ECLI:NL:RBARN:2009:BH2971

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171889
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst en ongedaanmaking van prestaties tussen ProcesPartner B.V. en MySolutionStore

In deze zaak vorderde ProcesPartner B.V. (PP) nakoming van een overeenkomst van MySolutionStore (MSS) en ongedaanmaking van prestaties. De rechtbank Arnhem oordeelde dat MSS op grond van artikel 6:271 BW in samenhang met artikel 6:74 BW gehouden is haar verbintenis tot ongedaanmaking na te komen. De vordering tot nakoming werd toegewezen. De rechtbank benoemde een deskundige om de waarde van de ongedaanmakingsverbintenissen vast te stellen en, indien ongedaanmaking door de aard van de prestatie is uitgesloten, de waarde van de vergoeding die daarvoor in de plaats treedt, zoals bepaald in artikel 6:272 BW. De procedure volgde uit een intentieovereenkomst tussen PP en MSS, waarin PP de materiële en immateriële activa aan MSS wilde overdragen. Na een boekenonderzoek op 15 februari 2008 bleek er echter geen deal te zijn, wat leidde tot een geschil over de nakoming van de overeenkomst. MSS stelde dat de overeenkomst was ontbonden en dat zij niet gehouden was tot enige vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst bindend was en dat MSS gehouden was tot ongedaanmaking. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen over de deskundigenrapportage.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 171889 / HA ZA 08-1091
Vonnis van 4 februari 2009
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROCESPARTNER B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROCESPARTNER CONSULTANCY & SOFTWARE B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROCESPARTNER SYSTEM SERVICES B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PP MSS ZWOLLE B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MYSOLUTIONSTORE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MYSOLUTIONSTORE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede.
Eisers zullen hierna gezamenlijk PP genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk MSS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 september 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2008
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte van MSS van 10 december 2008
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. PP en MSS hebben op 24 december 2007 een document, getiteld intentieovereenkomst ( hierna ‘de overeenkomst’), getekend, met de intentie dat gedaagde sub 2 de materiële activa van PP zou overnemen en gedaagde sub 1 de immateriële activa van PP zou overnemen. PP houdt zich bezig met de ondersteuning van bedrijven bij automatisering.
2.2. De overeenkomst bepaalt onder meer het volgende:
“Artikel 1 Onderwerp van intentie tot koop
1. Partijen onderhandelen tot 31 maart 2008 op basis van exclusiviteit met elkaar en zullen zich volledig inzetten om te komen tot overname door de kopers van de onderneming per 1 januari 2008, of zoveel later partijen overeenkomen (de effectieve datum). Vanaf de dag van ondertekening van deze overeenkomst tot de overname datum, danwel de datum waarop de onderhandelingen worden gestaakt, zullen verkopers niet met enige andere partij besprekingen voeren of in onderhandeling treden omtrent een eventuele verkoop van de onderneming dan wel het IP. (…)
Artikel 2 Goederen
1. Samengevat bestaan de transacties uit de overname van de volgende activa door koper 2:
a) de per de effectieve datum aanwezige materiele vaste activa, bestaande uit inventaris.
b) de per de effectieve datum aanwezige onderhanden werk projecten.
c) de binnen het bedrijf in gebruik zijnde software.
in de staat waarin deze activa zich op het moment van ondertekenen van deze overeenkomst bevindt.
De transactie uit de overname door koper 1 bestaat uit overname van:
d) immateriële activa, zoals intellectuele en industriële eigendommen, octrooien, modellen, handelsnamen, broncodes, domeinnamen, maar ook contracten, vergunningen, etc. door partijen nader te omschrijven.
(…)
2. Kopers nemen derhalve alleen het in lid 1 onder a t/m d genoemde over en dus niet de vorderingen op debiteuren, de schulden aan handels- en diverse crediteuren, bankkredieten, claims, lopende geschillen/procedures, voorraden, etc.
3. Afgesproken is dat het verschil tussen het saldo van de debiteuren, voorziening dubieuze debiteuren, crediteuren, bankkrediet wordt verrekend. Een batig saldo wordt in mindering gebracht op de rekening-courant verhouding van verkoper 1 met de directeuren danwel vergoedt door koper 2. Een nadelig saldo wordt aangezuiverd door koper 2. (…)
Artikel 3 Rechtsverhoudingen
a. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:662 en het volgende Burgerlijk Wetboek gaan door de overgang van onderneming van rechtswege de rechten en verplichtingen van de verkopers uit de arbeidsovereenkomsten tussen hem en de in de onderneming werkzame werknemers over op de koper. (…)
c. Onder deel van de overname vormen de lopende huurcontracten en leasecontracten. (…)
Artikel 4 Datum van overdracht
De datum van overdracht is door partijen vastgesteld op 1 januari 2008. Vanaf die datum zijn de overgedragen goederen, rechtsverhoudingen etc. voor rekening en risico van de kopers. (…)
Artikel 6 Overige bepalingen
1. Verkopers en kopers zijn overeengekomen dat deze LOI bindend is tenzij partijen hun verplichtingen niet of niet tijdig kunnen nakomen.
