zaakgegevens 542646 \ CV EXPL 08-2301 \ 282fh
uitspraak van 19 december 2008
[eiser]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. J.N.R.M. Aarts
eisende partij
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1].
gevestigd te Ochten
gemachtigde mr. M.F.H.M. van Haastert
2. de besloten vennootschap [gedaagde sub 2]
gevestigd te Valburg
gemachtigde mr. A.V.M. van Dijk
gedaagde partijen
Partijen worden hierna [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het griffie-exemplaar van het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 20 juni 2008 en de daarin genoemde gedingstukken (met dien verstande dat zowel [gedaagde sub 2] als [eiser] een conclusie van antwoord heeft genomen);
- brieven van de gemachtigden aan de griffier, met producties;
- de akte overlegging producties tevens aantekeningen t.b.v. de comparitie van partijen van [gedaagde sub 1] met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen ter zitting van 6 november 2008 en de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting.
1.1. [eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [BV A] te [woonplaats] (verder te noemen: [BV A]). De door deze vennootschap gedreven onderneming houdt zich bezig met advies, begeleiding en controle van projecten op het gebied van het metalliseren van staalconstructies.
1.2. [BV B] (verder: [BV B]) heeft in opdracht van ProRail een stalen constructie gebouwd voor de spoorbrug bij Eefde over het Twentekanaal. Holland Railconsult is belast met de directievoering over de bouw.
1.3. [gedaagde sub 1] heeft als onderaannemer van [BV B] het conserveren en metalliseren van de staalconstructie voor de spoorbrug en de controle van de hechtsterkte van die laag op de constructie aangenomen. [gedaagde sub 1] heeft aan [gedaagde sub 2] het aluminiseren (het aanbrengen van een corrosiewerende aluminium deklaag) opgedragen en aan [BV A] de controle van het resultaat daarvan.
1.4. [gedaagde sub 1] heeft bij faxbericht van 10 juni 2004 aan [BV B] geoffreerd:
“Uitvoering: Controle van de hechtsterkte van de thermisch gespoten aluminium deklaag op de spoorbrug "Eefde" volgens ISO 4624 met een frequentie van 1 meting per spuiter per dag. Rapportage van de controles zal aan U ter beschikking worden gesteld. De beproevingen zullen op aanwijzing van de directievoerder van ProRail op proefstukken, dan wel op het werkstuk zelf worden uitgevoerd. Proefstukken zullen kosteloos door U worden aangeleverd.
Betalingscondities: In twee termijnen. Termijn 1: 50 % na behandeling brugdeel 3. Termijn 2: 50 % na behandeling laatste brugdeel.”
1.5. Op 30 juni 2004 heeft [gedaagde sub 1] per telefax de volgende herziene aanbieding aan [BV B] gezonden:
“Uitvoering: Controle van de hechtsterkte van de thermisch gespoten aluminium deklaag op de spoorbrug "Eefde" volgens ISO 4624 met een frequentie van 1 meting per spuiter per dag op proefplaten met een totaal van ca. 300-350 metingen. Tevens zullen 15 metingen per rijvloerdeel en 10 metingen per boogdeel worden uitgevoerd op het betreffende object met een totaal van ca. 95 metingen, plaatsing op aanwijzing van de directievoerder. Rapportage van de controles zal aan U ter beschikking worden gesteld. Proefstukken zullen, evenals A3 formaat tekeningen per brugdeel, kosteloos door U worden aangeleverd.
Betalingscondities: In twee termijnen. Termijn 1: 50 % na behandeling brugdeel 3. Termijn 2: 50 % na behandeling laatste brugdeel.”
