RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/3655
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 9 juni 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser een ambtshalve aanslag (aanslagnummer [000]) recht van successie opgelegd, gebaseerd op een verkrijging van € 1.000.000 en een te betalen bedrag van € 147.685.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 22 augustus 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2008 te Arnhem.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Op 6 januari 2004 is erflaatster, [A], overleden. Erflaatser was gehuwd met [B]. Dit huwelijk is door zijn overlijden ontbonden. Uit dit huwelijk is een zoon geboren, te weten eiser. Erflaatster heeft meer dan vijf jaar een gezamenlijke huishouding gevoerd met eiser en zijn echtgenote. Zij woonden aan de [A-straat 1] te [Z].
Verweerder heeft een aangiftebiljet voor de aangifte recht van successie verzonden naar eiser. Op dit biljet is aangegeven dat de aangifte ingevuld en teruggestuurd diende te worden vóór 1 oktober 2004.
Eiser heeft bij brief van 25 maart 2005 verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte tot 1 oktober 2005. Verweerder heeft uitstel verleend tot 1 september 2005.
In februari 2006 heeft verweerder de afdeling Waardeonderzoek van de Belastingdienst te Zwolle verzocht om een onderzoek in te stellen naar de waarde van de onroerende zaken op naam van erflaatster. De waardeonderzoeker, [C], heeft op 23 februari 2006 telefonisch aan verweerder een globale schatting van de waarde van de onroerende zaken doorgegeven. De cultuurgrond en de woonlocatie werden tezamen op een waarde van € 950.000 geschat.
Erflaatster heeft op 1 januari 2003 banktegoeden ten bedrage van € 45.799 en op 31 december 2003 van € 23.276.
Bij brief van 12 april 2006 heeft verweerder eiser verzocht om voor 26 april 2006 de aangifte recht van successie in te dienen. Eiser is er tevens op gewezen dat indien hij geen aangifte doet, de nalatenschap zal worden geschat. Eiser heeft niet gereageerd en heeft geen aangifte ingediend.
Met dagtekening 15 juni 2006 heeft verweerder een ambtshalve aanslag opgelegd, waarbij de verkrijging is gesteld op
€ 1.000.000. Over deze verkrijging is eiser een bedrag van € 147.685 aan successierecht verschuldigd. Hierbij is rekening gehouden met de vrijstelling wegens de samenleving van eiser met erflaatster gedurende meer dan vijf jaren. Voorts is voor de berekening van de verschuldigde belasting tariefgroep 1 toegepast.
Eiser heeft vervolgens tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiser geen aangifte ingediend. Eiser heeft wel een overzicht gegeven van de waarden van de onroerende zaken:
Agrarische gronden € 227.000
Campinggrond € 45.000
Opstallen € nihil
Voorts is in de bezwaarfase gecorrespondeerd tussen verweerder, eiser, de taxateur van eiser en de notaris van eiser. Diverse keren is toegezegd dat de aangifte recht van successie zou worden ingediend. Verweerder heeft de termijn voor het indienen van aangifte diverse keren verlengd.
De taxateur van verweerder heeft aan de taxateur van eiser een aanbod gedaan om de waarde bij compromis vast te stellen op € 820.000. De taxateur van eiser heeft dit aanbod afgewezen. De taxateur van verweerder heeft vervolgens de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken op overlijdensdatum erflaatster geschat op € 915.000. De taxateur heeft hiervan een taxatierapport opgemaakt met dagtekening 1 december 2006.
Verweerder heeft uiteindelijk bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2007 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gegaan.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat tot dat moment geen aangifte recht van successie is gedaan.
Is de ambtshalve aanslag recht van successie terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser nimmer aangifte recht van successie heeft gedaan, zodat het beroep onder toepassing van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ongegrond verklaard dient te worden, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Eiser heeft in beroep gesteld dat rekening moet worden gehouden met enkele waardedrukkende omstandigheden. Hij heeft zijn standpunt niet nader met verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook heeft hij geen taxatierapport of andere stukken overgelegd die kunnen dienen ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden. Verweerder heeft daarentegen een taxatierapport overgelegd, waar volgens verweerder rekening is gehouden met de door eiser genoemde omstandigheden. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Voorts heeft verweerder ter zitting een overzicht van het kadaster ter inzage verstrekt waaruit blijkt dat de percelen die op naam van erflaatster stonden, dezelfde zijn als de percelen die in de taxatie van verweerder zijn betrokken. Voor zover eiser stelt dat niet de juiste percelen in de waardering zijn betrokken, faalt dit punt derhalve.
Gelet op het vorenstaande heeft eiser niet aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder een redelijke schatting heeft gedaan van de waarde van de nalatenschap en de belaste verkrijging door eiser. Verweerder heeft de waardebepaling van de onroerende zaken door de taxateur als uitgangspunt genomen. Daarnaast heeft hij een stelpost gehanteerd voor de aanwezige roerende zaken. Voorts heeft verweerder de waarde van het banktegoed in aanmerking genomen. Het voorgaande komt de rechtbank niet als onredelijk voor.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. I. Linssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.