RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 07/331, 07/332, 07/333 en 07/334
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 december 2008
[X] Holding B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P] verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 13, 20 en 31 december 2003 en 3 januari 2004 voor de jaren 1998 tot en met 2001 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd met aanslagnummers [V.87], [V.97], [V.07] en [V.17]. Verweerder heeft hierbij de volgende belastbare bedragen vastgesteld: f 373.786 (1998), f 489.800 (1999), f 695.491 (2000) en € 245.392 (2001). Daarnaast heeft verweerder gelijktijdig met deze navorderingsaanslagen beschikkingen heffingsrente vastgesteld.
Eiseres heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente bezwaarschriften ingediend. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 november 2006 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 8 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008 te Arnhem. Gelijktijdig zijn ter zitting de zaken 07/558, 07/773 (naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van [X] B.V. respectievelijk [X] Holding B.V. c.s.), 07/297, 07/300, 07/301 en 07/304 (navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van de heer [X]) behandeld.
Namens eiseres zijn daar verschenen de heer mr. [A], gemachtigde, en de heer [X], bestuurder van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen de heren mr. drs. [B], drs. [C] en mr. [D].
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Daarnaast zijn ter zitting de omslagen van de aangiften VPB en een kopie van in de bezwaarfase gevoerde correspondentie overgelegd.
Partijen hebben de rechtbank gevraagd deze beroepsprocedure te voegen met de bij de rechtbank aanhangige zaken 07/558, 07/773 (naheffingsaanslagen omzetbelasting), 07/297, 07/300, 07/301, 07/304 (navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen). De rechtbank begrijpt het verzoek van partijen aldus dat zij de ingebrachte gedingstukken voor iedere zaak wensen te gebruiken. De rechtbank zal daarom voor de verschillende zaken afzonderlijk uitspraak doen, maar zich daarbij baseren op de in al deze zaken ingebrachte gedingstukken.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiseres bezit 100% van de aandelen in [X] B.V. (hierna ook: Straalbedrijf) en [Y] B.V. (hierna ook: [Y]). De aandelen van eiseres zijn voor 100% in handen van de heer [X] (hierna: [X]). De heer [X] voert de directie over de drie vennootschappen. De drie vennootschappen vormen voor de heffing van de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2.2. Straalbedrijf straalt, coat en verft metalen voorwerpen. Meer dan 90% van de omzet wordt in 1998 gerealiseerd bij het bedrijf [E], producent van vuilnisauto’s. Om de afhankelijkheid van deze ene afnemer te verminderen werd binnen het concern door [Y] naar andere bronnen van inkomen gezocht. In eerste instantie werden aanvullende activiteiten gezocht in de handel in en het bewerken van containers. Toen dat door gewijzigde marktomstandigheden niet de oplossing bleek te zijn werd in 1995 door [Y] gestart met activiteiten op het gebied van karting.
2.3. [Y] heeft blijkens haar statuten ten doel de uitoefening van een (groot)handelsonderneming, im- en export daaronder begrepen, in duurzame gebruiksartikelen, bedrijfsmiddelen van enigerlei aard en andere handelswaar, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden alsmede het verlenen van bemiddeling bij handelstransacties. In het handelsregister van de Kamer van koophandel staat als bedrijfsomschrijving handelaar in karts en kartonderdelen vermeld.
2.4. Vanaf april 1999 heeft [Y] één personeelslid in dienst, d[F ] [F], zoon van de directeur-enig aandeelhouder van eiseres, de heer [X].
2.5. De in 1995 door [Y] gestarte kartingactiviteiten bestonden uit:
- De verkoop van karts en onderdelen voor karts vanuit het bedrijfsadres in [Z] (de kartshop). In dit kader werd het importeurschap van Italiaanse kartframes van het merk “[M]” verworven;
- Het deelnemen aan racewedstrijden met karts van het merk [M]. De karts werden gereden door de twee zonen van de heer [X] ([F ] en [G]).