1.6.1. [gedaagde sub 2] heeft voor het project Spoorbrug Eefde (verder ook te noemen: het project) een Kwaliteitsplan opgesteld, waarvan de eerste versie gedateerd is 15 april 2004. In dat plan staat onder meer het volgende te lezen:
Hoofdaannemer:
[gedaagde sub 1]
Contactpersoon: [persoon D]
Ligging van de bouwplek:
Machinefabriek [BV B] BV
Adres:” (…)
Onderaannemer:
[gedaagde sub 2]
Contactpersoon: [naam directeur gedaagde sub 2] Telefoon (…)
[eiser] Telefoon (…)
4. Organisatie [gedaagde sub 2]
[naam directeur gedaagde sub 2] Directeur
[eiser] Adviseur
Kwaliteitscontroleur (extern)
5. Functie omschrijving
(…)
Kwaliteitscontroleur:
- Laat werk dat niet aan de kwaliteitseisen voldoet verbeteren i.s.m. de uitvoerder;
- Registreert de controles die hij uitvoert op de daarvoor aangewezen formulieren / rapporten;
- Rapporteert aan de projectcoördinator en aan directie [gedaagde sub 2]”
1.6.2. [BV A] heeft op 3 juni 2004 aan [gedaagde sub 1] het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van Uw mondelinge verzoek op 2 juni jl., kan ik U de volgende aanbieding doen:
Controle van de hechtsterkte van de thermisch gespoten aluminium deklaag op de spoorbrug "Eefde" (besteknummer HR02271), volgens ISO 4624 met een frequentie van 1 meting per spuiter per dag. Rapportage van de controles zal aan U ter beschikking worden gesteld.
De beproevingen zullen op aanwijzing van de directievoerder ProRail op proefstukken, dan wel op het werkstuk zelf worden uitgevoerd. Proefstukken zullen kosteloos door U worden aangeleverd.
De werkzaamheden worden uitgevoerd voor een totaalbedrag van € 18.000,00 excl. BTW. Betaling in twee gelijke termijnen, te weten €9.000,00 op factuur na behandeling brugdeel 3 en € 9,000,00 op factuur na behandeling laatste brugdeel in Krimpen a/d IJssel.
Betalingscondities: netto binnen dertig dagen factuurdatum op bovenvermeld Postbankrekening.
Gelieve bij opdracht een kopie van deze aanbieding, voor akkoord ondertekend, aan ons te retourneren.”
1.6.3. Op een “BESTELBON/AFHAALBON” van [gedaagde sub 1] is, voor zover in dit geschil relevant, het volgende vermeld (vermeldingen in handschrift worden cursief weergegeven):
“Besteld / afgehaald bij: Besteld / afgehaald door:
_[BV A] [persoon D]
d.d.: __18-6-2004
_Dieren Leveringsdatum:
Tel: Afleveradres:
Fax: [faxnummer] [BV B]
Bestelling aangenomen door: Krimpen a/d IJssel
[eiser]
Bestemd voor project: P-655 Brug Eefde
Aantal Omschrijving
Uitvoeren van hechtingsproeven
tbv het 1e brugdeel incl
rapportages tbv opdrachtgever
1.6.4. [BV A] stuurt op 23 juni 2004 een brief van de volgende inhoud aan [gedaagde sub 1]:
“Naar aanleiding van het overleg met U enerzijds en de heer [persoon E] anderzijds, kan ik U de volgende aangepaste aanbieding doen:
Controle van de hechtsterkte van de thermisch gespoten aluminium deklaag op de spoorbrug "Eefde" (besteknummer HR02271), volgens ISO 4624 met een frequentie van 1 meting per spuiter per dag op proefplaten met een totaal van ca. 300-350 metingen. Tevens zullen 15 metingen per rij vloerdeel en 10 metingen per boogdeel worden uitgevoerd op het betreffende object met een totaal van ca. 95 metingen, plaatsing op aanwijzing van de directievoerder. Rapportage van de controles zal aan U ter beschikking worden gesteld.
Proefstukken zullen, evenals A3 formaat tekeningen per brugdeel, kosteloos door U worden aangeleverd.
De werkzaamheden worden uitgevoerd voor een totaalbedrag van [prijs] excl. BTW, e.e.a volgens de algemene voorwaarden [BV A] (reeds in Uw bezit).
Betaling in twee gelijke termijnen, te weten [prijs] op factuur na behandeling brugdeel 3 en [prijs] op factuur na behandeling laatste brugdeel in Krimpen a/d IJssel.
Uw opdracht d.d. 18 juni jl. ad [prijs] zal bij opdracht worden verrekend. Betalingscondities: netto binnen dertig dagen factuurdatum op bovenvermeld Postbankrekening.
Gelieve bij opdracht een kopie van deze aanbieding, voor akkoord ondertekend, aan ons te retourneren.”
1.6.5. Vanaf 29 juli 2004 heeft [BV A] facturen aan [gedaagde sub 1] gezonden, die alle door [gedaagde sub 1] zijn voldaan.
