RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 07/297, 07/300, 07/301 en 07/304
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 december 2008
[X], woonachtig te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 5 december 2003 voor de jaren 1998 tot en met 2001 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, met aanslagnummers [H.87], [H.97], [H.07] en [H.17]. Verweerder heeft hierbij de belastbare inkomens vastgesteld op: f 280.410 (1998), f 361.613 (1999) en f 547.483 (2000). Voor het jaar 2001 heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning op € 159.312 en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang op € 158.411 vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder gelijktijdig met deze navorderingsaanslagen beschikkingen heffingsrente vastgesteld.
Eiser heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente bezwaarschriften ingediend. Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 30 november 2006 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 4 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 8 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008 te Arnhem.
Gelijktijdig zijn ter zitting behandeld de zaken 07/558, 07/773 (naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van [X] B.V. respectievelijk [X] Holding B.V. c.s.), 07/331, 07/332, 07/333 en 07/334 (navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting ten name van [X] Holding B.V.).
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A] gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen de heren mr. drs. [B], drs. [C] en mr. [D].
Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan aan de rechtbank en eiser overgelegd.
Partijen hebben de rechtbank gevraagd deze beroepsprocedure te voegen met de bij de rechtbank aanhangige zaken 07/558, 07/773 (naheffingsaanslagen omzetbelasting), 07/331, 07/332, 07/333 en 07/334 (navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting). De rechtbank begrijpt het verzoek van partijen aldus dat zij de ingebrachte gedingstukken voor iedere zaak wensen te gebruiken. De rechtbank zal daarom voor de verschillende zaken afzonderlijk uitspraak doen, maar zich daarbij baseren op de in al deze zaken ingebrachte gedingstukken.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser bezit 100% van de aandelen in [X] Holding B.V. (hierna: [X] Holding). Deze vennootschap bezit 100% van de aandelen in [X] Straalbedrijf B.V. (hierna: Straalbedrijf) en [Y] B.V. (hierna: [Y]. Eiser voert de directie over de drie vennootschappen. De drie vennootschappen vormen voor de heffing van de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2.2. Straalbedrijf straalt, coat en verft metalen voorwerpen. Meer dan 90% van de omzet wordt in 1998 gerealiseerd bij het bedrijf [E], producent van vuilnisauto’s. Om de afhankelijkheid van deze ene afnemer te verminderen werd binnen het concern door [Y] naar andere bronnen van inkomen gezocht. In eerste instantie werden aanvullende activiteiten gezocht in de handel in en het bewerken van containers. Toen dat door gewijzigde marktomstandigheden niet de oplossing bleek te zijn werd in 1995 door [Y] gestart met activiteiten op het gebied van karting.
2.3. [Y] heeft blijkens haar statuten ten doel de uitoefening van een (groot)handelsonderneming, im- en export daaronder begrepen, in duurzame gebruiksartikelen, bedrijfsmiddelen van enigerlei aard en andere handelswaar, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden alsmede het verlenen van bemiddeling bij handelstransacties. In het handelsregister van de Kamer van koophandel staat als bedrijfsomschrijving handelaar in karts en kartonderdelen vermeld.
2.4. Vanaf april 1999 heeft [Y] één personeelslid in dienst, de heer [F]], zoon van eiser.
2.5. De in 1995 door [Y] gestarte kartingactiviteiten bestonden uit:
- De verkoop van karts en onderdelen voor karts vanuit het bedrijfsadres in [Q] (de kartshop). In dit kader werd het importeurschap van Italiaanse kartframes van het merk “[M]verworven.
- Het deelnemen aan racewedstrijden met karts van het merk [M]. De karts werden gereden door de twee zonen van eiser ([F] en [G]).
2.6. Boekonderzoek Belastingdienst 1999
In 1999 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij [X] Holding ingesteld. Hierbij werden de jaren 1994 t/m 1997 onderzocht voor de middelen vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting. Tevens werden deze jaren onderzocht met het oog op de aangiften IB/PVV van eiser. In het op 4 oktober 1999 door controleur [H] uitgebrachte rapport wordt voor zover van belang het volgende opgemerkt:
Onderdeel 2 Fiscale balans (vennootschapsbelasting)
Pagina 3 / onder 2.1.2. Aankoop onroerende zaak:
”De panden zijn vanaf 1997 geheel eigendom van [X] Holding BV. (…) Men is voornemens een kartbaan te kopen in de buurt van Deventer.”