2. Daarnaast hebben kopers zonder enige plicht tot vergoeding van schade of iets dergelijks het recht af te zien van de transactie indien afwijkingen op de reeds verstrekte informatie blijken te ontstaan. Voor wat betreft de informatie ten aanzien van de omzet van verkopers is aangegeven dat deze circa één miljoen euro zal bedragen. Daarin is een maximale afwijking van 5% acceptabel voor kopers. Voor de nettowinst van verkopers geldt dat deze is geschat op éénhonderdduizend euro, waarin een afwijking voor kopers van €50.000 acceptabel is. (…)”
2.3. Partijen zijn in januari 2008 gestart met de uitvoering van de overeenkomst. De 13 werknemers van PP zijn per 1 januari 2008 in dienst getreden van MSS. Klanten van PP zijn door MSS geïnformeerd over de overname. Lopende projecten van PP zijn door MSS overgenomen.
2.4. Op 13 februari 2008 heeft PP de jaarstukken 2007 aan MSS verstrekt. Uit die jaarstukken bleek een verlies voor PP van € 78.000,00 (na belastingen). Partijen hebben naar aanleiding hiervan meerdere malen met elkaar gesproken over een aanpassing van de overeenkomst. Daarover hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
2.5. Op 19 maart 2008 heeft MSS aan PP een brief gezonden, waarin zij zich beroept op artikel 6.2. van de overeenkomst, en waarin onder meer vermeld staat:
“Zoals ProcesPartner bekend is, op basis van de uitkomst van het boekenonderzoek, die op 15 februari met elkaar zijn besproken, is er geen sprake van een deal. MySolutionStore acht zich volledig op het verkeerde been gezet door niet volledige danwel incorrecte voorstelling van zaken. (…) De voorgenomen transactie zal dus per heden worden teruggedraaid danwel geneutraliseerd.
Dit betekent in onze visie:
a. Uren van PP mensen met betrekking tot directe MSS ontwikkelingen en werkzaamheden voor MSS klanten zullen de kosten worden vergoed.
b. Alle gemaakte kosten en betaalde voorschotten die MSS gemaakt heeft die te maken hebben met PP mensen en PP activiteiten worden doorbelast.
c. Leasecontracten die MSS op jullie verzoek heeft afgesloten moeten worden overgenomen.
d. Alle andere gerelateerde zaken die niet van toepassing zijn op directe MSS ontwikkelingen of MSS implementaties zullen met PP verrekend worden.
e. Omzet met betrekking tot PP activiteiten/klanten zal worden verrekend.
f. De directie van PP dient per direct hun mensen te informeren.
(…).”
2.6. Partijen hebben vervolgens met elkaar overlegd over de wijze waarop de transactie teruggedraaid dan wel geneutraliseerd kon worden. Partijen hebben daarover geen overeenstemming kunnen bereiken.
3. De vordering in conventie
3.1. PP vordert primair, na (voorwaardelijke) wijziging van eis, dat MSS hoofdelijk veroordeeld wordt bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan PP te betalen de somma van € 112.575,41, ten titel van nakoming van de overeenkomst voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008, dan wel ten titel van nakoming van de verbintenis tot waardevergoeding, dan wel enig ander door de Rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2008 tot de dag der algehele voldoening. Na wijziging van eis vordert PP tevens voorwaardelijk, in plaats van € 112.575,41, een bedrag van € 141.717,73, namelijk in het geval PP veroordeeld wordt om aan MSS een bedrag van € 29.142,32 te voldoen. Voorts vordert PP (voorwaardelijk) de hoofdelijke veroordeling van MSS om aan PP te betalen de verschuldigde pensioenpremies over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 van 13 werknemers, indien en voorzover MSS deze premies niet heeft voldaan. Daarnaast vordert PP (voorwaardelijk) de hoofdelijke veroordeling van MSS tot betaling aan PP van de bij de werknemers en werkgevers in te houden sociale premies en de loonbelastingen over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 van 13 werknemers, indien en voor zover MSS deze heffingen niet heeft afgedragen en de fiscus van PP betaling vordert van de loonheffingen, eventueel te verhogen met verschuldigde boetes en rente. Subsidiair vordert PP, na wijziging van eis, de hoofdelijke veroordeling van MSS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PP te betalen de somma van € 494.935,87 (incl. BTW) ten titel van nakoming van de overeenkomst van dienstverlening, dan wel enig ander door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2008 tot de dag der algehele voldoening, zowel primair als subsidiair met hoofdelijke veroordeling van MSS in de proceskosten, waaronder de kosten van beslaglegging.