1.6.6. [gedaagde sub 1] heeft op 10 augustus 2004 een brief van de volgende inhoud aan [BV A] gezonden:
“Hierbij bevestigen wij de reeds mondeling aan u verstrekte opdracht voor het uitvoeren van hechtingsproeven aan de boogbrug over het Twentekanaal en de brug over de Meyerinkstraat te Eefde, e.e.a. conform besteknummer HR02271.
Uit te voeren werkzaamheden:
• Controle van de hechtsterkte van de thermisch gespoten aluminium deklaag op de spoorbrug "Eefde" volgens 1SO 4624 met een frequentie van 1 meting per spuiter per dag op proefplaten met een totaal van ca. 300-350 metingen. Tevens zullen 15 metingen per rijvloerdeel en 10 metingen per boogdeel worden uitgevoerd op het betreffende object met een totaal van ca. 95 metingen, plaatsing op aanwijzing van de directievoerder. Rapportage van de controles zal door U ter beschikking worden gesteld. Proefstukken zullen, evenals A3 formaat tekeningen per brugdeel, kosteloos aan U worden aangeleverd.
Bijzonderheden / afspraken:
• Indien niet anders schriftelijk overeengekomen gelden uitsluitend de leverings- en betalingsvoorwaarden van het [gedaagde sub 1]
• Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform het bestek, met alle daarbij behorende bijlagen, zoals de nota van inlichtingen, tekeningen en alle overige bijlagen e.e.a. reeds in uw bezit. Alle condities genoemd in bovengenoemde documenten zijn tevens voor u van toepassing.
• Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd met inachtneming van alle geldende milieuregels en volgens de 150 9000 norm en de VCA-norm.
Totaalprijs all-in:
• [prijs]
Facturering en betaling:
• In onderling overleg.
Overigen:
• Meerwerk mag alleen worden uitgevoerd na schriftelijke opdracht van [gedaagde sub 1] Wij willen u er op wijzen, dat het bij [gedaagde sub 1] niet gebruikelijk is dat voor geringe aanpassingen meerwerk wordt geaccepteerd.
• Als bijlage zijn richtlijnen op verzoek van [BV B] b.v. toegevoegd. U wordt geacht kennis te nemen van betreffende regelingen en tevens instructie te geven aan uw personeel of onderaannemers om deze regels in acht te nemen, dusdanig dat er nooit een beroep kan worden gedaan op onbekendheid met deze regels. Het betreft de volgende richtlijnen: "Regeling voor het uitvoeren van werkzaamheden op de terreinen van [BV B] b.v." en "Toepassingsregels voor persoonlijke beschermingsmiddelen op terreinen en in werkplaatsen van [BV B] b.v."”
1.6.7. De “Regeling voor het uitvoeren van werkzaamheden op de terreinen van [BV B] b.v.” bevat onder meer de volgende bepalingen:
a) De onderneming : [BV B] B.V.
b) Opdrachtnemer : Elke (rechts-)persoon, die op de werkterreinen van [BV B] B.V. – op grond van welke titel dan ook – werkzaamheden verricht, werknemers van [BV B] B.V. daaronder niet inbegrepen
c) De werkterreinen : De werkterreinen van [BV B] B.V.
Artikel 2 : AANSPRAKELIJKHEID
2.1 De onderneming is niet aansprakelijk voor schade, veroorzaakt door of toegebracht aan opdrachtnemer, dan wel voor of vanwege deze laatste werkzame (rechts-) personen.
2.2 Opdrachtnemer is aansprakelijk voor schade die door hem of door vanwege hem werkzame personen toegebracht aan de onderneming, (rechts-) personen werkzaam voor of bij de onderneming, en derden.
8.1 De opdrachtnemer is verantwoordelijke voor de deugdelijkheid van de hulpwerktuigen, hulpmaterialen en dergelijke, tenzij de samenstelling door de directie van de onderneming is voorgeschreven.
8.2 In dit laatste geval is de opdrachtnemer alleen verantwoordelijk voor de goede behandeling en het deugdelijk onderhoud.
8.3 De zaken, waarvan de opdrachtnemer zich bedient, zullen moeten voldoen aan de door de onderneming daaraan te steilen eisen van veiligheid, onverminderd de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer volgens artikel 3 van deze regeling.
