ECLI:NL:RBARN:2009:BH6258

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
169162
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement van Neerlandia Uitzendbureau’s B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van het faillissement van Neerlandia Uitzendbureau’s B.V. De curator, mr. [curator], heeft vorderingen ingesteld tegen de voormalige bestuurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat Neerlandia op 11 juli 2007 in staat van faillissement is verklaard en dat de betrokken bestuurders hun taken kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Dit werd onder andere onderbouwd door het niet tijdig deponeren van de jaarrekening 2004 en het niet betalen van salarissen aan werknemers. De rechtbank oordeelde dat de onbehoorlijke taakvervulling van de bestuurders een belangrijke oorzaak van het faillissement was, maar dat niet voldoende bewijs was geleverd dat zij ook na hun inschrijving als bestuurder nog feitelijk beleidsbepalers waren. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator voor het grootste deel afgewezen, met uitzondering van de verklaring voor recht dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169162 / HA ZA 08-639
Vonnis van 11 maart 2009
in de zaak van
MR. [curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Neerlandia Uitzendbureau’s B.V.,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep.
Partijen zullen hierna mr. [curator] qq en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2008
- de akte van mr. [curator] qq
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 11 juli 2007 heeft deze rechtbank het faillissement uitgesproken van Neerlandia Uitzendbureaus B.V. (hierna: Neerlandia), met benoeming van mr. [curator] qq tot curator.
2.2. Volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel:
- was [gedaagde sub 2] Beheer B.V. in de periode van 6 juli 2004 tot en met 31 oktober 2005 bestuurder van Neerlandia,
- was [gedaagde sub 2] van 31 oktober 2005 tot en met 26 januari 2006 en van 6 juli 2006 tot en met 1 augustus 2006 bestuurder van Neerlandia,
- was [gedaagde sub 1] van 17 januari 2006 tot en met 6 juli 2006 bestuurder van Neerlandia.
2.3. Volgens de aanvankelijke inschrijving in het handelsregister was de heer [voorletters] [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) vanaf 1 augustus 2006 directeur/bestuurder van Neerlandia. Bij beschikking van 26 juni 2007 heeft de kantonrechter te Amsterdam doorhaling in het handelsregister gelast van de inschrijving van [betrokkene] in (onder meer) het dossier van Neerlandia met terugwerkende kracht tot de datum van inschrijving.
2.4. Volgens een notariële akte d.d. 30 november 2006, verleden door notaris Aitton te Tiel, hebben Simpel Beheer B.V. en Dimou Consulting op die datum de aandelen in Neerlandia in eigendom overgedragen aan Stichting Rino Vastgoed.
3. Het geschil
3.1. Mr. [curator] qq vordert
I. te verklaren voor recht
1. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun taak als statutair bestuurder en/of feitelijk beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van Neerlandia kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld,
2. dat de in de dagvaarding omschreven feiten en omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens de gezamenlijke crediteuren van Neerlandia;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om tegen kwijting aan mr. [curator] qq te betalen:
1. primair het totale tekort in het faillissement van Neerlandia, welk tekort nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, overeenkomstig artikel 2:248 lid 5 BW,
2. subsidiair de totale door Neerlandia c.q. de gezamenlijke crediteuren van Neerlandia geleden en nog te lijden schade welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet,
3. meer subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te (zo leest de rechtbank:) bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag dezer dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan mr. [curator] qq tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 250.000,- als voorschot op het uiteindelijke definitieve tekort in het faillissement van Neerlandia, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, zijnde de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig rapport Voorwerk II ad € 5.160,-;
V. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten in verband met het conservatoir beslag ad € 788,67;
VI. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der betekening van dit vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.
3.2. Mr. [curator] qq legt aan zijn vorderingen ten grondslag:
1. dat [gedaagde sub 2] Beheer B.V. bestuurder is geweest van Neerlandia in de periode van 6 juli 2004 tot en met 31 oktober 2005, [gedaagde sub 2] in de perioden van 31 oktober 2005 tot en met 26 januari 2006 en van 6 juli 2006 tot en met 1 augustus 2006 en [gedaagde sub 1] in de periode van 17 januari 2006 tot en met 6 juli 2006,
2. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook na 1 augustus 2006 feitelijk bestuurder van Neerlandia zijn geweest en
3. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun taken als bestuurder respectievelijk feitelijk beleidsbepaler van Neerlandia kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens de boedel van Neerlandia. Volgens artikel 2:248 lid 1 BW is in geval van faillissement van een vennootschap iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit wordt in de andere artikelleden uitgewerkt.
4.2. Mr. [curator] qq heeft niets gesteld met betrekking tot de vraag of een relatie bestaat tussen [gedaagde sub 2] Beheer B.V. enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds, en zo ja welke. Van het bestaan van een dergelijke relatie kan dan ook niet worden uitgegaan. Zo [gedaagde sub 2] Beheer B.V. van haar optreden als bestuurder al enig verwijt te maken zou zijn, valt dan ook niet in te zien dat zulks tot aansprakelijkheid aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou kunnen leiden. De periode dat [gedaagde sub 2] Beheer B.V. bestuurder van Neerlandia was, behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.
4.3. Voor wat betreft de perioden dat [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] als bestuurder van Neerlandia stonden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, stelt mr. [curator] qq ter onderbouwing van de door hem gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van hen beiden (a) dat de jaarrekeningen van Neerlandia niet tijdig openbaar gemaakt zijn, (b) dat salarissen van werknemers niet volledig zijn betaald en (c) dat belastingaangiften niet tijdig zijn gedaan en belastingaanslagen niet tijdig zijn betaald. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
a. openbaarmaking jaarrekeningen
Volgens artikel 2:394 lid 3 BW was Neerlandia verplicht haar jaarrekeningen binnen 13 maanden na het boekjaar openbaar te maken door nederlegging daarvan bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Neerlandia heeft haar jaarrekening 2003 gedeponeerd op 14 mei 2004 en haar jaarrekening 2004 op 24 januari 2007.
