vader is ter zitting aangevoerd dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht (meer) heeft. De minderjarige heeft twee maanden in Nederland gewoond en woont sindsdien in Zwitserland. Een wijziging van de gewone verblijfplaats van de minderjarige brengt een wijziging van de bevoegdheid van de rechter met zich mee.
Brussel II-bis mist toepassing, nu de minderjarige de Belgische nationaliteit heeft en woont in een niet-lidstaat. Van toepassing is het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961, aangezien Zwitserland, anders dan Nederland, het verdrag van 1996 nog niet heeft geratificeerd. De onbevoegdheid van de Nederlandse rechter blijkt ook uit een arrest van het Hof Arnhem van 10 augustus 2007, LJN BB 1546 en uit een arrest van het Hof Den Bosch van 11 oktober 2007, LJN BB6891.
Namens de vader is voorts verklaard dat het juist is dat er gedurende het afgelopen half jaar geen omgangscontact heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de minderjarige. De vader heeft tijdens het kort geding voorgesteld om via de Raad in Zwitserland een begeleide omgang te laten plaatsvinden in een omgangshuis gedurende twee uur, maar de moeder is niet op dit voorstel ingegaan. De Raad in Zwitserland heeft naar de vader toe aangegeven dat de omgang niet bij de vader thuis en onder deskundige begeleiding dient plaats te vinden. Dit aanbod staat nog steeds. Partijen zouden daarbij ieder de helft van de kosten van de vliegtickets voor hun rekening kunnen nemen. De minderjarige wil niet naar Nederland, bovendien zou het reizen voor hem te belastend zijn. De vader werkt niet fulltime, maar parttime. Van de zijde van de moeder heeft de vader geen berichten ontvangen.
Namens de vader zal per omgaande contact worden opgenomen met de Zwitserse Raad, waarna binnen een week aan de rechtbank zal worden bericht op welke wijze de begeleide omgangscontacten tot stand kunnen worden gebracht, inclusief een voorstel voor het eerste omgangscontact, verdere data en een kostenplaatje. De Raad in Zwitserland beschikt zelf over een omgangshuis.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat het belangrijk is dat er goede afspraken worden gemaakt voor omgang tussen de moeder en de minderjarige in een omgangshuis in Zwitserland, in afwachting van het rapport van de Raad. Het is aan te raden dat de vader het initiatief daartoe neemt door contact met de Raad in Zwitserland op te nemen om adequate afspraken te maken. Daarnaast is het mogelijk, op de momenten waarop de vader met de minderjarige in Nederland is, om begeleid omgangscontact plaats te laten vinden op het kantoor van de Raad te Arnhem.
Op 14 juli 2008 is bij de rechtbank ingekomen het rapport van de Raad d.d. 20 juni 2008. De Raad heeft daarin geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de minderjarige vast te stellen bij de vader. De Raad onderschrijft de conclusie van de Zwitserse Kinderbescherming dat de minderjarige zich bij de vader gezond en evenwichtig ontwikkelt en gehecht is aan de vader en zijn grootouders. Daarnaast heeft de moeder in het raadsonderzoek nauwelijks openheid van zaken gegeven over haar leefsituatie, die daardoor onvoldoende beoordeeld kon worden. Tussen de moeder en de minderjarige is nauwelijks een band.
Voorts is het essentieel voor de minderjarige dat er contact is met de moeder en hij zich een beeld van haar kan vormen. In eerste instantie zal er voorzichtig contact opgebouwd moeten worden, na verloop van tijd kan dit uitgebreid worden. Duidelijkheid over het functioneren van de moeder is dan noodzakelijk. De Raad heeft geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen onder begeleiding van professionals op een neutrale plaats, in casu Point Rencontre, een omgangshuis in Zwitserland. De frequentie en de duur van de omgangsregeling zouden afgestemd moeten worden op het aanbod van het Point Rencontre.
Vervolgens heeft er een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden op 6 oktober 2008.
Ter terechtzitting heeft de moeder aangegeven dat het onderzoek van de Raad weinig diepgang kent. De Raad heeft geen objectief onderzoek verricht. Volgens de moeder is er psychisch op geen enkele wijze iets mis met haar, zij is geen borderline patiënte. Zij heeft meermalen aangeboden een onafhankelijk onderzoek te willen ondergaan, maar hierop is van de kant van de vader nimmer een reactie gekomen. De moeder is van mening dat er een onafhankelijk onderzoek dient plaats te vinden.