8.4 De opdrachtnemer is gehouden de bepalingen van de Veiligheids- en Arbowet na te leven.”
1.6.8. De “Toepassingsregels voor persoonlijke beschermingsmiddelen op terreinen en in werkplaatsen van [BV B] b.v.” bevatten voorschriften voor het gebruik van veiligheidsschoenen (o.a. voorzien van stalen neus en antislipzool), werkkleding (goed passend en in goede staat, voorzien van gladde en nauwsluitende mouwen en pijpen zonder omslagen en bijv voorkeur niet voorzien van zakken aan de buitenzijde), veiligheidshelmen, -brillen en dergelijke, lasschilden en -helmen, gehoorbescherming, werkhandschoenen, adembescherming, valbeveiliging (harnasgordels) en straalhelmen. De regels gelden volgens de considerans voor “alle personen die het terrein of de werkplaatsen van [BV B] BV te Krimpen aan den IJssel betreden, zoals eigen werknemers (kantoor- en productiepersoneel), bezoekers, vertegenwoordigers van opdrachtgevers, leveranciers, onderaannemers en ingeleenden.”
1.7.1. Op 29 juni 2004 is [eiser], die in gezelschap van de directievoerder, [persoon E] van Holland Railconsult (verder: [persoon E]), op de brug in aanbouw in de montagehal van [BV B] bezig was met inspectiewerkzaamheden, op een losliggend deel van de loopvloer gestapt en ongeveer tweeëneenhalve meter naar beneden gevallen. Hij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
1.7.2. Bij brief van zijn gemachtigde van 26 oktober 2004 heeft hij [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor zijn schade.
1.7.3. De toenmalige gemachtigde van [gedaagde sub 1] heeft bij aangetekende brief gedateerd 11 november 2003 de aansprakelijkstelling van de hand gewezen.
2. De vordering en het verweer
2.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], ieder voor zich, jegens hem hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven arbeidsongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om ieder voor zich aan hem te vergoeden, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, de door hem als gevolg van dat ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2. Voor zover gericht tegen [gedaagde sub 1] is de vordering - tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten - gegrond op de stelling, kort gezegd, dat [gedaagde sub 1], die met hem geen arbeidsovereenkomst heeft, hem in de uitoefening van haar bedrijf arbeid heeft laten verrichten en dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, lijdt en nog zal lijden. Daaruit vloeit voort dat zij verantwoordelijk was voor zijn veiligheid ter plaatse en aansprakelijk voor zijn schade, zo stelt [eiser].
2.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ieder voor zich gemotiveerd verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter hierna op het verweer ingaan.
3.1. Eerst moet worden onderzocht, of de kantonrechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. De bevoegdheid wordt beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 93 Rv, dan wel enige bijzondere bepaling over de bevoegdheid.
3.2. Naar de kantonrechter begrijpt, gaat [eiser] ervan uit dat de bevoegdheid van de kantonrechter voortvloeit uit het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW.
3.3. [gedaagde sub 1] betoogt, dat zij niet op grond van dat artikel aansprakelijk is. Zij voert aan het volgende aan:
a) zij heeft met [BV A] gecontracteerd en niet met [eiser] in persoon;
b) [BV A] is een terzake gespecialiseerd bedrijf dat zich bezighoudt met de desbetreffende controlewerkzaamheden en kennelijk ook opleidingen verzorgt en/of bevoegd is tot afgifte van certificaten van bekwaamheid.
c) [eiser] is nauw gelieerd aan [gedaagde sub 2] en wel als adviseur en kwaliteitsmedewerker. d) [gedaagde sub 1] verricht zelf de desbetreffende controlewerkzaamheden niet en kan die werkzaamheden ook niet verrichten bij gebreke van gespecialiseerd personeel.
e) De werkzaamheden zijn uitgevoerd op het terrein van [BV B], alwaar [gedaagde sub 1] niet de bevoegdheid en de mogelijkheid heeft om maatregelen te treffen met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden en de in dat kader te nemen veiligheidsmaatregelen.
f) [eiser] heeft aldus geheel naar eigen inzicht in het kader van de aan [BV A] verstrekte opdracht zijn werkzaamheden verricht, kennelijk tezamen met eerdergenoemde [persoon E] en [naam persoon], directeur van [gedaagde sub 2].
g) Aan [BV A] zijn door [gedaagde sub 1] verstrekt de door [BV B] voorgeschreven regels, zulks met de door [BV A] aanvaarde opdracht deze regels strikt in acht te nemen.
h) [eiser] heeft eigener beweging gebruik gemaakt van een door [gedaagde sub 2] aangelegde, maar weer deels verwijderde loopvloer, zulks zonder overleg met [gedaagde sub 2] en zonder zich (in voldoende mate) af te vragen of zulks wel veilig kon. [gedaagde sub 1] merkt in dit verband op dat als er al sprake zou zijn geweest van slechte verlichting - hetgeen nergens uit blijkt en door [gedaagde sub 1] dan ook wordt betwist - zulks [eiser] tot nog grotere voorzichtigheid had moeten manen.
Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] hieraan nog toegevoegd, dat op de datum van het ongeval nog geen opdracht voor de werkzaamheden aan [BV A] was gegeven.
3.4. Partijen zijn het erover eens, dat tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] geen arbeidsovereenkomst bestaat of heeft bestaan. De kantonrechter begrijpt het verweer aldus, dat [gedaagde sub 1] van mening is dat niet zij, maar [BV A] degene is die in de uitoefening van haar bedrijf [eiser] arbeid heeft laten verrichten, dat de door [eiser] verrichte werkzaamheden niet tot haar ([gedaagde sub 1]’s) activiteiten behoren, dat zij hem geen instructies heeft gegeven en hem geen materialen ter beschikking heeft gesteld.
3.5. Het verweer faalt om de volgende redenen. Ad a) en c): artikel 7:658 lid 4 BW regelt voor gevallen van schade, meer in het bijzonder gezondheids- en letselschade, die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, niet alleen de aansprakelijkheid van de eigen werkgever, maar ook die van een inlener van personeel. In deze zaak staat vast dat [gedaagde sub 1] heeft gecontracteerd met [BV A], en dat [gedaagde sub 1] zich ervan bewust moet zijn geweest dat een natuurlijk persoon, optredend voor en namens [BV A], de werkzaamheden zou uitvoeren. In zoverre kan [gedaagde sub 1] haar zorgplicht voor de veiligheid (artikel 7:658 lid 1 BW) van die persoon niet afwentelen op [BV A]. Hetzelfde geldt indien ervan uitgegaan moet worden dat [eiser] door [gedaagde sub 1] is ingeleend van [gedaagde sub 2].
3.6. Ad b), d) en f): [gedaagde sub 1] heeft geen omschrijving gegeven van haar bedrijfsactiviteiten. In het bijzonder heeft zij niet aangevoerd dat zij bijvoorbeeld slechts bemiddelt bij de totstandkoming van overeenkomsten van aanneming van werk, of arbeidskrachten aan derden beschikbaar stelt op grond van uitzendovereenkomsten. Bij gebreke van een nadere toelichting moet het er - mede gelet op haar naam - voor worden gehouden, dat zij haar bedrijf maakt van het stralen en schilderen van staal(constructies), waarbij ervan uitgegaan mag worden dat zij de kwaliteit van het door haar verrichte werk bewaakt. Vast staat voorts dat [BV B] zowel het metalliseren als de controle op de kwaliteit daarvan aan heeft [gedaagde sub 1] opgedragen, en dat [gedaagde sub 1] op eigen naam het gehele project van [BV B] heeft aangenomen, met inbegrip van de kwaliteitscontrole, en dat dus [BV A] niet als onafhankelijk kwaliteitscontroleur is ingeschakeld. [gedaagde sub 1] heeft betoogd dat [BV B] heeft bedongen dat zij ([gedaagde sub 1]) [gedaagde sub 2] en [BV A] als onderaannemers zou inschakelen. Dit betoog is echter niet feitelijk toegelicht en vindt geen steun in de hiervoor onder 1.4 en 1.5 aangehaalde offertes van [gedaagde sub 1] aan [BV B]. Daarin staat niets te lezen over opdrachtverlening aan [BV A]; noch [BV A] noch [eiser] wordt in die offertes genoemd. Zij bevatten een gedetailleerde omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden. De omschrijvingen van de werkzaamheden zijn woordelijk nagenoeg gelijk aan de offertes van [BV A] aan [gedaagde sub 1], hiervoor onder 1.6.2 en 1.6.4 aangehaald. Het betoog dat [eiser] “geheel naar eigen inzicht in het kader van de aan [BV A] verstrekte opdracht zijn werkzaamheden (heeft) verricht,” snijdt dan ook geen hout, en zulks des te minder gegeven de vermelding van [BV A] in de offerte van 23 juni 2004, dat “(n)aar aanleiding van het overleg met U ([gedaagde sub 1], kantonrechter) enerzijds en de heer [persoon E] anderzijds,” de aanbieding is aangepast.
