RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3832
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 februari 2009
Afvalverwijdering Rivierenland, eiseres,
gevestigd te Geldermalsen,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 juli 2008.
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 27, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) een eis tot naleving gesteld met betrekking tot de wijze waarop het in artikel 4.1c van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) neergelegde voorschrift moet worden nageleefd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de formulering van de eis is aangepast.
Voor het overige heeft verweerder het besluit van 16 januari 2008 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 januari 2009. Namens eiseres zijn aldaar mr. A.F.M. Duquesnoy en drs. G. Haukes verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.W.J. Crommelin.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Arbowet voert de werkgever een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, in acht dat de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron
worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere doeltreffende maatregelen worden getroffen, waarbij maatregelen gericht op collectieve
bescherming de voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Op grond van het tweede lid van dit artikel hebben de in het eerste lid bedoelde regels onder meer betrekking op de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen. De in artikel 16, eerste lid, van de Arbowet bedoelde regels zijn neergelegd in het Arbobesluit.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Arbowet kan een daartoe aangewezen toezichthouder aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.
Ingevolge het tweede lid vermeldt een eis van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en bevat deze eis de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, is de werkgever verplicht om aan de eis te voldoen.
Op grond van artikel 4.1b, eerste lid, van het Arbobesluit zorgt de werkgever in alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer.
Ingevolge artikel 4.1c, eerste lid, aanhef en onder b en e, van het Arbobesluit wordt in
alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, in het kader van artikel 3 van de wet, de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen voorkomen of geminimaliseerd door gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen en de mate en duur van de blootstelling te minimaliseren.
Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, van het Arbobesluit worden bij ministeriële regeling met betrekking tot in die regeling aangewezen kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces grenswaarden vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel stelt de werkgever, indien er geen wettelijke grenswaarde voor een bepaalde kankerverwekkende of mutagene stof of stof die vrijkomt bij een kankerverwekkend proces is vastgesteld, een zo laag mogelijke grenswaarde voor die stof vast.
Ingevolge artikel 4.17 van het Arbobesluit zijn zodanige technische en organisatorische maatregelen genomen dat de kans op blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen zoveel mogelijk bij de bron daarvan worden voorkomen, met name door kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen of processen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.
Eiseres is als dienstonderdeel van de gemeenschappelijke regeling Regio Rivierenland verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van bedrijfsafval en huishoudelijke afvalstoffen.
Bij een inspectie van het bedrijf in november 2007 heeft een inspecteur geconstateerd dat
in de overslaghal, waar werknemers aanwezig zijn, gebruik werd gemaakt van mobiele arbeidsmiddelen, aangedreven door een dieselmotor. Het betreft een shovel en een kraan. Tevens reden er vrachtwagens met dieselmotoren. Dieselmotoren veroorzaken dieselmotoremissies (DME). Dit is een kankerverwekkende stof. Er werd geen gebruik gemaakt van adequate arbeidsmiddelen om de uitstoot van DME te beperken.
Bij besluit van 16 januari 2008 is aan eiseres op grond van artikel 27, eerste lid, van de Arbowet de volgende eis tot naleving opgelegd: de blootstelling van de werknemers aan DME moet worden voorkomen of geminimaliseerd door het inzetten van adequate arbeidsmiddelen, waardoor de uitstoot van DME met tenminste 70% wordt verminderd. Dit kan door op ieder voertuig een roetfilter te plaatsen met een gravimetrisch afvangrendement van tenminste 70%. Dit geldt zowel voor de eigen vrachtwagens, als die van derden, die niet voldoen aan de Euronormen 4 of 5. Aan de eis moet uiterlijk binnen 6 maanden na dagtekening van het besluit zijn voldaan.
Verweerder heeft de eis tot naleving in het bestreden besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de formulering van de eis enigszins is aangepast en de termijn wordt gesteld
op acht maanden na 16 januari 2008. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat de kraan, shovel en vrachtwagens in de overslaghal DME uitstoten, zonder dat adequate arbeidsmiddelen werden gebruikt om de uitstoot te beperken.
De aangepaste formulering van de eis luidt als volgt: “Er dienen adequate arbeidsmiddelen te worden ingezet, waardoor de uitstoot van DME per arbeidsmiddel met tenminste 70 % wordt verminderd. Voor het overige is de formulering gehandhaafd.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna, waar nodig, nader ingaan.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op zichzelf niet betwist dat op het moment van de inspectie in de overslaghal, waar werknemers aanwezig zijn, gebruik werd gemaakt van mobiele arbeidsmiddelen, aangedreven door een dieselmotor, zonder dat van een roetfilter gebruik werd gemaakt.
Hiermee staat vast dat door eiseres de in artikel 4.1c, onderdeel b en e, van het Arbobesluit neergelegde voorschriften niet werden nageleefd. De rechtbank is niet gebleken dat de gestelde eis, die is gericht op het verminderen van de uitstoot van DME met tenminste 70%, niet technisch uitvoerbaar is. Met het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verweerder bevoegd is om aan eiseres op grond van artikel 27 van de Arbowet een eis te stellen met het oog op de naleving van de in artikel 4.1c van het Arbobesluit neergelegde voorschriften. Dat eiseres het niet eens is met de middelen die moeten worden ingezet om aan de eis te voldoen, maakt dit niet anders.
De gebruikmaking van deze bevoegdheid dient door de rechter met de nodige terughoudendheid te worden getoetst.
Eiseres heeft gesteld dat de eis ten onrechte is opgelegd omdat verscheidene maatregelen zijn genomen, zoals het plaatsen van roetfilters en het niet meer laten plaatsvinden van sorteerwerkzaamheden in de overslaghal.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen op het moment van de controle door de inspecteur wordt geconstateerd, bepalend voor de vraag of aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Nu vaststaat dat artikel 4.1c van het Arbobesluit op dat moment werd overtreden, zijn de daarna genomen maatregelen en metingen niet relevant voor de vraag of de eis had mogen worden opgelegd.
Ook de stelling van eiseres dat de termijn waarbinnen aan de eis moet worden voldaan, niet redelijk is, volgt de rechtbank niet, nu het instellen van bezwaar niet betekent dat het besluit wordt opgeschort. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres tegen het uitblijven van een (tijdige) beslissing op het bezwaar beroep had kunnen instellen dan wel een voorlopige voorziening had kunnen instellen.
Voor zover eiseres wil betogen dat de verplichting tot terugdringing van de DME-uitstoot slechts geldt voor zover een grenswaarde wordt overschreden, overweegt de rechtbank dat
de verplichting van de werkgever bij kankerverwekkende stoffen niet is beperkt tot het brengen van de blootstelling onder een grenswaarde. Ingevolge artikel 4.17 van het Arbobesluit dient de DME-uitstoot zoveel mogelijk te worden voorkomen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is. Nu er voor DME geen wettelijke grenswaarde geldt, moet op grond van artikel 4.16, tweede lid, van het Arbobesluit een zo laag mogelijke grenswaarde worden vastgesteld. Tussen werkgever en werknemer kunnen grenswaarden worden afgesproken door middel van een arbo-catalogus. Het feit dat eiseres inmiddels een dergelijke catalogus heeft vastgesteld waarbij een grenswaarde voor de DME-uitstoot is vastgesteld, valt buiten de beoordeling van de rechtmatigheid van het onderhavige bestreden besluit, nu deze vaststelling heeft plaatsgevonden na het nemen van het bestreden besluit.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C. van Linschoten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage
Verzonden op: 11 februari 2009