2.6. In 1999 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld. Hierbij werd de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften over de jaren 1994 tot en met 1997 voor de middelen vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting. Tevens werden deze jaren onderzocht met het oog op de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de heer [X]. In het op 4 oktober 1999 door controle-medewerker [H] uitgebrachte rapport wordt voor zover van belang het volgende opgemerkt:
Onderdeel 2 Fiscale balans (vennootschapsbelasting)
Pagina 3 / onder 2.1.2. Aankoop onroerende zaak:
”De panden zijn vanaf 1997 geheel eigendom van [X] Holding BV. (…) Men is voornemens een kartbaan te kopen in de buurt van [Q].”
Pagina 3 / onder 2.1.3. Machines en installaties:
”In het kartbedrijf ([Y] Nederland BV) staan een aantal karts en onderdelen in voorraad.”
Pagina 3 / onder 2.1.4. Activering kosten:
”Van de kosten moet in 1995 f 12.930,- worden geactiveerd, omdat dit bedrag betrekking heeft op de aanschaf van een kart en deze nog steeds aanwezig is in de opslagruimte.”
Onderdeel 3 Fiscale winstberekening (vennootschapsbelasting)
Pagina 4 / onder 3.2. Bedrijfskosten
”De bedrijfskosten werden met de facturen afgestemd. Daarbij kwamen de volgende verschillen naar voren: acquisitie/sponsoring en kleine aanschaffingen. De belastingplichtige heeft in 1994 t/m 1997 privé-uitgaven als zakelijke kosten geboekt. Het betreft de volgende uitgaven:
Jaar uitgave Verrekenen in rek. crt. uitdeling
(…)
1996 karting zoon f 5000,=
acquisitie f 1400,=
(…)
Vanaf 1997 krijgt het kartgebeuren een steeds groter zakelijk karakter. Vandaar dat ik vanaf 1997 de kosten en uitgaven m.b.t. het kartgebeuren wil aanmerken als zijnde zakelijk.”
Onderdeel 5 Omzetbelasting
Pagina 8 / onder 5.3 Voorbelasting
“De voorbelasting wordt in aftrek gebracht volgens het factuurstelsel.
Bij de controle van facturen, boekingen, tellingen en overbrengingen, heb ik enige onjuistheden geconstateerd. Het gaat hierbij om prive uitgaven, zoals kosten gemaakt voor de bruiloft van dhr. [X] en aanschaffingen voor zijn prive aangelegenheden zoals een keuken, opticien, auto voor mevr. [I] en het karten door de zoon van de heer [X] t/m 1996. Ook de sponsoring van de kartsport, m.n. voor zijn eigen zoon vanaf 1997 kunnen weliswaar gezien worden als zakelijke kosten echter de omzetbelasting op sponsoring is niet aftrekbaar, daar diegenen die de sponsoring ontvangen zelf de voorbelasting ook niet zouden kunnen aftrekken.
De correctie bedraagt:
(…)
1996 Karting zoon: prive kosten f 5000 x 17,5% F 875,=
(…)
1997 Sponsoring karting zoon f 10000 x 17,5 % F 1750
“
2.7. Naar aanleiding van tijdens bovengenoemd onderzoek gestelde vragen schrijft de heer [J] van de [K] (gemachtigde van eiseres) op 16 april 1999 aan de heer [H] (controlerend ambtenaar van de Belastingdienst):
“De opbouw van een kart-shop, een kart-baan en dergelijke vereist langdurig intensief hobby-werk. Wij zien thans de eerste resultaten van dit vele werk. Nu de zoon van de heer [X] ook officieel in loondienst is getreden blijkt wel heel duidelijk dat er sprake is van de opbouw van een onderneming, waarbij de naambekendheid van zoon [X] in de racerij van groot belang is.”
2.8. Tot de gedingstukken behoren de geconsolideerde jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van eiseres over de jaren 1998 tot en met 2001. In de jaarrekening 1998 zijn de vergelijkende cijfers over 1997 opgenomen. In deze jaarrekeningen zijn voor zover van belang de volgende gegevens opgenomen.