3.7. Uit het feit dat [gedaagde sub 1] jegens [BV B] niet de door [BV A] gevraagde prijs, maar een door haarzelf ([gedaagde sub 1]) vastgestelde prijs heeft bedongen, volgt dat [gedaagde sub 1] voor eigen rekening de opdracht van [BV B] heeft aangenomen.
3.8. Ad g): het betoog van [gedaagde sub 1] valt voorts moeilijk te rijmen met haar verweer dat [eiser] heeft gewerkt volgens de door haar aan [BV A] verstrekte “door [BV B] voorgeschreven regels, zulks met de door [BV A] aanvaarde opdracht deze regels strikt in acht te nemen.” De kantonrechter tekent hierbij aan dat de door [BV A] aanvaarde opdracht haar gegeven is door [gedaagde sub 1] en dat de door [BV B] voorgeschreven regels deel uitmaakten van die opdracht.
3.9. Het ter zitting gevoerde verweer dat op de datum van het ongeval nog geen opdracht voor de werkzaamheden - althans voor die werkzaamheden in de uitvoering waarvan [eiser] het ongeval is overkomen - aan [BV A] was gegeven, wordt verworpen. Van het begin af is sprake geweest van controlewerkzaamheden niet alleen op proefstukken, maar ook aan de brugdelen zelf. Heeft [BV A] in haar offerte van 3 juni 2004 nog de mogelijkheid van het een of het ander opengelaten, na mondeling overleg tussen partijen heeft zij op 23 juni 2004 aan [gedaagde sub 1] geoffreerd voor beide werkvormen. [gedaagde sub 1] heeft dienovereenkomstig aan [BV B] geoffreerd op 10 juni 2004 respectievelijk 30 juni 2004. De brief van [gedaagde sub 1] aan [BV A] van 10 augustus 2004 behelst niet de aanvaarding van de offerte van [BV A], maar een bevestiging van een eerder verstrekte mondelinge opdracht, waarbij de datum van de mondelinge opdracht niet is vermeld. Voor zover hierover tussen partijen onzekerheid zou hebben bestaan, is de kantonrechter, gelet op de vermelding “(u)itvoeren van hechtingsproeven tbv 1e brugdeel” op de hiervoor onder 1.6.5 aangehaalde “bestelbon/afhaalbon” van 18 juni 2004, van oordeel dat [BV A] daaruit in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat haar aanbod tot het verrichten de bewuste werkzaamheden door [gedaagde sub 1] was aanvaard en de overeenkomst van opdracht daarmee tot stand was gekomen.
3.10. Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiser] krachtens een overeenkomst met en volgens instructies en aanwijzingen van [gedaagde sub 1] heeft gewerkt, zodat hij ten opzichte van [gedaagde sub 1] heeft te gelden als een door deze van [BV A] ingeleende persoon. De rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt dan ook mede beheerst door meergenoemd artikel 7:658 lid 4 BW. De bevoegdheid van de kantonrechter is daarmee gegeven, in ieder geval voor zover de vordering is gericht tegen [gedaagde sub 1].
3.11. Ad h): het bepaalde in artikel 7:658 BW verzet zich ertegen, dat [gedaagde sub 1] haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving van de - met een werknemer gelijk te stellen - ingeleende persoon (verder ook: de werknemer) aan een derde overdraagt, en zijn aansprakelijkheid voor de gevolgen van niet-nakoming van die zorgplicht, op die derde afwentelt. De omstandigheid dat de werknemer zijn werkzaamheden elders verricht, maakt dit niet anders. Wel denkbaar is onder die omstandigheden, dat in de rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en/of [BV B] gronden worden gevonden voor verhaal van (een deel van) de schadevergoeding waartoe [gedaagde sub 1] op grond van de niet-nakoming van die zorgplicht aansprakelijk kan zijn. Een vordering in vrijwaring is echter in dit geding niet ingesteld, zodat dit niet hoeft te worden onderzocht.
3.12. Voor zover partijen van mening verschillen over de vraag of [eiser] bij het verrichten van zijn werkzaamheden de “Toepassingsregels voor persoonlijke beschermingsmiddelen op terreinen en in werkplaatsen van [BV B] b.v.” had na te leven, zoals [gedaagde sub 1] betoogt en [eiser] betwist, stellende dat hij die voorschriften niet kende en niet kon kennen, heeft [gedaagde sub 1] niet aangevoerd dat de in hoofdstuk 12 daarvan voorgeschreven valbeveiliging ter plaatse beschikbaar was. Ook anderszins is dit niet gebleken.