Pagina 3 / onder 2.1.3. Machines en installaties:
”In het kartbedrijf ([Y] Nederland BV) staan een aantal karts en onderdelen in voorraad.”
Pagina 3 / onder 2.1.4. Activering kosten:
”Van de kosten moet in 1995 f 12.930,- worden geactiveerd, omdat dit bedrag betrekking heeft op de aanschaf van een kart en deze nog steeds aanwezig is in de opslagruimte.”
Onderdeel 3 Fiscale winstberekening (vennootschapsbelasting)
Pagina 4 / onder 3.2. Bedrijfskosten
”De bedrijfskosten werden met de facturen afgestemd. Daarbij kwamen de volgende verschillen naar voren: acquisitie/sponsoring en kleine aanschaffingen. De belastingplichtige heeft in 1994 t/m 1997 privé-uitgaven als zakelijke kosten geboekt. Het betreft de volgende uitgaven:
Jaar uitgave Verrekenen in rek. crt. uitdeling
(…)
1996 karting zoon f 5000,=
acquisitie f 1400,=
(…)
Vanaf 1997 krijgt het kartgebeuren een steeds groter zakelijk karakter. Vandaar dat ik vanaf 1997 de kosten en uitgaven m.b.t. het kartgebeuren wil aanmerken als zijnde zakelijk.”
Onderdeel 5 Omzetbelasting
Pagina 8 / onder 5.3 Voorbelasting
“De voorbelasting wordt in aftrek gebracht volgens het factuurstelsel.
Bij de controle van facturen, boekingen, tellingen en overbrengingen, heb ik enige onjuistheden geconstateerd. Het gaat hierbij om prive uitgaven, zoals kosten gemaakt voor de bruiloft van dhr. [X] en aanschaffingen voor zijn prive aangelegenheden zoals een keuken, opticien, auto voor mevr. [I] en het karten door de zoon van de heer [X] t/m 1996. Ook de sponsoring van de kartsport, m.n. voor zijn eigen zoon vanaf 1997 kunnen weliswaar gezien worden als zakelijke kosten echter de omzetbelasting op sponsoring is niet aftrekbaar, daar diegenen die de sponsoring ontvangen zelf de voorbelasting ook niet zouden kunnen aftrekken.
De correctie bedraagt:
(…)
1996 Karting zoon: prive kosten f 5000 x 17,5% F 875,=
(…)
1997 Sponsoring karting zoon f 10000 x 17,5 % F 1750
“
2.7. Naar aanleiding van tijdens bovengenoemd onderzoek gestelde vragen schrijft de heer [J] van de [K] (gemachtigde van eiser) op 16 april 1999 aan de heer [H] (controlerend ambtenaar van de Belastingdienst):
“De opbouw van een kart-shop, een kart-baan en dergelijke vereist langdurig intensief hobby-werk. Wij zien thans de eerste resultaten van dit vele werk. Nu de zoon van de heer [X] ook officieel in loondienst is getreden blijkt wel heel duidelijk dat er sprake is van de opbouw van een onderneming, waarbij de naambekendheid van zoon [X] in de racerij van groot belang is.”
2.8. Tot de gedingstukken behoren de geconsolideerde jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van [X] Holding over de jaren 1998 tot en met 2001. In de jaarrekening 1998 zijn de vergelijkende cijfers over 1997 opgenomen. In deze jaarrekeningen zijn voor zover van belang de volgende gegevens opgenomen.