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
In de resultatenrekening is opgenomen:
Netto omzet 1392190 1849102 1932837 2173005 993221
Materialen en werk derden 243095 440368 397062 584114 264138
Overige bedrijfskosten 431162 536075 574471 477540 230442
Voorraad kartonderdelen 86000 55000 55000 55000 24958
In de toelichting op de post materialen en werk derden is opgenomen:
Grit
Verf en diversen
Werk door derden 18160 11778 31553 35292 18022
Handelsgoederen en benodigdheden races 105933 293223 85215
In de toelichting op de verkoopkosten (onderdeel van de overige bedrijfskosten) is opgenomen:
Representatiekosten
Advertentie- en reclamekosten 26300 26663 6583 6088 95
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 54845 730 0
Toevoeging garantievoorziening (…) (…) (…) (…) (…)
Reis- en verblijfkosten 4956 2842 20499 25203 32954
2.9. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van [Y] over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is voor zover van belang opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Omzet geleverde goederen en diensten 17431 15032 22288 2000 4538
Omzet sponsorbijdrage 0 70000 160000 320000 110000
Kosten handelsgoederen en benodigdheden races 13063 125231 105933 293223 85215
2.10. Tot de gedingstukken behoren de vennootschappelijke jaarrekeningen (balans, resultatenrekening en toelichting) van Straalbedrijf over de jaren 1998 tot en met 2001. In de toelichting op de resultatenrekeningen is als onderdeel van de verkoopkosten opgenomen:
1997 1998 1999 2000 2001
f f f f €
Acquisitie en sponsoring 10309 124596 214845 320730 110000
2.11. Op 10 november 1999 is de laatste verkoop van de kartshop in het kasboek van [Y] geregistreerd. Gedurende het jaar 2000 wordt geen omzet in het kasboek geregistreerd. Bij het opmaken van de jaarrekening wordt via een correctieboeking alsnog f 2.000 omzet geboekt. De geboekte omzet over 2001 bestaat uit de verkoop van een hoonbank en een gereedschapskist.
2.12. In december 1999 vraagt de gemachtigde van eiseres bij de Gemeente [Z] aandacht voor de plannen voor de ontwikkeling van een gemotoriseerd educatief pretpark. Op 11 april 2000 ontvangt eiseres bericht van de gemeente [Z] dat de ideëen geen kans van slagen hebben.
2.13. Voor de race-activiteiten zijn onder meer een servicebus en enkele karts in gebruik geweest. Op deze bedrijfsmiddelen was reclame aangebracht voor de [Y] kartshop in [Z] en het merk [M]. Op de servicebus en de karts stond geen reclame voor Straalbedrijf vermeld. Terzake van de sponsoring van de race-activiteiten is tussen [Y] en Straalbedrijf geen schriftelijke sponsoringovereenkomst opgemaakt.
2.14. De race-activiteiten zijn in de loop van het jaar 2003 gestopt. Eén van de zonen van de heer [X] raakte in dat jaar geblesseerd en een vervangende rijder behaalde onvoldoende resultaten. In het jaar 2008 sponsort eiseres een motorraceteam met een vast bedrag per jaar.
2.15. In 2003 is door de Belastingdienst wederom een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld. Hierbij werd de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften over de jaren 1998 tot en met 2001 voor de middelen vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Voor het middel loonbelasting werden de jaren 1998 tot en met 2002 onderzocht. Op 5 november 2003 wordt door de controlerende medewerkers [L] en [N] een rapport uitgebracht.