De vader is niet in staat om zelfstandig voor de minderjarige te zorgen, hij draagt de zorg grotendeels over aan derden, waaronder zijn moeder. De omgangscontacten tussen de minderjarige en de moeder zijn altijd op een natuurlijke en goede wijze verlopen, dit blijkt ook uit video opnames. De band tussen haar en de minderjarige groeide wel, maar de moeder is van mening dat bij de minderjarige inmiddels sprake is van hechtingsproblematiek. De moeder is bang dat de minderjarige door alle toestanden psychiatrische behandeling nodig heeft. In Nederland zijn er oplossingen voor kinderen met hechtingsproblematiek. De vader had hier een baan en heeft er bewust voor gekozen in Zwitserland te gaan wonen en woont nu nog steeds bij zijn ouders in. Het geld heeft een rol gespeeld omdat de crèches hier te duur waren. De vader zou, in het belang van de minderjarige, in Nederland moeten gaan wonen, opdat de minderjarige zich met beide ouders kan identificeren. Daarnaast is het van belang dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de moeder krijgt. De moeder en de minderjarige hebben onderling een band. Omgangscontacten in Zwitserland, al dan niet begeleid, zijn niet in het belang van de minderjarige vanwege de spanningen en behoren voor de moeder ook financieel niet tot de mogelijkheden. Een frequentie van een keer in de zes maanden zou financieel haalbaar zijn en dat is niet in het belang van de minderjarige. Het is evenmin in het belang van de minderjarige als deze voor de omgang naar Nederland op en neer moet reizen. De moeder heeft niet de mogelijkheden om in Zwitserland te gaan wonen, omdat zij geen vergunning zal krijgen om daar te werken. Bovendien is er sprake van een taalbarrière. De vader dient te stoppen met het diskwalificeren van haar als moeder. Daarnaast verstrekt de vader geen informatie over de minderjarige. De moeder heeft desgevraagd toegezegd de vader informatie over haarzelf ten behoeve van de minderjarige te zullen verstrekken.
De vader heeft ter zitting nogmaals aangevoerd dat de Nederlandse rechter zich in deze zaak onbevoegd dient te verklaren en heeft daaraan toegevoegd dat ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1999, NJ 2001, 212 het perpetuatio fori beginsel heeft te wijken voor de belangen van het kind. Voor het geval Brussel IIbis wel van toepassing is, geldt dat de Nederlandse rechter op grond van art. 8 daarvan geen bevoegdheid heeft, aangezien het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen is ingediend op 27 maart 2006, terwijl de minderjarige al in augustus 2005 met toestemming van de moeder definitief naar Zwitserland is verhuisd en daar sindsdien woont. Ook uit het feit dat de Nederlandse Raad informatie van haar zusterorganisatie in Zwitserland heeft moeten opvragen, blijkt dat de Nederlandse rechter zich onvoldoende een goed beeld kan vormen, waardoor deze zich onbevoegd dient te verklaren.
Voor het geval de rechter zich wel bevoegd acht, heeft de vader opgemerkt dat hij kan instemmen met de inhoud van het rapport van de Raad. Het onderzoek van de Raad bevestigt hetgeen de vader reeds heeft aangegeven. De moeder diskwalificeert eenieder, zelfs de Raad. Zij moet achteraf niet klagen, bij klachten had zij om een andere beoordelaar kunnen verzoeken. De moeder wil geen toestemming verlenen om informatie op te vragen bij haar behandelaars. Er is daardoor geen enkel inzicht in het medische verleden van de moeder, terwijl in de jeugdjaren van de moeder wel is geconstateerd dat er sprake was van borderline. Het door de moeder zelf in het geding gebrachte verslag van het psychodiagnostisch onderzoek d.d. 9 september 2008 van mevrouw drs.[B] is gebaseerd op informatie die alleen van de moeder afkomstig is en bevat zware en ongefundeerde conclusies. Geconcludeerd wordt bijvoorbeeld dat de moeder zich op latere leeftijd aangetrokken voelde "door een partner die agressief en manipulatief gedrag vertoonde", zonder dat de onderzoekster de vader heeft gezien of gesproken. Aangezien de moeder enigszins labiel overkomt is het belangrijk dat zij volledige openheid van zaken geeft over haar medische situatie. Ook de Raad heeft hier vraagtekens bij geplaatst.