3.13. Uit het voorgaande, alsook uit de eigen stellingen van [gedaagde sub 1] volgt, dat zij niet heeft voldaan aan de zorgplicht die artikel 7:658 BW op haar legt jegens [eiser]. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiser] ook zou zijn gevallen als [gedaagde sub 1] wel aan haar zorgplicht had voldaan, zijn niet gesteld of gebleken.
3.14. [gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd, dat zij niet door de arbeidsinspectie is gehoord, laat staan dat er tegen haar een boeterapport of een proces-verbaal is opgemaakt.
3.15. De kantonrechter overweegt dat geen rechtsregel zich ertegen verzet, dat [gedaagde sub 1] onder deze omstandigheden niettemin aansprakelijk wordt gehouden.
3.16. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] op de voet van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] in de uitoefening van de werkzaamheden heeft geleden zoals door hem in de dagvaarding is gesteld. De vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, is tegen [gedaagde sub 1] dan ook toewijsbaar. De gevorderde verklaring voor recht heeft naast de veroordeling tot schadevergoeding geen zelfstandige betekenis en zal worden afgewezen. Of [gedaagde sub 1] ook aansprakelijk is op grond van de algemene regels betreffende onrechtmatige daad, kan in het midden blijven.
3.17. [eiser] baseert de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] primair op onrechtmatige daad en subsidiair op kwalitatieve aansprakelijkheid van een opdrachtnemer jegens een mede-opdrachtnemer. Hij stelt dat op de plaats waar hij naar beneden is gevallen, de houten loopvloer - buiten zijn medeweten - door [gedaagde sub 2] was verplaatst omdat, naar achteraf is gebleken, [gedaagde sub 2] onder deze vloer bepaalde werkzaamheden moest verrichten. Hierdoor was de loopvloer ter plaatse niet geborgd en instabiel geworden. De verplaatsing van de loopvloer was uitgevoerd door werknemers van [gedaagde sub 2].
3.18. De absolute bevoegdheid van de kantonrechter moet ook voor zover de vordering tegen [gedaagde sub 2] gericht is, eerst worden onderzocht. De wet bevat geen regel voor gevallen van subjectieve cumulatie, dat wil zeggen dat één eisende partij - zoals in deze zaak - een vordering instelt tegen twee of meer gedaagden, waarbij de vordering voor zover die gericht is tegen een der gedaagden wel tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort, en voor het overige niet. Voor de laatstbedoelde situatie bepaalt artikel 71 lid 1 Rv dat de zaak moet worden verwezen naar een kamer van de rechtbank, die niet tot de sector kanton behoort. Uit het bepaalde in artikel 220 lid 5 Rv volgt evenwel, dat de wetgever het wenselijk heeft geacht dat de kantonrechter ook deze zaak behandelt en beslist, indien een der partijen dit vordert en indien zij verknocht is aan de zaak waarin de bevoegdheid van de kantonrechter rechtstreeks voortvloeit uit het bepaalde in artikel 93 Rv. [gedaagde sub 2] heeft de bevoegdheid van de kantonrechter niet betwist. Onder deze omstandigheden is verwijzing van de zaak in strijd met een goede procesorde, omdat het geding daardoor nodeloos wordt vertraagd.
3.19. [gedaagde sub 2] heeft verder niet betwist dat haar werknemers kort voor het ongeval in het kader van de aan haar opgedragen werkzaamheden de houten loopvloer hadden verwijderd en daarna weer teruggelegd. Zij betoogt dat de loopvloer niet als gevolg daarvan instabiel is geworden, maar uit zichzelf instabiel is. [eiser] heeft zich er onvoldoende van vergewist of de loopvloer voldoende veilig was. De slechte verlichting ter plaatse en het ontbreken van valbeveiliging hadden hem extra voorzichtig moeten maken. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat [eiser] in opdracht van [gedaagde sub 1] werkte. De heer [gedaagde sub 2], die op het tijdstip van het ongeval ter plaatse was, heeft [persoon E] kort daarvoor een waarschuwing horen roepen tegen [eiser], aldus [gedaagde sub 2].
