ECLI:NL:RBARN:2009:BH2293

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800978-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging van Arubaanse militair wegens gebrek aan opzet of schuld bij invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 9 februari 2009 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een Arubaanse militair, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof de invoer van 1122,30 gram cocaïne op 28 juni 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het primair tenlastegelegde en een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde, met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. van Halderen, voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer die hij van een vriend had geleend.

Tijdens de zitting op 26 januari 2009 werd vastgesteld dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in de koffer zat. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij de aanwezigheid van de cocaïne had moeten vermoeden, gezien de verklaringen van douaneambtenaren die bevestigden dat de cocaïne goed verborgen was. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij geen opzet of schuld had aan het bewezenverklaarde feit. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde en verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen, maar oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging.

De beslissing ten aanzien van het beslag hield in dat de inbeslaggenomen koffer, claimtag en telefoons aan de verdachte moesten worden teruggegeven. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte aan zijn onderzoeksplicht had voldaan en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte had moeten zijn van de cocaïne in zijn bagage. De uitspraak benadrukt de noodzaak van opzet of schuld voor strafbaarheid in drugszaken en de rol van de verdachte in het onderzoek naar zijn eigen bagage.

Uitspraak

Verkort vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/800978-08
Datum zitting : 26 januari 2009
Datum uitspraak : 9 februari 2009
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [woonplaats],
adres : [adres],
plaats : [geboorteplaats].
Raadsman : mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegestane wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1122,30 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 26 januari 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke hechtenis gelijk aan het voorarrest.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen koffer en de inbeslaggenomen claimtag verbeurd worden verklaard. De inbeslaggenomen telefoons kunnen wat betreft de officier van justitie worden teruggegeven aan verdachte.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer is, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er zich cocaïne in zijn koffer bevond, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het impliciet primair tenlastegelegde feit.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde feit heeft gehad. Verdachte dient daartoe willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat er zich in zijn koffer cocaïne bevond. De militaire kamer is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte dus ook geen voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde feit heeft gehad.
De militaire kamer spreekt verdachte daarom vrij van het impliciet primair tenlastegelegde.
In het dossier bevindt zich een faxbericht van het douanelaboratorium te Amsterdam. Dit faxbericht omvat het testrapport waaruit blijkt dat het in de koffer aangetroffen materiaal cocaïne bevat. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat dit rapport niet tot het bewijs mag worden gebezigd nu het slechts een faxbericht betreft en het origineel in het dossier ontbreekt.
De militaire kamer stelt vast dat het faxbericht een schriftelijk bescheid is in de zin van artikel 339 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering en als zodanig als bewijsmiddel kan worden aangemerkt. De militaire kamer verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 28 juni 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1122,30 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Voor de strafbaarheid van verdachte is het noodzakelijk dat verdachte strafrechtelijk relevante schuld aan het bewezenverklaarde feit heeft. Verdachte heeft aangevoerd dat bij hem, nu hij niet wist dat er in de koffer cocaïne aanwezig was en hij dit ook niet hoefde of kon te weten, iedere schuld ontbrak. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de aanwezigheid van de cocaïne wel verweten kan worden nu hij daarvan op de hoogte had kunnen en moeten zijn.
Zoals overwogen is niet gebleken dat verdachte van de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer op de hoogte was, zodat de militaire kamer van het tegendeel uitgaat. Deze onwetendheid sluit echter niet uit dat verdachte schuld heeft aan de overtreding van het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Met name indien hij wel had kunnen en moeten vermoeden dat er cocaïne in de koffer zat of indien de onwetendheid op dit punt veroorzaakt is door gemakzucht, lichtzinnigheid of nonchalance kan deze onwetendheid niet zonder meer tot straffeloosheid van verdachte kunnen leiden..
De militaire kamer overweegt in dit verband het volgende.
Verdachte heeft op 28 juni 2008 1120,30 gram cocaïne in een koffer binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Deze cocaïne was verstopt in de voering van een koffer. De koffer was niet van verdachte maar had verdachte voor deze reis geleend van zijn collega en vriend, [medeverdachte], met wie hij samen naar Nederland reisde. De cocaïne was al in de koffer verborgen voordat [medeverdachte] de koffer aan verdachte ter beschikking stelde.
