RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/1244
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 10 november 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 25 mei 2007 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.023, alsmede bij beschikking een boete van € 2.309.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 februari 2008 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 28 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 3 maart 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2008 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].
Eiser heeft in 1989 bij Interpolis een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. Hij heeft daartoe een eenmalige koopsom gestort van € 7.652,10. In het onderhavige jaar is de kapitaalverzekering beëindigd en heeft eiser een uitkering ontvangen van € 14.943,44. Interpolis heeft hierover op of omstreeks 29 april 2002 aan eiser een brief gestuurd op het adres van zijn zoon.
Eiser woonde tot 14 januari 2001 op het adres [a-straat 1] te [Q]. Op 10 januari 2003 is hij verhuisd naar een nieuwbouwwoning. In de tussenliggende periode verbleef hij in een camper in Spanje.
Op 10 september 2002 heeft de belastingdienst een renseignement ontvangen van Interpolis met betrekking tot de uitkering van de kapitaalverzekering.
Aan eiser is met dagtekening 11 september 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.080.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat de ingehouden loonheffing niet juist was verwerkt, waarna de aanslag met dagtekening 21 november 2003 is verminderd conform het bezwaar.
Bij brief van 18 december 2006 heeft verweerder eiser gevraagd informatie te verstrekken over een uitkering van Interpolis. Eiser heeft daarop gereageerd bij brieven van 4 januari 2007 en 11 april 2007.
Met dagtekening 17 april 2007 heeft verweerder aan eiser een kennisgeving van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking verzonden. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 23 april 2007. Met dagtekening 25 mei 2007 zijn aan eiser de navorderingsaanslag en de boetebeschikking opgelegd.
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van kwade trouw bij eiser dan wel van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord is nog in geschil of de boete terecht aan eiser is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juni 1997, nr. 32 299, BNB 1997/384, bepaald dat kwade trouw wil zeggen dat de belastingplichtige ten aanzien van dat feit verweerder opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De bewijslast dat er sprake is van kwade trouw rust op verweerder.
Verweerder heeft gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser de informatie uit de brief van Interpolis van 29 april 2002 niet heeft doorgekregen, dat het gebruikelijk is dat de verzekeringsmaatschappij contact opneemt met de begunstigde alvorens tot uitkering over te gaan en dat het, mede gelet op het bedrag van de uitkering, dus onwaarschijnlijk is dat eiser de uitkering is vergeten te vermelden in zijn aangifte.
Eiser heeft gesteld dat 2002 voor hem een rommelig jaar was in verband met de verkoop van zijn oude woning, de vertraging van de bouw van zijn nieuwe woning en zijn verblijf in een camper in Spanje. Voorts heeft hij gesteld dat hij de brief van Interpolis van 29 april 2002 niet heeft ontvangen en dat hij de informatie ook niet heeft doorgekregen van zijn zoon. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij wel in een telefoongesprek door de tussenpersoon, de Rabobank, is geïnformeerd over de gevolgen van de beëindiging van de kapitaalverzekering. Tot slot stelt hij dat hij de uitkering van Interpolis niet opzettelijk niet heeft aangegeven, maar dat hij dit in verband met voornoemde omstandigheden, met name het feit dat hij daarvan geen schriftelijk stuk (meer) had, is vergeten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, tegenover de geloofwaardige verklaring van eiser zoals hiervoor weergegeven, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het opzettelijk onthouden van de juiste inlichtingen of het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen. Verweerder heeft derhalve niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden geoordeeld dat eiser te kwader trouw was ten tijde van het indienen van de aangifte voor het onderhavige jaar.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De bewijslast met betrekking tot de aanwezigheid van een nieuw feit rust op verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Verweerder beschikte immers ruim vóór het opleggen van de definitieve aanslag over het renseignement van Interpolis. Dat had voor verweerder aanleiding moeten zijn om een nader onderzoek te doen naar de verwerking van de uitkering in de aangifte van eiser. Nu hij dit heeft nagelaten is sprake van een ambtelijk verzuim. Dit geldt temeer nu verweerder, de aangifte wel op een ander punt heeft gecorrigeerd. De omstandigheid dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft gesteld, pas tijdens een doelgroepcontrole met betrekking tot lijfrenteuitkeringen in 2003 ontdekte dat eiser de door hem ontvangen lijfrente-uitkering niet had aangegeven, levert gezien het ambtelijk verzuim geen nieuw feit op in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR (vgl. Rechtbank Arnhem, 5 juli 2006, VN 2007/18.4).
De navorderingsaanslag kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven, zodat ook de boetebeschikking moet worden vernietigd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Verweerder wordt op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld de reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting te vergoeden op basis van openbaar vervoer tweede klasse [Z] – Arnhem v.v. tot een bedrag van € 12.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag alsmede de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 12, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.