3.20. Uit het feit dat partijen de - volgens de beschrijving van [gedaagde sub 2] - uit horizontale metalen balken en houten planken samengestelde vloer waar [eiser] van af of doorheen gevallen is aanduiden als “loopvloer” of “werkvloer”, leidt de kantonrechter af dat de vloer bedoeld was om te worden betreden. Dit volgt ook uit het verweer van [gedaagde sub 2], dat zij de loopvloer ook zelf heeft gebruikt bij het uitvoeren van haar werkzaamheden. Haar verweer is op dit punt echter niet consistent: zij betoogt in paragraaf 2 van haar conclusie van antwoord dat de constructie van de werkvloer gebruikelijk en veilig te achten was, en in paragraaf 4 dat zij de loopvloer, nadat zij deze tijdelijk had weggehaald, terug heeft gelegd op de wijze zoals deze daar door haar werd aangetroffen voordat zij aan de onderzijde van de constructie haar werkzaamheden diende te verrichten. Dit valt moeilijk te rijmen met haar betoog in paragraaf 6 dat een dergelijke loopvloer uit zichzelf instabiel is. Uit dit verweer volgt ook dat [eiser] niet vooraf zelf hoefde te onderzoeken of de vloer veilig was.
3.21. Waar volgens de eigen stellingen van [gedaagde sub 2] de vloer door haar is gelegd in samenwerking met mensen van [BV B], de constructie van de werkvloer gebruikelijk en veilig te achten was en zij de loopvloer na het uitvoeren van werkzaamheden terug heeft gelegd op de wijze zoals deze daar door haar was aangetroffen, terwijl ook vast staat dat zich het ongeval heeft voorgedaan waardoor [eiser] schade heeft geleden en nog lijdt, moet de conclusie luiden dat [gedaagde sub 2] een veiligheidsnorm (vergelijk Artikel 7.23b Arbobesluit) heeft geschonden die ertoe strekt personen die de vloer betreden te beschermen tegen schade door een dergelijk ongeval, en dusdoende gehandeld heeft in strijd met een wettelijke plicht, dan wel niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die haar jegens die personen, onder wie [eiser], betaamt. [gedaagde sub 2] heeft weliswaar ter zitting nog betoogd dat niet duidelijk is, of het gedeelte van de vloer waar het ongeval is gebeurd door haar is gelegd, maar zij heeft dit verder niet feitelijk toegelicht.
3.22. [gedaagde sub 2] is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, aansprakelijk voor de schade van [eiser]. Het subsidiaire beroep van [eiser] op artikel 6:171 BW kan onbesproken blijven.
3.23. Wat de schade betreft voert [gedaagde sub 2] aan, dat ervan uitgegaan mag worden dat [BV A] gezorgd heeft voor een adequate arbeidsongeschiktheidsverzekering voor [eiser], en dat schade als gevolg van het mislopen van opdrachten en van omzetdaling geen schade is van [eiser] privé, maar van [BV A]. Dat [eiser] privé schade heeft geleden, betwist [gedaagde sub 2] bij gebrek aan wetenschap. Uit het feit dat [eiser] nu, vier jaar na het ongeval, niet in staat is zijn schade te begroten, leidt [gedaagde sub 2] af dat [eiser] geen schade heeft geleden.
3.24. Dit verweer wordt verworpen. Aangezien [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eiser] is overkomen, is de enkele mogelijkheid dat hij schade heeft geleden voldoende voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De stellingen van [eiser] zijn in zoverre toereikend; het verweer daartegen is onvoldoende concreet gemotiveerd. Welke schade voor vergoeding in aanmerking komt en of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, wordt in de schadestaatprocedure beoordeeld en beslist, zodat dat nu niet zal worden onderzocht. [gedaagde sub 2] verzoekt de kantonrechter om zich reeds thans uit te laten over de verhouding waarin zij en [gedaagde sub 1] gehouden zijn, met bepaling van ieders aandeel van aansprakelijkheid, tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. Gelet op het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 eerste volzin BW is die vraag echter in dit geding niet aan de orde.
3.25. Al het voorgaande leidt tot toewijzing van de vordering. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten worden begroot op € 194,68 voor de betekening van de exploten van dagvaarding, € 107,- voor vastrecht en twee punten à € 400,- volgens het liquidatietarief voor salaris gemachtigde, totaal € 1.101,68.
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om ieder voor zich, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan hem te vergoeden de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.101,68;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.P.M. Weusten en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.