Douaneambtenaar [naam 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij degene is geweest die de cocaïne heeft aangetroffen in de koffer. Hij heeft daarbij tevens verklaard dat de cocaïne goed was verborgen en dat het heel goed zou kunnen dat iemand die de koffer heeft ingepakt niet heeft gezien dat de koffer was geprepareerd. Douaneambtenaar [naam 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij niets opvallends aan de koffer heeft gezien toen deze leeg was en dat hij ook niets verdachts aan de koffer had gezien als de drugshond niet was aangeslagen.
Op grond van bovengenoemde verklaringen, afgelegd door personen die ambtshalve veelvuldig in aanraking komen met geprepareerde koffers waarin drugs worden vervoerd, is de militaire kamer van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verdachte reeds op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de koffer had moeten weten of vermoeden dat daar cocaïne in zat.
De vraag is vervolgens of verdachte door het gewicht van de lege koffer had kunnen en moeten vermoeden dat deze cocaïne bevatte. Er is 1120,30 gram cocaïne aangetroffen in de koffer. Het gewicht van de koffer met reizigersbagage is door de douane vastgesteld op 18.860 gram. Na verwijdering van de reizigersbagage is door de douane een bruto gewicht (inclusief cocaïne) gewogen van 8730 gram. De militaire kamer acht gelet op dit bruto gewicht een extra gewicht van 1120,30 gram - dus ongeveer een achtste van het totale bruto gewicht - niet dusdanig dat bij het voelen van het gewicht van de lege, met cocaïne geprepareerde koffer bij verdachte alarmbellen hadden moeten gaan rinkelen of dat dit hem zou nopen tot extra onderzoek. Ook uit de enkele verklaring van verdachte dat hij had gemerkt dat de koffer “een beetje zwaar was” kan niet worden afgeleid dat de koffer een dusdanig gewicht had dat dit bij hem een vermoeden heeft opgewekt of had moeten opwekken dat er iets met de koffer aan de hand zou zijn of dat dit hem tot een extra grondig onderzoek zou moeten verplichten.
Echter, nog steeds staat voorop dat verdachte verantwoordelijk is voor zijn eigen bagage en dat hij daartoe een onderzoeksplicht heeft, zeker nu verdachte vanaf Aruba vloog. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat veelvuldig wordt geprobeerd om drugs via Aruba Nederland binnen te smokkelen. In dit geval is de op verdachte rustende onderzoeks¬plicht zwaarder nu verdachte reisde met een koffer die niet van hem zelf was, maar geleend van een ander. Daarbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat dit een vriend en collega-marinier van verdachte was en er geen aanwijzingen zijn dat er voor verdachte aanleiding bestond deze vriend en collega niet volledig te vertrouwen.
Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij de koffer van [medeverdachte] heeft ontvangen deze heeft “gecheckt” en niets bijzonders heeft gezien. Ook zijn vriendin heeft verklaard dat zij bij het inpakken niets bijzonders aan de koffer heeft gezien, ondanks dat zij er op heeft gelet en heeft gekeken of er geen spullen in de koffer zaten die van [medeverdachte] waren die niet mee moesten. Aangezien zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden die op iets anders duiden en nu zoals overwogen ook ervaren douaneambtenaren in eerste instantie niets bijzonders aan de koffer zagen, heeft de militaire kamer geen reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
Nu uit de voornoemde verklaringen blijkt dat de koffer goed is bekeken is de militaire kamer van oordeel dat verdachte aan voornoemde onderzoeksplicht heeft voldaan.
Aangezien er ook overigens niets is gebleken waaruit volgt dat verdachte van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bagage op de hoogte had moeten zijn of dat hem in dit verband anderszins een verwijt kan worden gemaakt, heeft hij dus verontschuldigbaar gedwaald. Nu bij verdachte iedere rechtens relevante schuld aan het bewezenverklaarde feit ontbreekt is verdachte niet strafbaar en zal de militaire kamer hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De beslissing ten aanzien van het beslag
Wat betreft de inbeslaggenomen koffer, de claimtag en de twee telefoons overweegt de militaire kamer als volgt.
Zij is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoons kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
Wat betreft de inbeslaggenomen claimtag is de militaire kamer van oordeel dat, nu dit goed niet van dusdanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang noch dat er sprake is van een veroordeling van verdachte wegens enig strafbaar feit, dit goed niet kan worden onttrokken aan het verkeer of verbeurd kan worden verklaard. De claimtag dient daarom terug te worden gegeven aan verdachte.
Voorts bevindt zich in het dossier een schriftelijk stuk, gedateerd 4 juli 2008, waarin verdachte heeft verklaard vrijwillig afstand te doen van de inbeslaggenomen koffer. De militaire kamer behoeft daarom thans geen beslissing over deze koffer meer te nemen.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het impliciet primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte impliciet subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde.
Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan [verdachte], te weten:
- een claimtag van KLM met serienummer 0074 KL 261034 en
- twee mobiele telefoons van het merk Nokia.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
kolonel mr. J.P.M. Schwillens, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2009.