Parketnummer : 05/801352-08
Datum zitting : 2 maart 2009
Datum uitspraak : 16 maart 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 20 december 2006 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen,vijftien, in elk geval een (aantal), (fouillering)zak(ken) inhoudende (een) mobiele telefoon(s) en/of (een) fotocamera('s) en/of (soft)drugs in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende/onder (tijdelijk) beheer van/aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(zaken 1, 2, 12, 14, 15, 16)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 20 december 2006 te Haarlem en/of Vijfhuizen (gemeente Haarlem) (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandstof (benzine en/of LPG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
(zaak 6)
3.
hij in of omstreeks de periode van 7 december 2006 tot en met 20 december 2006 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, gekentekend [nummer], geheel of ten dele toebehorende aan en/of onder (tijdelijk) beheer van het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(zaak 4)
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of de periode van 7 december 2006 tot en met 20 december 2006 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) opzettelijk een personenauto, merk Opel, gekentekend [nummer], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan en/of onder (tijdelijk) beheer was van het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker van de onderhoudsafdeling, en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(zaak 4)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 2 maart 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde het betalen van een schadevergoeding à € 2.609,13 aan het Ministerie van Defensie, binnen zes maanden na ingang van de proeftijd. En voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis (met aftrek).
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1 Vrijspraak feit 2
De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Aan verdachte is - kort weergegeven - onder 2 tenlastegelegd dat hij aan het Ministerie van Defensie, althans aan een ander of anderen dan aan hem verdachte, toebehorende brandstof (benzine en/of LPG) , in elk geval enig goed, zou hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, dus zou hebben gestolen.
De militaire kamer is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte brandstof heeft gestolen van het Ministerie van Defensie. De militaire kamer is van oordeel dat de brandstof niet heeft toebehoord aan het Ministerie van Defensie. Dat is ook niet het geval na het afrekenen door verdachte met de tankpas. Van diefstal van de brandstof van het Ministerie van Defensie is dan ook geen sprake. Evenmin is sprake van diefstal van de brandstof van een ander, bijvoorbeeld de pomphouder. Verdachte heeft feitelijk de brandstof gekocht van de pomphouder en heeft die pomphouder betaald met gebruikmaking van een tankpas die niet van hem was en tot welk gebruik hij evenmin gerechtigd was. Feitelijk heeft verdachte met de tankpas geld gestolen van degene aanwie de tankpas toebehoorde, waarmee hij vervolgens de getankte brandstof heeft betaald.
Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte “enig goed” zou hebben gestolen. Uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt echter dat de opsteller van de tenlastelegging bedoeld heeft dat onder “enig goed” mede het geldbedrag moet worden verstaan dat door de pinbetaling (met behulp van de tankpas) is weggenomen van degene aan wie de tankpas toebehoorde. De militaire kamer is daarom van oordeel dat, indien zij aan de term “enig goed” in de tenlastelegging de invulling geeft van “een geldbedrag” en dit bewezenverklaart, zij de grondslag van de tenlastelegging verlaat en de tenlastelegging daarmee denatureert, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering
Gelet op het vorenstaande zal verdachte moeten worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde.
3.2 Overwegingen ten aanzien van het overige
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.2.1 Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de militaire kamer wettig en overtuigend dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, gezien de aangiftes en de bekennende verklaringen (in het proces-verbaal en ter terechtzitting) van verdachte.
3.2.2 Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat er geen sprake is van diefstal van de dienstauto, daar niet kan worden bewezen dat verdachte op het moment van het wegnemen van de auto het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening had. Het was immers de gebruikelijke praktijk dat medewerkers een dienstauto mee konden nemen. Zij kregen de sleutels van de auto en het rittenboekje (met daarin ook onder meer de tankpas) van de dienstdoende wachtfunctionaris. Verdachte zou de auto bovendien slechts tijdelijk willen gebruiken.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte was in de functie van marechaussee der eerste klasse belast met het beheer over het wagenpark op het bureau De Elzenhof te Schiphol. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er formeel toestemming nodig was om gebruik te maken van een dienstauto van Defensie. Ook verklaarde hij dat het geregeld voorkwam dat collega’s de benodigde papieren en sleutels gewoon bij de wacht op konden halen. Hoewel daarbij gewoonlijk niet naar de reden van het gebruik van de auto werd gevraagd, heeft verdachte verklaard dat hij wel begreep dat het niet de bedoeling was om die dienstauto’s voor privé-activiteiten te gebruiken.
