RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/2575
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 december 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (nummer [000].H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV 2005) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.931.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 28 mei 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2008 te Arnhem. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 september 2008 aan zijn gemachtigde de heer [gemachtigde] [A] U.A. op het adres [A-straat 1 ] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 8 september 2008 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Eiser heeft vier kinderen, die respectievelijk zijn geboren op 23 oktober 1992, 19 april 1998, 8 augustus 2002 en
16 augustus 2005. De kinderen wonen in 2005 niet bij hem en eiser betaalt geen kinderalimentatie.
Eiser heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.677. Eiser heeft daarbij voor zijn drie oudste kinderen een aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen geclaimd tot een totaalbedrag van € 3.996.
Verweerder heeft op 29 oktober 2007 een verzoek om informatie met betrekking tot de aangifte aan eiser verzonden. Op
28 november 2007 is nogmaals een verzoek om informatie aan eiser verzonden, omdat eiser op het eerste verzoek niet heeft gereageerd. Een reactie op het tweede verzoek is eveneens uitgebleven.
Met dagtekening 18 januari 2008 is de aanslag IB/PVV 2005 aan eiser opgelegd. Daarbij heeft verweerder de volgende correcties op de aangifte aangebracht:
- ontvangen inkomsten uit vroegere arbeid € 10.746
- aftrek kosten levensonderhoud kinderen € 3.966
- minder aftrek buitengewone uitgaven in verband met een hogere drempel € 512.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 2 april 2008 een verzoek om informatie verzonden, waarin hij eiser verzoekt aannemelijk te maken dat hij recht heeft op een aftrek voor de kosten van levensonderhoud van de kinderen.
Bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
Op 28 mei 2008 heeft eiser nogmaals bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit bezwaarschrift is door verweerder ingevolge artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank
In geschil of eiser recht heeft op een aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 6.13 van de Wet IB 2001 (tekst 2005) bepaalt, voorzover hier van belang:
“1. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. (…)”
Ingevolge artikel 6.15 van de Wet IB 2001 is in artikel 36 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005) (hierna: UR IB 2001) bepaald:
“1. De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:
a. € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;
b. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;
c. € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;
d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.
(…)”
Artikel 2 van de UR IB 2001 bepaalt wat moet worden verstaan onder het in belangrijke mate onderhouden van kinderen:
“Een kind wordt in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt. De ouder wordt geacht een kind in belangrijke mate op zijn kosten te onderhouden indien hij voor het kind recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling.”
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het op de weg ligt van eiser, die aanspraak maakt op een aftrekpost, om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden daarvoor voldoet.
Eiser stelt dat de kinderen elke zondag, op verjaardagen en op Turkse feestdagen bij hem verblijven. Voorts stelt hij dat elk kind zakgeld krijgt en op de verjaardag een kado en dat kleding door hem wordt betaald. Tot slot stelt hij dat de aftrek bij een andere cliënt van zijn gemachtigde na mediation wel is geaccepteerd.
Eiser heeft zijn stellingen niet met stukken of anderszins onderbouwd, zodat hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen.
Voorzover eiser zich, met zijn stelling dat de aftrek bij een andere cliënt van zijn gemachtigde wel is geaccepteerd, beroept op het gelijkheidsbeginsel, faalt dat beroep. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de andere cliënt van eisers gemachtigde de aftrek onder andere met betalingsbewijzen heeft onderbouwd en op die manier aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de aftrek voldoet. Van gelijke gevallen is reeds hierom geen sprake.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.