RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/1250
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 juli 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Rheden, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser op 30 augustus 2007 een bedrag van € 1.166 aan leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2008 eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op
3 maart 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Op 24 augustus 2007 heeft de gemeente Rheden van eiser een aanvraag ontvangen voor een lichte bouwvergunning ten behoeve van de woning op het perceel [a-straat 1] te [Z].
Bij brief van 30 augustus 2007 heeft de gemeente Rheden meegedeeld dat voor het in behandeling nemen van deze aanvraag leges verschuldigd zijn. Ook is in deze brief vermeld dat nog moet worden getoetst of de bouwaanvraag volledig is. De gemeente heeft de bouwkosten geschat op € 59.500 inclusief BTW.
Aan eiser zijn de volgende leges in rekening gebracht:
Leges lichte bouwaanvraag € 1.052
Leges welstand bouwplan € 114
Totaal € 1.166
Bij brief van 11 september 2007 heeft gemeente Rheden aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag voor een bouwvergunning qua gegevens en/of bescheiden niet volledig is. Eiser is in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te overleggen binnen vier weken na verzending van de brief. Voorts is eiser erop gewezen dat als hij niet binnen de genoemde termijn de benodigde gegevens heeft overgelegd, de aanvraag grond van artikel 4:5, lid 4 Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling wordt genomen.
Eiser heeft op 27 september 2007 nadere bescheiden ingediend met betrekking tot de aanvraag van de bouwvergunning.
Bij brief van 25 oktober 2007, ontvangen bij verweerder op 1 november 2007, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges.
In geschil is:
a. of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard; en zo nee,
b. of de aanslag leges terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
a. Is het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j, sub a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De dagtekening van het in bezwaar bestreden besluit is 30 augustus 2007. Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 11 oktober 2007. Eisers bezwaarschrift is gedateerd op 25 oktober 2007 en is door verweerder ontvangen op 1 november 2007. Dit betekent dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank heeft bij brief van 4 maart 2008 aan eiser gevraagd waarom hij pas op
25 oktober 2007 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag leges over 2007.
Eiser heeft bij brief van 17 maart 2008 aangegeven dat de gemeente eerst ná de verdagingsbrief van 11 september 2007 en eerst ná de gemeentelijke ontvangst van de aanvullende bescheiden op 29 september 2007 de bouwaanvraag in behandeling heeft kunnen nemen. Eiser is van mening dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt, nu hij binnen zes weken nadat de gemeente de bouwaanvraag in behandeling heeft genomen het bezwaarschrift heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grief van eiser niet slagen, nu voor de bepaling van de aanvang van de bezwaartermijn de dagtekening van de aanslag leges van belang is en niet, zoals eiser stelt, het moment waarop de gemeente over alle benodigde gegevens beschikt om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Ook wordt de bezwaartermijn niet verlengd als de aanvraag naderhand nog wordt aangevuld met ontbrekende stukken.
Daarnaast heeft eiser bij brief van 17 maart 2008 aangevoerd dat de aanslag leges niet was voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een kopie van de brief van de gemeente Rheden d.d. 30 augustus 2007 overgelegd. Deze brief heeft als onderwerp “Ontvangstbevestiging aanvraag bouwvergunning en aanslag leges”. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze brief niet kan worden aangemerkt als het aanslagbiljet. Volgens hem is naast deze brief nog een aanslagbiljet met rechtsmiddelenverwijzing aan eiser toegezonden. Ter onderbouwing hiervoor verwijst verweerder naar bijlage 2 van het verweerschrift. Volgens verweerder is deze aanslag rond de dagtekening, mogelijk tegelijkertijd met de brief van 30 augustus 2007, aan eiser verzonden.
Nu eiser betwist dat hij een aanslag leges met rechtsmiddelenverwijzing heeft ontvangen, ligt het op de weg van verweerder om het tegendeel aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, met hetgeen hij ter zitting heeft aangevoerd, niet geslaagd in dit bewijs. Voorts is niet aannemelijk geworden dat eiser anderszins wist dan wel redelijkerwijs kon weten op welke wijze en binnen welke termijn hij bezwaar kon maken. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest door pas op 25 oktober 2007 bezwaar te maken. Verweerder heeft eiser derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het beroep van eiser is om deze reden gegrond.
Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van deze regel kan worden afgeweken als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is dat eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, VN 2006/33.7). Ter zitting hebben partijen ingestemd met een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank. De rechtbank zal derhalve de zaak niet terugwijzen naar verweerder, maar zelf in de zaak voorzien.
b. Is de aanslag leges terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Ingevolge artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge het tweede lid van het voormelde artikel wordt -voor zover van belang- de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2002 (Legesverordening Rheden 2002) worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het Gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Eiser stelt dat de gemeente ten onrechte leges in rekening heeft gebracht voor een bouwaanvraag die nog niet in behandeling is genomen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 december 2007, nr. 41303 (VN 2008/3.30) geoordeeld dat een gemeente leges mag heffen voor het in behandeling nemen van een aanvraag, ook wanneer zij de aanvraag inhoudelijk niet beoordeelt. De vraag of een aanvraag in behandeling is genomen, moet worden beantwoord tegen de achtergrond van artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Dit artikel geeft de gemeente de bevoegdheid rechten te heffen voor het genot van door de gemeente verstrekte diensten. De gemeente kan reeds diensten hebben verleend die legesheffing rechtvaardigen op het moment dat zij op grond van artikel 4:5 van de Awb besluit een aanvraag niet te behandelen.
Uit de brief met dagtekening 30 augustus 2007 die eiser van de gemeente Rheden heeft ontvangen, alsmede uit de brief van 30 augustus 2007 die bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat de aanvraag om een lichte bouwvergunning in behandeling is genomen. Daarmee is aan de omschrijving van het belastbare feit voldaan. De mededeling in de brief van 11 september 2007 dat als bepaalde gegevens niet (tijdig) zouden worden overgelegd de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, kan daaraan niet afdoen. Immers, uit het voormelde arrest volgt dat reeds leges kunnen worden geheven op het moment dat de gemeente op grond van artikel 4:5 van de Awb besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen. Het bezwaar van eiser faalt in zoverre.
Voorts betoogt eiser dat verweerder een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de bouwkosten. Volgens eiser bedragen de gangbare kosten € 39.000 en niet, zoals verweerder heeft berekend, € 50.000 exclusief BTW.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een offerte van [A] overgelegd. In deze offerte zijn de bouwkosten voor een uitbouw met carport vastgesteld op € 27.489,50 exclusief BTW. Blijkens de offerte is in de aannemingssom niet begrepen de bouwaanvraag en berekeningen en het sloop-, schilder- en straatwerk.
In onderdeel 5.1 van de Tarieventabel 2007 behorende bij de Legesverordening 2002 (hierna: Tarieventabel) is bepaald dat onder bouwkosten wordt verstaan de aannemingssom (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
Ingevolge onderdeel 5.2.2. van de Tarieventabel bedraagt - voor zover van belang – het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning: € 18 + 17,23 promille van de, naar boven in duizendtallen van euro’s afgeronde bouwkosten, met een minimum van € 126. Bij bouwkosten onder € 3.100 geldt een minimum van € 53.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de Afdeling bouwen van de gemeente Rheden de door eiser overgelegde offerte als te laag heeft beoordeeld. Volgens gangbare normen zouden de bouwkosten minimaal € 50.000 bedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder voor de berekening van de verschuldigde leges in redelijkheid afwijken van de aannemingssom, nu uit de offerte volgt dat het sloop-, schilder- en straatwerk niet in de aannemingssom is begrepen. Aangezien de gemeentelijke wetgever in beginsel vrij is in het vaststellen van de heffingsmaatstaf, heeft de gemeente Rheden haar bevoegdheid niet overschreden door de bouwkosten voor de legesheffing vast te stellen op basis van de normatieve bouwkosten. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever bij het aan de gemeenten verlenen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad. De omstandigheid dat in de situatie van eiser de feitelijke bouwkosten lager zijn dan de geraamde bouwkosten, is in dit kader niet voldoende. Derhalve kan deze grief niet tot een verlaging van de aanslag leges leiden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige aanslag leges terecht en naar een juist bedrag aan eiser is opgelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat eiser ter zitting heeft gesteld dat hij inmiddels de aanvraag heeft ingetrokken en dat hij om een restitutie van de in rekening gebrachte leges heeft verzocht. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij ervan uitgaat dat eiser op
25 oktober 2007 de aanvraag heeft ingetrokken. Dit leidt ertoe dat eiser ingevolge onderdeel 5.3.2.3 van de Tarieventabel recht heeft op een teruggaaf van 25% van de geheven leges. Dit teruggaafverzoek kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Verweerder heeft ter zitting echter toegezegd deze teruggaaf te verlenen.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de gemaakte kosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van de gederfde rente. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb. Nu de rechtbank op grond van het vorenoverwogene van oordeel is dat de aanslag leges terecht en naar een juist bedrag aan eiser is opgelegd, bestaat er reeds hierom geen aanleiding tot het toekennen van een rentevergoeding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslag leges ongegrond en handhaaft de aanslag leges;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.