3.2. PP legt aan de primaire vorderingen ten grondslag dat MSS de artikelen 2 en 3 uit de overeenkomst dient na te komen dan wel op grond van de ongedaanmakingsverbintenis een waardevergoeding dient te betalen, van welke verbintenis PP nakoming vordert. Door PP is voor MSS een bedrag van € 112.575,41 aan derden voldaan, welk bedrag door MSS aan PP moet worden voldaan. Met betrekking tot de voorwaardelijke vorderingen ter zake pensioenpremies, loonheffing en sociale verzekeringspremies, stelt PP dat haar niet gebleken is dat MSS deze heeft voldaan, terwijl zij daartoe wel gehouden was.
Aan de subsidiaire vordering legt PP ten grondslag dat, indien MSS niet gehouden zou zijn de overeenkomst na te komen, MSS de overeenkomst van dienstverlening dient na te komen en uit dien hoofde een vergoeding dient te betalen voor de door werknemers van PP ten behoeve van MSS gewerkte uren ten bedrage van € 415.000,00. Tenslotte stelt PP dat MSS op grond van de redelijkheid en billijkheid ofwel de kosten van het eerste kwartaal voor haar rekening dient te nemen en de opbrengsten in dat kwartaal behoudt, ofwel dat PP de kosten van het eerste kwartaal voor haar rekening dient te nemen en dan een vergoeding van MSS dient te ontvangen voor de door de werknemers van PP voor MSS gewerkte uren van € 415.000,00.
3.3. MSS voert verweer, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. MSS vordert dat PP bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 265.382,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2008 tot de dag der algehele voldoening, dan wel enig ander bedrag aan schade door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Verder vordert MSS dat PP wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 35.996,39 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van PP in de kosten van de procedure.
4.2. MSS legt aan haar vordering ten grondslag dat PP MSS bij het aangaan van de overeenkomst heeft misleid door het verstrekken van onjuiste informatie over omzet en bedrijfsresultaat en dat MSS dientengevolge schade hebben geleden. De schade bestaat volgens MSS uit operationeel verlies ad € 147.078,84, organisatiekosten ad € 36.295,00, betalingen van facturen die op 2007 zagen ad € 3.402,62, betaling door debiteuren van MSS aan PP ad € 34.822,38, advieskosten ad € 16.111,00, franchisefee ad € 18.000,00 en autokosten € 9.612,68.
4.3. PP voert verweer tegen deze vordering, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat de overeenkomst voor beide partijen een bindend karakter had. Tussen partijen staat voorts vast dat de overeenkomst, door het beroep van MSS op art. 6.2. van de overeenkomst, is ontbonden met ingang van 19 maart 2008.
in conventie
nakoming van de overeenkomst
5.2. MSS heeft aangevoerd dat een ontbonden overeenkomst slechts verplicht tot ongedaanmaking en dat nakoming van de overeenkomst niet kan worden gevorderd. Art. 6:271 BW bepaalt dat een ontbonden overeenkomst partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen en dat, voor zover deze reeds zijn nagekomen, een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties ontstaat. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de overeenkomst is ontbonden, kan PP dan ook geen nakoming vorderen van deze overeenkomst. Deze vordering zal worden afgewezen.
nakoming van de verbintenis tot ongedaanmaking
5.3. MSS heeft aangevoerd dat zij niet gehouden is aan PP enige vergoeding te voldoen, ook niet ten titel van ongedaanmaking, nu de overeenkomst in art. 6.2. bepaalt dat MSS het recht had de overeenkomst te ontbinden ‘zonder enige plicht tot vergoeding van schade of iets dergelijks’. PP heeft betwist dat het bepaalde in art. 6.2 zo moet worden uitgelegd als MSS dat doet. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of het contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Uit hetgeen partijen hebben gesteld omtrent de totstandkoming van de overeenkomst en uit de tussen partijen gevoerde correspondentie, zoals deze is overgelegd in deze procedure, leidt de rechtbank af dat partijen met deze bepaling niet bedoeld hebben daarmee de plicht tot waardevergoeding uit hoofde van ongedaanmaking uit te sluiten. Daarbij acht de rechtbank de brief van MSS aan PP van 19 maart 2008 van belang, in welke brief MSS aan PP een voorstel doet om de transactie terug te draaien. In vervolg daarop heeft MSS aan PP op 9 april 2008 voorgesteld om in dat kader een bedrag van € 53.625,00 aan urenvergoeding en een bedrag van € 83.721,26 aan omzet te betalen aan PP. Dit voorstel is vastgelegd in de door MSS overgelegde e-mail van de raadsman van PP aan MSS van 11 april 2008. Ook dit acht de rechtbank bij haar beoordeling van belang. Ook het feit dat MSS bij de opstelling van de overeenkomst bijstand heeft gehad van haar accountant en dat PP de overeenkomst zonder deskundige bijstand is aangegaan, acht de rechtbank bij die beoordeling relevant.
