ECLI:NL:RBARN:2008:BK2986

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4025
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van medische kosten in het buitenland voor inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrekbaarheid van medische kosten in het buitenland voor de inkomstenbelasting. Eiser, woonachtig in Nederland, had in zijn aangifte voor het jaar 2003 een bedrag van € 10.108 aan ziektekosten opgevoerd, waarvan € 9.850 betrekking had op een ziekenhuisopname in Kirgizië. De Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 13.790, en de kosten niet als aftrekbaar erkend, omdat deze boven de drempel van € 1.724 uitkwamen. Eiser stelde dat hij de kosten contant had betaald en overhandigde medische verklaringen en een kassabon als bewijs.

De rechtbank oordeelde dat eiser in zijn bewijslast was geslaagd. De overgelegde medische verklaring van de kliniek in Kirgizië, waarin de opname en de kosten werden bevestigd, werd als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de kosten van € 9.850 als buitengewone uitgaven voor de persoonsgebonden aftrek moesten worden aangemerkt, ondanks de betwisting door de Belastingdienst. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar, verminderde de belastingaanslag en veroordeelde de Belastingdienst tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het indienen van medische kosten in het buitenland voor belastingdoeleinden. De rechtbank stelde vast dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de kosten had gemaakt en dat deze niet door een ander waren vergoed. De beslissing van de rechtbank biedt inzicht in de toepassing van de wetgeving omtrent buitengewone uitgaven en de rol van bewijs in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/4025
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 juli 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [00].H.36) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.790.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 september 2007, ontvangen bij de rechtbank op 7 september 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is woonachtig in Nederland en sinds 14 maart 2003 gehuwd met [A]. Zijn echtgenote woont sinds september 2003 in Nederland. Hij geniet inkomsten uit dienstbetrekking, alsmede een bijstandsuitkering.
Eiser heeft in zijn aangifte ziektekosten in aftrek gebracht tot een totaalbedrag van € 10.108, waarvan een bedrag van € 9.850 betrekking heeft op een nota voor geneeskundige hulp in Kirgizië. Deze nota is niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar.
De navolgende uitgaven wegens ziekte komen volgens verweerder in beginsel wel voor aftrek in aanmerking:
Ziekenfondspremie € 1.225
Huisapotheek € 69
Verhoging specifieke kosten € 45
Totaal € 1.339
Drempel € 1.724
Aftrekbaar € -/- 385
Door toepassing van de drempel heeft verweerder bij het vaststellen van de aanslag een aftrek in verband met uitgaven wegens ziekte in aanmerking genomen van nihil.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven in verband met geneeskundige hulp in Kirgizië.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, juncto tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) behoren buitengewone uitgaven tot de persoonsgebonden aftrek.
Artikel 6.16, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de uitgaven wegens ziekte van de belastingplichtige tot de buitengewone uitgaven worden gerekend.
Ingevolge artikel 6:17, eerste lid, van de Wet worden –voor zover van belang- als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor geneeskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
Eiser stelt dat hij in 2002 op vakantie is gegaan naar Kirgizië en aldaar na pijnklachten in het ziekenhuis is opgenomen van 18 december 2002 tot 6 januari 2003. De kosten voor de behandeling in het ziekenhuis hebben € 9.850 bedragen. Hij stelt dat hij dit bedrag op 7 januari 2003 contant heeft voldaan en dat hij de daarvoor benodigde middelen gedeeltelijk (€ 6.350) heeft geleend van de familie van zijn echtgenote, die in Kirgizië woont, en gedeeltelijk contant bij zich had.
Verweerder betwist dat eiser de gestelde geneeskundige hulp heeft gehad en als dit al het geval is geweest dat eiser het bedrag van € 9.850 heeft betaald. In het geval de rechtbank zou beslissen dat dit wel het geval is geweest, geeft verweerder aan dat de kosten alsdan aftrekbaar zijn als buitengewone uitgaven wegens ziekte.
De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij de geneeskundige hulp uit het buitenland heeft ontvangen en dat hij daarvoor een bedrag van € 9.850 heeft betaald, zonder dat daarvan (een deel van de) kosten door een ander zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in zijn bewijslast geslaagd.
Eiser heeft een medische verklaring van de kliniek “Garmonija” te Bisjkek Kirgizstan overgelegd, waarin de arts verklaart dat eiser in de gestelde periode is opgenomen voor behandeling in de stationaire kliniek. In de verklaring is tevens de gestelde diagnose vermeld, alsmede de kosten van de behandeling, zijnde € 9.850. Bij de stukken zijn gevoegd de verklaring, alsmede een beëdigde vertaling daarvan. Tevens heeft eiser een verklaring, alsmede de een beëdigde vertaling daarvan, overgelegd waarin de administratie van de kliniek bevestigt dat de kosten van de operatie en medische behandeling van eiser op 7 januari 2003 contant is betaald. Voorts is een kassabon overgelegd, welke gedateerd is op 7 januari 2003 en waarop als bedrag staat vermeld:
“.9850.00?”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht en met de door hem overgelegde stukken, in het bijzonder bovenstaande verklaringen, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de genoemde periode in Kirgizië geneeskundige hulp heeft gehad en dat hij voor deze hulp € 9.850 heeft betaald.
De rechtbank ziet geen, althans onvoldoende, aanleiding om de geloofwaardigheid van de medische verklaringen in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het weliswaar bijzonder is dat eiser in het voorafgaande jaar in dezelfde periode een vergelijkbare behandeling tegen een vergelijkbare prijs heeft ondergaan, maar acht een dergelijke situatie gelet op eisers klachten en zijn verblijf in vakantieperioden in Kirgizië niet geheel ondenkbeeldig. De rechtbank ziet in het omgekeerde euroteken op de kassabon evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiser een gedeelte van de hulp uit eigen contante middelen heeft voldaan. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt immers dat eiser in de voorafgaande periode steeds direct zodra er een aanzienlijk bedrag op de rekening werd gestort, hij dit positieve saldo van zijn rekening haalde. Door het overleggen van de verklaringen van de schoonfamilie, een en ander in samenhang met hetgeen hij daaromtrent ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank eiser eveneens erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij een bedrag van € 6.350 van zijn schoonfamilie heeft geleend en dat hij daarvan een gedeelte heeft terugbetaald.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder ten onrechte een bedrag van € 9.850 niet als buitengewone uitgaven wegens ziekte in aftrek toegelaten. Met inachtneming van de door verweerder geaccepteerde uitgaven wegens ziekte en toepassing van de drempel, komt uiteindelijk een bedrag van € 9.465 als buitengewone uitgaven wegens ziekte voor aftrek in aanmerking.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 4,60. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, dienen de kosten te worden voldaan aan de griffier van deze rechtbank, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 4.325 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 648,60, en wijst de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem,
waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. I. Linssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter is buiten staat deze uitspraak te
ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.