De moeder heeft er destijds mee ingestemd dat de minderjarige naar de grootouders van vaderszijde in Zwitserland zou gaan, zolang partijen niet voor de minderjarige konden zorgen. De vader moet vanwege zijn werk ten aanzien van de minderjarige nog steeds terugvallen op zijn ouders. Hij is minder gaan werken om zo veel mogelijk zelf voor de minderjarige te kunnen zorgen. Andere huisvesting laat de financiële situatie van de vader niet toe. De minderjarige heeft nagenoeg zijn hele leven in Zwitserland gewoond, het is niet in zijn belang om hem uit zijn vertrouwde omgeving weg te halen. De vader heeft financieel niet de mogelijkheden om in Nederland te gaan wonen, hij zou dan ook opvang moeten regelen en bekostigen. Duidelijk is dat moeder geen echte band heeft met de minderjarige. De vader is van mening dat de moeder in Zwitserland omgangscontact met de minderjarige dient te hebben. Wellicht heeft de moeder de mogelijkheid om in Zwitserland te gaan wonen en werken. De vader heeft daarop toegezegd de moeder voortaan maandelijks te zullen informeren over de minderjarige.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de vader uiteraard de moeder regelmatig informatie dient te verstrekken over de minderjarige, maar dat daarnaast ook de moeder aan de minderjarige schriftelijke informatie over zichzelf moet geven, waaronder zo nu en dan een actuele foto van moeder, zodat de minderjarige zich een goed beeld kan (blijven) vormen van de moeder. Het is zorgelijk dat de minderjarige al gedurende zo'n lange tijd zijn moeder niet heeft gezien. Partijen, met name de vader, moeten de minderjarige serieus gaan voorbereiden op omgang tussen de moeder en de minderjarige.
Motivering van de beslissing
De bevoegdheid
De rechtbank acht zich op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Verordening (EG) nr. 2201 / 2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen Brussel II-bis ) bevoegd van deze zaak kennis te nemen. De rechtbank komt als volgt tot dit oordeel. De vader heeft op 27 mei 2005 een verzoekschrift strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij deze rechtbank. De vader woonde op dat moment in Nederland, de minderjarige bij zijn ouders in Zwitserland. Door de moeder is op 7 maart 2006 een verzoekschrift, strekkend tot echtscheiding met nevenverzoeken bij de rechtbank te Arnhem ingediend. De minderjarige en de vader verbleven toen beiden in Zwitserland. Door de vader is vervolgens bij deze rechtbank een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling ingediend op 4 juli 2006. Bij beschikking van 14 juni 2007 heeft deze rechtbank, daartoe op grond van art. 3 Brussel II-bis bevoegd nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten zich in Nederland bevond en de moeder nog steeds haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, onder meer de echtscheiding uitgesproken. Ingevolge art. 12 Brussel II-bis is het gerecht van een lidstaat tevens bevoegd voor elke met dit echtscheidingsverzoek samenhangende kwestie inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien:
a) ten minste een van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt;
en
b) de bevoegdheid van deze gerechten uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
Aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, nu de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en de vader deze bevoegdheid op ondubbelzinnige wijze heeft aanvaard door ook zelf bij deze rechtbank verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en omgang in te dienen, terwijl de minderjarige op dat moment al in Zwitserland verbleef. Ook het belang van het kind rechtvaardigt dit, nu bij beschikking voorlopige voorziening van deze rechtbank d.d. 7 februari 2006 de Raad al is verzocht met spoed te adviseren en te rapporteren omtrent de verblijfplaats van de minderjarige en de omgangsregeling.
Ingevolge het bepaalde in art. 12 lid 2 Brussel II-bis blijft deze bevoegdheid in stand, ook na toewijzing van het verzoek tot echtscheiding, zolang er nog niet definitief is beslist op de nevenverzoeken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, te weten de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de omgangsregeling. Daarbij geldt dat ingevolge art. 60 Brussel II-bis deze verordening voorrang heeft boven het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101. Het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 19 oktober1996, Trb. 1997, 299 is door Nederland overigens nog niet geratificeerd.