2.16. De kosten van de race-activiteiten van de zonen van de heer [X] worden in de jaren 1998 tot en met 2001 door Straalbedrijf betaald en deels via correctieboekingen overgeboekt naar [Y]. Daarnaast wordt jaarlijks een sponsorbijdrage bij Straalbedrijf als kostenpost geboekt, welke bijdrage bij [Y] weer als omzet worden geboekt. De controlerend ambtenaren berekenen de totale kosten van de race-activiteiten als volgt:
1998 1999 2000 2001
f f f f
Handelsgoederen en benodigdheden races 125231 105933 293223 187789
Af: inkopen ten behoeve van kartshop -12000 -17700 0 0
Bij: werk door derden 11778 31553 35292 18022
Bij: acquisitie en sponsoring 4965 54845 729 0
Bij: reis- en verblijfkosten -/- 5000 ten behoeve van kartshop/straalbedrijf 0 15499 20204 67621
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
2.17. De controlerend ambtenaren hebben van de kosten van de race-activiteiten voor de jaren 1998 en 1999 telkens een bedrag van f 5.000 als zakelijk geaccepteerd. De winstcorrecties zijn door hen als volgt berekend:
1998 1999 2000 2001
f f f f
Totaal kosten kartbedrijf en racen 129974 190130 349448 273432
Geaccepteerde kosten -5000 -5000 0 0
Winstcorrectie 124974 185130 349448 273432
Winstcorrectie 2001 in EUR 124078
2.18. Eiseres heeft bij verweerder aangiften vennootschapsbelasting ingediend op 21 december 1999 (jaar 1998), 19 september 2000 (jaar 1999), 1 november 2001 (jaar 2000) en 25 oktober 2002 (jaar 2001).
2.19. Verweerder heeft vervolgens de in geschil zijnde navorderingsaanslagen opgelegd, welke als volgt zijn berekend:
1998 1999 2000 2001
f f f €
Belastbaar bedrag primitieve aanslag 271532 318166 356293 101854
Correcties niet in geschil -22720 -13496 -10250 19460
Uitdeling kartrace-activiteiten 124974 185130 349448 124078
Belastbaar bedrag bij navordering 373786 489800 695491 245392
In geschil is het antwoord op de vragen
a. of sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR); en zoja,
b. of de winstcorrectie met betrekking tot de kartrace-activiteiten terecht is aangebracht; en zoja,
c. of verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
Eiseres beantwoordt de vragen a. en b. ontkennend en vraag c. bevestigend. Verweerder beantwoordt de vragen a. en b. bevestigend en vraag c. ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 16, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navordering voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.
Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of sprake is van een nieuw feit dient eerst de vraag te worden beantwoord over welke stukken verweerder bij het vaststellen van de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 1998 tot en met 2001 de beschikking had.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij het vaststellen van de primitieve aanslagen de beschikking had over de volledige jaarrekeningen van alle tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen. Hij heeft hiertoe twee schriftelijke verklaringen overgelegd van een medewerker van het kantoor van gemachtigde. Deze medewerker verklaart dat het de werkwijze van het kantoor is geweest dat bij indiening van een aangifte vennootschapsbelasting van een fiscale eenheid, altijd de jaarrekeningen van moedermaatschappij en dochtermaatschappijen(en) worden meegezonden. Ter zitting heeft de gemachtigde hier aan toegevoegd dat zijn kantoor namens eiseres de aangiften vennootschapsbelasting heeft ondertekend en – overeenkomstig de standaard werkwijze - voorzien van genoemde jaarrekeningen bij verweerder heeft ingediend. De betreffende jaarrekeningen zijn door eiseres als gedingstukken ingebracht. Volgens eiseres had verweerder aan deze jaarrekeningen kunnen zien dat de kosten van de kartrace-activiteiten ten opzichte van de jaren 1994 tot en met 1997 zeer aanzienlijk zijn toegenomen. Gelet op de discussie tijdens het in 1999 ingestelde boekenonderzoek over de zakelijkheid van de kartrace-activiteiten in die periode had het volgens eiseres op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek in te stellen. Nu hij dat heeft nagelaten, beschikt verweerder niet over een nieuw feit.