Dit verweer van MSS slaagt dan ook niet.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat MSS, op grond van art. 6:271 BW in samenhang met art. 6:74 BW, gehouden is haar verbintenis tot ongedaanmaking na te komen. De vordering tot nakoming is dan ook toewijsbaar. Of de ontbinding van de overeenkomst toe te rekenen is aan MSS is niet relevant voor de vraag of een verplichting tot ongedaanmaking is ontstaan, nu toerekenbaarheid daarvoor geen voorwaarde vormt. Ten aanzien van de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis heeft MSS zich niet beroepen op overmacht. De toewijzing van deze vordering van PP heeft tot gevolg dat beide partijen gehouden zijn over en weer geleverde prestaties na te komen.
De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van het beroep dat PP nog heeft gedaan op de werking van de redelijkheid en billijkheid, nu de plicht tot ongedaanmaking reeds voortvloeit uit art. 6:271 BW en de vordering reeds op die grond zal worden toegewezen.
5.5. Nu de rechtbank van oordeel is dat MSS gehouden is haar ongedaanmakingsverbintenis na te komen, dient beoordeeld te worden waar deze verbintenis uit bestaat en of de ter zake door PP gevorderde bedragen voor toewijzing in aanmerking komen. De rechtbank stelt voorop dat op grond van art. 6:271 BW alleen prestaties die zijn verricht in het kader van de overeenkomst voor ongedaanmaking in aanmerking komen. MSS heeft de door PP gevorderde bedragen gemotiveerd betwist. MSS voert onder meer aan dat niet duidelijk is of de door PP gevorderde bedragen, in het kader van ongedaanmaking, voor rekening van MSS komen, nu dat niet blijkt uit de door PP (als producties 2 en 3) overgelegde grootboekoverzichten. De rechtbank volgt MSS in dit verweer. Daarnaast heeft MSS gesteld dat ook zij prestaties heeft verricht in het kader van de overeenkomst. Het gaat dan om de posten ‘betalingen 2007’en ‘MSS facturen betaald aan PP’, zoals deze zijn opgenomen in de conclusie van eis in reconventie. Ook deze prestaties komen voor ongedaanmaking in aanmerking. PP heeft de bedragen die MSS ter zake vordert (in reconventie) gemotiveerd betwist, zodat deze bedragen nar het oordeel van de rechtbank niet vast staan.
5.6. De rechtbank acht het geraden een deskundige te benoemen om de waarde van de ongedaanmakingsverbintenissen vast te stellen en, voor zover ongedaanmaking door de aard van de prestatie is uitgesloten, de waarde van de vergoeding die daarvoor in de plaats treedt (art. 6:272 BW). De facto komt de ongedaanmaking neer op een ontvlechting van de activiteiten en prestaties van MSS en PP. Daarbij dienen ook de twee hiervoor genoemde posten in reconventie, als hiervoor vermeld, te worden vastgesteld en gewaardeerd.
De rechtbank is voornemens tot deskundige te benoemen mr. drs. B.M. Prins R.A., werkzaam bij PriceWaterhouseCoopers te Amsterdam, die zich bereid heeft verklaard in de onderhavige zaak als deskundige op te treden. Het te betalen voorschot zal € 25.000,00 bedragen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de benoeming van deze deskundige. Voor zover partijen bezwaar hebben tegen de benoeming van deze deskundige, dienen zij hun bezwaar te motiveren en met een concreet voorstel voor een andere deskundige te komen. Partijen mogen zich in de hiervoor genoemde akte ook uitlaten over de aan de deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank zal de deskundige in elk geval de vraag voorleggen welke prestaties ongedaan gemaakt moeten worden en wat het bedrag is dat gemoeid is met de ongedaanmakingsverbintenis dan wel waardevergoeding, zoals deze voortvloeit uit art. 6:271 BW dan wel 6:272 BW. De deskundige zal tevens gevraagd worden om aan te geven met welke boekhoudkundige overwegingen rekening dient te worden gehouden bij de verdeling van de posten die ongedaan gemaakt moeten worden. Iedere verdere beslissing op dit punt zal worden aangehouden.