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
In de resultatenrekening is opgenomen:
Netto omzet 1392190 1849102 1932837 2173005 993221
Materialen en werk derden 243095 440368 397062 584114 264138
Overige bedrijfskosten 431162 536075 574471 477540 230442
Voorraad kartonderdelen 86000 55000 55000 55000 24958
In de toelichting op de post materialen en werk derden is opgenomen:
Grit
Verf en diversen
Werk door derden 18160 11778 31553 35292 18022
Handelsgoederen en benodigdheden races 105933 293223 85215
In de toelichting op de verkoopkosten (onderdeel van de overige bedrijfskosten) is opgenomen:
Representatiekosten
Advertentie- en reclamekosten 26300 26663 6583 6088 95
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 54845 730 0
Toevoeging garantievoorziening (…) (…) (…) (…) (…)
Reis- en verblijfkosten 4956 2842 20499 25203 32954
2.9. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van [Y] over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is voor zover van belang opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Omzet geleverde goederen en diensten 17431 15032 22288 2000 4538
Omzet sponsorbijdrage 0 70000 160000 320000 110000
Kosten handelsgoederen en benodigdheden races 13063 125231 105933 293223 85215
2.10. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van Straalbedrijf over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is als onderdeel van de verkoopkosten opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 214845 320730 110000
2.11. Op 10 november 1999 is de laatste verkoop van de kartshop in het kasboek van [Y] geregistreerd. Gedurende het jaar 2000 wordt geen omzet in het kasboek geregistreerd. Bij het opmaken van de jaarrekening wordt via een correctieboeking alsnog f 2.000 omzet geboekt. De geboekte omzet over 2001 bestaat uit de verkoop van een hoonbank en een gereedschapskist.
2.12. In december 1999 vraagt de gemachtigde van [Y] bij de Gemeente [Q] aandacht voor de plannen voor de ontwikkeling van een gemotoriseerd educatief pretpark. Op 11 april 2000 ontvangt [Y] bericht van de gemeente [Q] dat de ideëen geen kans van slagen hebben.
2.13. Voor de race-activiteiten zijn onder meer een servicebus en enkele karts in gebruik geweest. Op deze bedrijfsmiddelen was reclame aangebracht voor de [Y] kartshop in [Q] en het merk [M]. Op de servicebus en de karts stond geen reclame voor Straalbedrijf vermeld. Terzake van de sponsoring van de race-activiteiten is tussen [Y] en Straalbedrijf geen schriftelijke sponsoringovereenkomst opgemaakt.
2.14. De race-activiteiten zijn in de loop van het jaar 2003 gestopt. Eén van de zonen van eiser raakte in dat jaar geblesseerd en een vervangende rijder behaalde onvoldoende resultaten. In het jaar 2008 sponsort Straalbedrijf een motorraceteam met een vast bedrag per jaar.
2.15. In 2003 is door de Belastingdienst wederom een boekenonderzoek bij [X] Holding ingesteld. Hierbij werd de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften over de jaren 1998 tot en met 2001 voor de middelen vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Voor het middel loonbelasting werden de jaren 1998 tot en met 2002 onderzocht. Op 5 november 2003 wordt door de controlerende medewerkers [L] en [N] een rapport uitgebracht.
2.16. De kosten van de race-activiteiten van de zonen van de eiser worden in de jaren 1998 tot en met 2001 door Straalbedrijf betaald en deels via correctieboekingen overgeboekt naar [Y]. Daarnaast wordt jaarlijks een sponsorbijdrage bij Straalbedrijf als kostenpost geboekt, welke bijdrage bij [Y] weer als omzet worden geboekt. De controlerend ambtenaren berekenen de totale kosten van de race-activiteiten als volgt:
1998 1999 2000 2001
f f f f
Handelsgoederen en benodigdheden races 125231 105933 293223 187789
Af: inkopen ten behoeve van kartshop -12000 -17700 0 0
Bij: werk door derden 11778 31553 35292 18022
Bij: acquisitie en sponsoring 4965 54845 729 0
Bij: reis- en verblijfkosten -/- 5000 ten behoeve van kartshop/straalbedrijf 0 15499 20204 67621
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
2.17. De controlerend ambtenaren hebben van de kosten van de race-activiteiten voor de jaren 1998 en 1999 telkens een bedrag van f 5.000 als zakelijk geaccepteerd. Verweerder heeft vervolgens aan [X] Holding navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd, waarbij de volgende correcties op de eerder vastgestelde winsten zijn aangebracht.
1998 1999 2000 2001
f f f f
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
Geaccepteerde kosten -5000 -5000 0 0
Winstcorrectie 124974 185130 349448 273432
Winstcorrectie 2001 in EUR 124078
2.18. [X] Holding B.V. heeft bij verweerder aangiften vennootschapsbelasting ingediend op 21 december 1999 (jaar 1998), 19 september 2000 (jaar 1999), 1 november 2001 (jaar 2000) en 25 oktober 2002 (jaar 2001).