Verweerder betwist de inzending van de volledige jaarrekeningen van alle tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen. In zijn conclusie van repliek heeft verweerder opgemerkt dat hij in zijn dossier slechts de geconsolideerde jaarrekeningen van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting heeft aangetroffen. Noch de toelichtingen op deze geconsolideerde jaarrekeningen, noch de vennootschappelijke stukken waren daarin aanwezig. Ter zitting heeft verweerder deze opmerking genuanceerd, in die zin dat hij erkent dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen de beschikking had over de volledige geconsolideerde jaarrekeningen van eiseres, dus met inbegrip van de toelichtingen, zoals deze tot de gedingstukken behoren. Wel blijft verweerder bij zijn betwisting van de inzending van de vennootschappelijke jaarrekeningen van de dochtervennootschappen.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiseres aannemelijk moet maken dat bij het indienen van de aangiften ook de vennootschappelijke jaarrekeningen van de dochtervennootschappen zijn meegestuurd. Hierin is eiseres niet geslaagd. Weliswaar maakt eiseres aannemelijk dat de werkwijze van haar gemachtigde er op was gericht alle relevante jaarrekeningen met de aangifte mee te zenden, maar dat sluit incidentele afwijkingen niet uit. Evenmin kan zij door middel van een verzendregister of op andere wijze aannemelijk maken dat in haar geval de betreffende jaarrekeningen daadwerkelijk met de aangiften zijn mee gezonden. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat wel de volledige geconsolideerde jaarrekeningen in zijn dossier zitten en dat dit dossier nog niet is gezuiverd of gearchiveerd, heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de jaarrekeningen van de dochtervennootschappen daar wel in hebben gezeten. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling of sprake is van een nieuw feit er van uitgaan dat verweerder bij het vaststellen van de aangiften slechts beschikte over de volledige geconsolideerde jaarrekeningen van eiseres.
Met betrekking tot de vraag of verweerder beschikte over een nieuw feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, heeft aangevoerd dat pas tijdens het boekenonderzoek in 2003 is gebleken dat de kosten van de kartrace-activiteiten zeer aanzienlijk zijn gestegen ten opzichte van de vorige controleperiode en dat deze kosten volledig betrekking hebben op de activiteiten van de beide zonen van de directeur-grootaandeelhouder. Duidelijk werd dat de activiteiten met betrekking tot de kartshop en het importeurschap al eind 1999 nagenoeg zijn geëindigd. Ook werd pas tijdens dit onderzoek duidelijk dat de plannen voor aankoop van een bestaande kartbaan in [Q] niet zijn doorgegaan. Tevens heeft hij aangevoerd dat de bij aanslagregeling beschikbare jaarrekeningen geen inzicht gaven in de verhouding van de gemaakte kosten van race-activiteiten en de door [Y] gerealiseerde omzet. In zijn conclusie van dupliek voert hij in dit verband aan dat weliswaar in de aangiften zichtbaar is dat kosten van grond- en hulpstoffen toenemen, maar dat de omzet van de fiscale eenheid dat ook doet. Omdat de aangiften een verzorgde indruk maken, was nader onderzoek niet noodzakelijk, aldus verweerder.
De rechtbank stelt voorop dat een behoorlijke taakvervulling door de inspecteur met zich mee brengt dat hij bij het vaststellen van de aanslag kennis neemt van de gegevens die over de belastingplichtige in het dossier zitten (HR 7 februari 1996, nr. 30.945, BNB 1996/115). Daartoe behoort in ieder geval het op 4 oktober 1999 uitgebrachte controlerapport over de periode 1994 tot en met 1997, met daarin opgenomen de correcties met betrekking tot de sponsoring van kartingactiviteiten van de zoon van de heer [X]. Uit dat rapport blijkt duidelijk dat er discussie is geweest over de zakelijkheid van de kosten van kartingactiviteiten, dat in 1996 gemaakte kosten ad f 5.000 als onzakelijk zijn aangemerkt en dat de kosten ad f 10.000 in 1997 als zakelijk zijn geaccepteerd.