Uit de aangifte blijkt dat de beheerder van de motorvoertuigen op de Elzenhof een dienstvoertuig, zijnde een Opel Astra, gekentekend [nummer], op 6 december 2006 had uitgeleend aan opperwachtmeester [naam]. Bij navraag bij die [naam] bleek dat deze de auto dezelfde dag op de Elzenhof had teruggezet en het voertuigboekje met autosleutels bij de beheerder in het postvak had gedeponeerd. Op 11 december 2006 bleek de dienstauto niet op het wagenpark aanwezig te zijn en had de beheerder het voertuigenboekje en de autosleutels nog niet gezien. Bij navraag wist geen van de medewerkers waar de auto kon zijn.
Uit de verklaring van verdachte afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee blijkt dat hij de Opel Astra omstreeks 7 december 2006 heeft weggenomen. Hij nam de auto mee om daarin te kunnen slapen, omdat hij na het verbreken van de relatie met zijn vriendin geen slaapplaats had. Hij verklaart daarbij dat hij geen toestemming had om de auto mee te nemen.
Nu verdachte verklaart dat hij wist dat voor het gebruik van de dienstauto’s formeel toestemming nodig was en dat de dienstauto’s niet voor privé doeleinden mochten worden gebruikt acht de militaire kamer de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij voor het door hem voorgestane gebruik - dat niet anders dan als privé gebruik kan worden beschouwd - toestemming nodig had niet geloofwaardig. Bovendien is de militaire kamer van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op de hoogte was van de procedure omtrent het gebruik van de auto’s, nu hij reeds geruime werkzaam was op dat wagenpark.
De militaire kamer is gezien voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte op het moment van het wegnemen van die auto het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Immers, hij wist op dat moment, dat hij de auto niet mee mocht nemen en beschikte nadien als heer en meester over die auto. Dat hij naar eigen zeggen de intentie had om de auto slechts tijdelijk, zolang hij geen alternatief onderdak had, te gebruiken doet daar niet aan af.
De militaire kamer acht het onder 3 primair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
3.3. Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 primair heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 10 juni 2006 tot en met 20 december 2006 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen fouilleringzakken inhoudende mobiele telefoons en/of fotocamera's en/of softdrugs toebehorende/onder (tijdelijk) beheer van/aan het Ministerie van Defensie
3.
hij omstreeks de periode van 7 december 2006 tot en met 20 december 2006 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, gekentekend [nummer], toebehorende aan en/of onder (tijdelijk) beheer van het Ministerie van Defensie.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
“Diefstal, meermalen gepleegd”
Ten aanzien van feit 3:
“Diefstal”
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 14 januari 2009 en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem betreffende verdachte, gedateerd 16 januari 2009.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft, terwijl hij werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee in de rang van marechaussee der eerste klasse, zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan verschillende diefstallen. Hij heeft in de beslotenheid van een gebouw in gebruik bij de Koninklijke Marechaussee, dat enkel toegankelijk is voor bevoegden, een aantal fouilleringszakken weggenomen. Daarmee wordt het vertrouwen dat de maatschappij en met name de rechthebbenden op de in beslaggenomen goederen mogen hebben in de wijze waarop door de opsporingsinstanties met die goederen wordt omgegaan ernstig verstoord. Bovendien heeft hij uit het wagenpark een dienstauto weggenomen. De militaire kamer is van oordeel dat dit ernstige feiten zijn, te meer nu verdachte gezien zijn rang en functie een vertrouwenspositie bekleedde ten tijde van de gepleegde feiten. Juist van een lid van de Koninklijke Marechausee mocht worden verwacht dat hij zich niet te buiten zou gaan aan zulke feiten. Dat de gestolen goederen makkelijk voor hem toegankelijk waren doet daar naar het oordeel van de militaire kamer niet aan af. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou in beginsel passend en geboden zijn.
De militaire kamer houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte door omstandigheden buiten zijn schuld of toedoen lang op de behandeling van zijn zaak heeft moeten wachten. Voorts houdt zij rekening met het feit dat verdachte inmiddels is ontslagen bij de Koninklijke Marechaussee. De militaire kamer weegt mee dat verdachte zelf hulp heeft gezocht teneinde zijn leven weer op de rails te krijgen. Tenslotte heeft verdachte sindsdien geen strafbare feiten gepleegd en heeft hij thans een vaste baan alwaar hij zeer voldoet. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou mogelijk deze positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte teniet doen.
Gezien het bovenstaande acht de militaire kamer een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Zij zal afwijken van de door de officier van justitie gevorderde straf, nu zij verdachte vrijspreekt van feit 2.
Voorts is de militaire kamer van oordeel dat de bijzondere voorwaarde om een de schadevergoeding aan Defensie te betalen niet passend daar zij verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde en de financiële schade nu juist door dat feit veroorzaakt zou zijn.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Het verrichten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. A.Th.M. Vrijhoeven, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2009.