De hoofdverblijfplaats
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder haar stelling dat de vader niet in staat is om de minderjarige op adequate wijze te verzorgen en op te voeden op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Vast staat dat de minderjarige kort na zijn geboorte naar Zwitserland is gegaan en daar sindsdien verblijft. Uit het onderzoek van de Zwitserse Raad is gebleken dat de minderjarige zich bij de vader gezond en evenwichtig ontwikkelt en gehecht is aan de vader en zijn grootouders. Deze conclusie is mede gebaseerd op informatie ingewonnen bij de kinderarts van de minderjarige en de leidster van de crèche. De moeder heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het raadsonderzoek meer diepgang had kunnen hebben en niet objectief is. Uit het door de Raad in Nederland uitgevoerde onderzoek blijkt dat de moeder een labiele, achterdochtige indruk maakt en dat zij, ook na herhaald aandringen, is blijven weigeren haar (ex)behandelaars te laten benaderen als informant. Nu de moeder ondanks de geuite twijfels over haar psychische gesteldheid daarover geen openheid van zaken heeft willen geven, acht de rechtbank geen termen aanwezig om een nader onderzoek te laten plaatsvinden. Het door de moeder in het geding gebrachte verslag van het psychodiagnostisch onderzoek d.d. 9 september 2008 maakt dit niet anders, nu dit is gebaseerd op informatie die alleen van de moeder zelf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het voorgaande, niet in het belang is van de minderjarige om hem uit zijn vertrouwde omgeving te halen. Het belang van de minderjarige brengt mee dat zijn hoofdverblijf bij de vader in Zwitserland wordt vastgesteld.
De omgangsregeling
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is om omgang met de moeder te hebben. Gelet op de nog jonge leeftijd van de minderjarige dient er zo frequent mogelijk omgangscontact plaats te vinden. De minderjarige moet zich zo snel mogelijk een goed beeld van de moeder kunnen gaan vormen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de spanningen tussen partijen, de omgang op een neutrale plaats onder begeleiding van deskundige hulpverleners moet plaatsvinden in een 'Point Rencontre' (verder te noemen omgangshuis) in Zwitserland. De vader dient de minderjarige, met professionele hulp, hierop op de juiste wijze voor te bereiden. Het contact zal moeten worden opgebouwd en de startdatum, duur en frequentie van de contacten dienen in overleg met de moeder door de hulpverleners verbonden aan het omgangshuis te worden bepaald, in een tempo dat de minderjarige aan kan. Uitbreiding van de (begeleide) omgangscontacten dient op instigatie van deze hulpverleners te geschieden. Vervolgens zal moeten worden toegewerkt naar een onbegeleide omgang die, rekening houdend met de afstand en de leeftijd van de minderjarige, in de vakanties van de minderjarige dient plaats te vinden. Partijen zullen ieder de helft van de kosten verbonden aan de omgang, waaronder de vliegtickets en verblijf, voor hun rekening moeten nemen.
Voor het opstarten en een goed verloop van de omgangscontacten is een goede communicatie tussen partijen van essentieel belang. De rechtbank verlangt van partijen dat zij zich er als ouders in het belang van de minderjarige beiden tot het uiterste voor zullen inspannen om goede afspraken te gaan maken en adviseert partijen met klem daarvoor deskundige hulp in te roepen. De ouders zullen er alles aan moeten doen om te voorkomen dat de minderjarige (opnieuw) last krijgt van de spanningen tussen de ouders, aangezien dit aan (onbegeleide) omgang in de weg kan komen te staan. De moeder dient, rechtstreeks of via de vader, en/of met deskundige hulp, als eerste contact te leggen met het omgangshuis in Zwitserland om aldaar adequate afspraken te maken over (het opstarten van) de begeleide omgang. Deze zal zij vervolgens met de vader moeten doornemen en verder vorm en inhoud moeten geven. Afhankelijk van het verloop van de omgangscontacten zal er uiteindelijk moeten worden gestreefd naar een onbegeleide omgang in de vakanties van de minderjarige in Zwitserland en/of in Nederland.
De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat de vader de moeder een maal per maand schriftelijke informatie zal verstrekken over de minderjarige, conform zijn toezegging. De moeder heeft toegezegd dat ook zij periodiek informatie over haarzelf ten behoeve van de minderjarige zal verstrekken.
De beslissing
De rechtbank
1. stelt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige:
- [Y], geboren op 22 januari 2005 te [A],
vast bij de vader;
2. bepaalt dat er omgang dient te zijn tussen de moeder en voornoemde minderjarige:
* allereerst begeleide contacten in een 'Point Rencontre' (omgangshuis) in Zwitserland, waarvan de startdatum, frequentie, duur en opbouw worden bepaald door deskundige hulpverleners verbonden aan het omgangshuis;
* op instigatie van deze deskundige(n) dient bij een goed verloop te worden toegewerkt naar onbegeleide omgangscontacten in de vakanties van de minderjarige, in Zwitserland en/of in Nederland;
* de kosten van de omgangsregeling, waaronder die van
vliegtickets en verblijfkosten, worden door de ouders ieder voor de helft gedragen;
3. bepaalt dat de onder 1 en 2 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Waal-van Wessem, rechter, in tegenwoordigheid van G.J. Prinsen als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.
Zaakgegevens 157203 FA RK 07-11485 2