Anders dan verweerder bepleit geven de geconsolideerde jaarrekeningen naar het oordeel van de rechtbank wel inzicht in de gemaakte kosten van race-activiteiten. In de toelichtingen op de verkoopkosten is te lezen dat de voor “acquisitie en sponsoring” gemaakte kosten toenemen van f 10.309 in 1997 naar f 124.596 in 1998 en f 54.845 in 1999, om vervolgens af te nemen naar f 730 in 2000 en nihil in 2001. In de toelichtingen op de post materialen en werk derden is te lezen dat de voor “handelsgoederen en benodigdheden races” gemaakte kosten toenemen van nihil in 1997 en 1998 naar f 105.933 in 1999, f 293.223 in 2000 en € 85.215 (f 187.789) in 2001.
Met de informatie in het controlerapport over de periode van 1994 tot en met 1997 dat de kosten van sponsoring van race-activiteiten in 1996 f 5.000 bedroegen en in 1997 f 10.000 (nagenoeg gelijk aan het in de jaarrekening opgenomen bedrag van f 10.309), kon verweerder dus weten dat de kosten van race-activiteiten in de jaren daarna zeer aanzienlijk zijn toegenomen. Gelet op de omstandigheid dat tijdens het boekenonderzoek in het jaar 1999 ondermeer is geconstateerd dat de race-activiteiten werden uitgeoefend door een zoon van de heer [X] en dat er toen een discussie heeft plaatsgevonden over de zakelijkheid van die kosten bij een omvang van f 5.000 en f 10.000, had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar de zakelijkheid van de in latere jaren aanzienlijk gestegen kosten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ambtelijk verzuim.
Hieraan doet niet af dat verweerder het verloop van de omzet van [Y] niet kon volgen omdat de geconsolideerde jaarrekeningen weliswaar een stijgende omzet te zien geven, maar geen inzicht geven in de samenstelling daarvan. Evenmin acht de rechtbank van belang dat verweerder niet op de hoogte kon zijn van het sluiten van de kartshop ultimo 1999 en het niet doorgaan van de aankoop van een kartbaan in [Q]. De omvang van de kosten van race-activiteiten was in 1998 en volgende jaren dusdanig explosief gestegen, dat verweerder – tegen de achtergrond van de in 1999 gevoerde discussie over de zakelijkheid daarvan – nader onderzoek had moeten doen om te beoordelen of de gemaakte kosten nog zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, ongeacht de ontwikkeling van de omzet van eiseres. Daar komt bij dat verweerder bij bestudering van de jaarrekeningen had kunnen zien dat geen investeringen in een kartbaan waren opgenomen. Hieraan had verweerder tenminste het vermoeden kunnen ontlenen dat de in het controlerapport genoemde voorgenomen investeringen geen doorgang hadden gevonden en dat van toerekening van de kosten van het kartracen aan die (voorgenomen) investeringen geen sprake meer kon zijn.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de race-activiteiten voor de jaren 1998 tot en met 2001 niet beschikt over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de AWR. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat sprake is van kwade trouw dienen de beroepen gegrond te worden verklaard, dienen de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2000 te worden vernietigd en dient de navorderingsaanslag over het jaar 2001 te worden verminderd.
Gelet op het hiervoor opgenomen oordeel hoeven de onder 3.b. en 3.c. opgenomen geschilpunten geen behandeling meer.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de berekening van de proceskostenvergoeding als één zaak beschouwd. De rechtbank merkt het beroep van [X] met betrekking tot de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1998 tot en met 2001 (kenmerk 07/297, 07/300, 07/301, 07/304) aan als een samenhangende zaak. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak en met een waarde per punt van € 322). Van deze vergoeding wordt 50%, ofwel € 805, aan eiseres toegekend.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2000;
- vermindert de navorderingsaanslag 2001 tot een belastingaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 121.314;
- vernietigt de beschikkingen heffingsrente over de jaren 1998 tot en met 2000;
- vermindert de beschikking heffingsrente over het jaar 2001 in zoverre dat de heffingsrente wordt berekend over een belastingaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 121.314;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 december 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.