5.7. De rechtbank overweegt nu alvast dat zij in de omstandigheden van het geding aanleiding ziet om het te zijner tijd te bepalen voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen zullen daarom ieder de helft van dit voorschot moeten betalen. De rechtbank wijst er op dat de kosten van de deskundige hoogstwaarschijnlijk (zeer) aanzienlijk zullen zijn. Aan partijen wordt nu al verzocht om zich te zijner tijd constructief op te stellen en de deskundige zo veel mogelijk behulpzaam te zijn bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
5.8. MSS heeft ten aanzien van het wellicht door haar genoten profijt nog aangevoerd dat zij dit profijt op grond van art. 6:275 en art. 3:120 BW als vruchten mag behouden. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu de overgenomen activa – waar de vruchten volgens MSS uit zijn voortgekomen – niet als (enkel) vermogensrecht in de zin van art. 3:9 en 3:120 BW zijn aan te merken.
5.9. MSS heeft zich beroepen op verrekening met haar vordering in reconventie. Daarop zal bij de beoordeling van de reconventie worden beslist.
5.10. Nu de primaire vordering van PP voor toewijzing in aanmerking komt, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering van PP.
Betaling van werknemerslasten
5.11. Tussen partijen staat vast dat noch MSS, noch PP de werknemerslasten terzake pensioen, loonheffing en socialeverzekeringspremies heeft voldaan over de periode van 1 januari 2008 tot 19 maart 2008. Het voorwaardelijk karakter dat PP aan haar vordering geeft, komt daarmee te vervallen. MSS voert aan dat zij daartoe niet gehouden is omdat de overeenkomst ontbonden is en MSS hooguit gehouden is tot ongedaanmaking, maar niet tot nakoming. De rechtbank begrijpt de vordering van PP aldus dat zij ook voor wat betreft deze kosten nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis vordert. De rechtbank is van oordeel dat ook deze vordering toewijsbaar is en dat voor de waardering van deze verplichting een deskundigenoordeel noodzakelijk is. Ook deze vordering zal dan ook worden betrokken in het deskundigenonderzoek door de accountant.
in reconventie
5.12. Voor zover MSS heeft bedoeld dat ook PP haar verplichting tot ongedaanmaking moet nakomen, komt die vordering tot nakoming ten aanzien van de posten ‘betalingen 2007’ en ‘MSS facturen betaald aan PP’ wel voor toewijzing in aanmerking zoals hiervoor in conventie is overwogen. De vraag naar de waarde daarvan zal, nu de gevorderde bedragen gemotiveerd zijn betwist door PP, worden meegenomen in het deskundigenonderzoek.
5.13. MSS beroept zich, zo begrijpt de rechtbank uit de stellingen van MSS, voorts op dwaling en/of bedrog ter zake van de verstrekte financiële informatie en vordert op die grond schadevergoeding. MSS stelt dat PP de schade die zij daardoor heeft geleden dient te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Partijen hebben immers in art. 6.2 van de overeenkomst een mogelijke afwijking in de verstrekte financiële informatie reeds voorzien en daar ook een voorziening voor getroffen. Een eventuele dwaling hieromtrent dient dan ook, op de voet van art. 6:228 lid 2 BW, voor rekening van MSS te blijven. MSS heeft voorts niet gesteld dat sprake is geweest van opzet bij het verstrekken van de (vermeend) onjuiste financiële gegevens, terwijl opzet een voorwaarde vormt voor een geslaagd beroep op bedrog. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.14. Ten aanzien van de vordering die ziet op betaling van openstaande facturen uit hoofde van de franchiserelatie voert PP aan dat de facturen niet aan haar gericht zijn, dat zij die facturen niet kent en dat zij de juistheid daarvan betwist. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke grond PP gehouden zou zijn deze facturen aan MSS te voldoen, nu deze facturen inderdaad niet aan PP zijn gericht (maar aan verschillende MSS vestigingen), de naam van PP op de facturen niet staat vermeld en MSS ook de door haar gestelde franchise-relatie niet nader heeft onderbouwd. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende geconcretiseerd en zal worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
5.15. Iedere verdere beslissing, waaronder een beoordeling van het beroep op verrekening in reconvenie, zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 februari 2009 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage;
6.2. houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.