2.19. De aan eiser opgelegde aanslagen IB/PVV zijn door verweerder vastgesteld op 16 maart 2000 (jaar 1998), 17 juli 2001 (jaar 1999), 27 december 2001 (jaar 2000) en 19 juni 2003 (jaar 2001).
2.20. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan eiser de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. De bij [X] Holding voor de heffing van de vennootschapsbelasting niet geaccepteerde kosten zijn, verhoogd met de ter zake na te heffen omzetbelasting, aangemerkt als uitdeling van winst aan eiser. Deze zijn voor de heffing van de IB/PVV bij eiser in aanmerking genomen als winst/inkomen uit aanmerkelijk belang.
2.21. De aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVVzijn als volgt berekend:
1998 1999 2000 2001
f f f €
Belastbaar inkomen volgens aanslag 132691 142825 140417
Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aanslag 159312
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang volgens aanslag 23481
Bij: winst/inkomen uit aanmerkelijk belang 147719 218788 407066 134930
Belastbaar inkomen navorderingsaanslag 280410 361613 547483
Belastbaar inkomen uit werk en woning aanslag 159312
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang volgens navorderingsaanslag 158411
In geschil is het antwoord op de vragen
a. of sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR); en zoja,
b. of de verhoging van het inkomen uit aanmerkelijk belang met betrekking tot de kartrace-activiteiten terecht is aangebracht; en zoja,
c. of verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
Eiser beantwoordt de vragen a. en b. ontkennend en vraag c. bevestigend. Verweerder beantwoordt de vragen a. en b. bevestigend en vraag c. ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 16, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navordering voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.
Een zorgvuldige aanslagregeling brengt met zich mee dat de inspecteur kennis neemt van alle in het dossier van de Belastingdienst aanwezige relevante informatie. Door de geïntegreerde werkwijze van de Belastingdienst behoren tot dat dossier niet alleen de aangiften en aanslagen over voorafgaande jaren en verslagen van boekenonderzoeken ten aanzien van de belastingplichtige zelf, maar ook de relevante gegevens van andere natuurlijke of rechtspersonen die door de inspecteur tot het zelfde entiteitsdossier worden gerekend (HR 20 oktober 1999, BNB 1999/45 en HR 2 november 2002, BNB 2002/38). Indien binnen een team van een eenheid van de Belastingdienst aangiften IB/PVV en vennootschapsbelasting door verschillende medewerkers worden behandeld, dienen deze elkaar zo nodig te informeren over gegevens waarvan de ene medewerker redelijkerwijs het belang voor de andere medewerker moet inzien (HR 8 april 2005, BNB 2005/178).
Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of sprake is van een nieuw feit dient eerst de vraag te worden beantwoord over welke stukken verweerder bij het vaststellen van de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 1998 tot en met 2001 de beschikking had.
Vast staat dat de aangiften vennootschapsbelasting van [X] Holding over de jaren 1998 tot en met 2001 bij verweerder waren ingediend op de tijdstippen waarop deze de aanslagen IB/PVV vaststelde. Verweerder kon derhalve beschikken over de gegevens in die aangiftebiljetten en diende deze, zoals hiervoor is overwogen, te raadplegen.
De rechtbank heeft heden in de zaken met de nummers 07/331, 07/332, 07/333 en 07/334 betreffende de heffing van vennootschapsbelasting ten name van [X] Holding over de jaren 1998 tot en met 2001 beslist dat verweerder op basis van de bij die jaren behorende aangiften en bijgevoegde jaarrekeningen niet over een nieuw feit beschikt om tot navordering over te gaan.
De beslissing in die zaken toegepast op het onderhavige geschil, brengt de rechtbank tot het oordeel dat ook voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2001 het vereiste nieuwe feit ontbreekt. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat sprake is van kwade trouw dient het beroep gegrond te worden verklaard. Reeds hierom dienen de navorderingsaanslagen vernietigd te worden.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de berekening van de proceskostenvergoeding als één zaak beschouwd. De rechtbank merkt het beroep van de [X] Holding met betrekking tot de aan haar opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 1998 tot en met 2001 (kenmerk 07/331, 07/332, 07/333, 07/334) aan als een samenhangende zaak.
Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak en met een waarde per punt van € 322). Van deze vergoeding wordt 50%, ofwel € 805, aan eiser toegekend.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2001;
- vernietigt de beschikkingen heffingsrente over de jaren 1998 tot en met 2001;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 december 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door, mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.