Daaruit concludeert de rechtbank dat de jaarrekening 2003 tijdig is gedeponeerd.
De jaarrekening 2004 is niet tijdig – want na het verstrijken van de termijn van dertien maanden na afloop van het boekjaar – gedeponeerd. Gezien het feit dat die termijn afliep op 31 januari 2006 en de jaarrekening 2004 eerst op 24 januari 2007 is gedeponeerd, kan niet worden gesproken van een gering verzuim. Toen die termijn afliep, waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestuurders van Neerlandia. In zoverre is dus sprake van een kennelijk onbehoorlijke vervulling van hun taak als bestuurder.
b. loonbetalingen
Mr. [curator] qq stelt op basis van een door het UWV bij hem ingediende vordering dat Neerlandia in 2006 het salaris van een aantal werknemers niet heeft betaald. Het betreft het loon van [adres] [werknemer 1] vanaf 28 februari 2006, het loon van [ ] [werknemer 2] vanaf 30 april 2006, het loon van [ ] [werknemer 3] vanaf 13 mei 2006, het loon en vakantiegeld van [ ] [werknemer 4] vanaf 19 juni 2006 en het loon en vakantiegeld van [ ] [werknemer] vanaf 4 juli 2006. Dit wordt door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwist, in het bijzonder en gemotiveerd met betrekking tot [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3], van welke beide laatstgenoemden een schriftelijke verklaring is overgelegd waarin staat dat hun salaris tot januari 2007 op tijd werd voldaan. In zijn akte stelt [curator] qq in reactie op dat verweer slechts dat de accountant verklaart dat Neerlandia in mei 2007 nog een aantal personeelsleden in dienst had, dat ten aanzien van deze personeelsleden het UWV, zo blijkt uit UWV-gegevens, de loonbetalingen tot 30 april 2007 (voor [werknemer 2]) c.q. 13 mei 2007 (voor [werknemer 3]) heeft voldaan en dat het UWV over de periode daarna niets heeft vergoed. Omtrent 2006 heeft [curator] qq dus niets naders in reactie op het verweer gesteld. Daarmede is onvoldoende onderbouwd dat in de perioden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestuurder waren, het salaris van een aantal werknemers niet is betaald.
c. belastingaangifte en -betaling
Volgens mr. [curator] qq heeft Neerlandia in 2006 herhaaldelijk geen dan wel gebrekkig belastingaangifte gedaan én herhaaldelijk verzuimd belastingaanslagen (tijdig) te betalen. Neerlandia heeft geen melding van betalingsonmacht gedaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat voor zover het betreft de periode waarin zij als bestuurders waren ingeschreven. Mr. [curator] qq heeft niet gespecificeerd welke belastingaangiften het betreft en in hoeverre die aangiften gebrekkig waren en niet gesteld dat die verplichtingen tot het doen van aangifte respectievelijk die betalingsverplichtingen ontstaan zijn in de perioden waarin [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] volgens de inschrijving in het handelsregister bestuurder waren van Neerlandia. Elke concrete onderbouwing van deze stelling ontbreekt dus. Hiermede heeft mr. [curator] qq deze stelling onvoldoende onderbouwd.
4.4. Mr. [curator] qq stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook na de beëindiging van hun inschrijving in het handelsregister als bestuurders van Neerlandia niettemin bestuurders van Neerlandia zijn gebleven althans zich als feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia hebben gedragen. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
In het handelsregister is ingeschreven dat [betrokkene] vanaf 1 augustus 2006 bestuurder van Neerlandia was. Bij beschikking van 26 juni 2007 heeft de kantonrechter te Amsterdam doorhaling in het handelsregister gelast van de inschrijving van [betrokkene] in (onder meer) het dossier van Neerlandia met terugwerkende kracht tot de datum van inschrijving. Het feit dat die doorhaling is gelast, geeft echter geen antwoord op de vraag wie vanaf 1 augustus 2006 dan wél bestuurder van Neerlandia was en betekent in het bijzonder niet dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestuurders of feitelijk beleidsbepalers waren. Voor dat laatste bestaan onvoldoende aanwijzingen. In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet op een juiste wijze uit hun functie van bestuurder zijn ontslagen. Voorts is het enkele feit dat [gedaagde sub 2], toen hij geen bestuurder meer was, zich heeft beziggehouden met de afwikkeling van het geschil tussen Neerlandia en [werknemer], zeker in het licht van de verklaring die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarvoor geven, onvoldoende om te kunnen aannemen dat zij zich hebben gedragen als feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia. Ook indien zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog regelmatig op het kantoor van Neerlandia aanwezig waren, dwingt dat op zichzelf niet tot de conclusie dat zij feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia waren. Andere feiten heeft mr. [curator] qq aan die stelling niet ten grondslag gelegd. Bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing kan aan bewijslevering niet worden toegekomen. Derhalve is niet in rechte komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na de beëindiging van hun inschrijving in het handelsregister als bestuurders van Neerlandia bestuurders van Neerlandia zijn gebleven of zich als feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia hebben gedragen.
Mr. [curator] qq legt er veel nadruk op dat misbruik is gemaakt van de identiteit van [betrokkene]. Niet kan worden uitgesloten dat van een dergelijk misbruik sprake is geweest, maar onvoldoende is gesteld om, mits bewezen, te kunnen concluderen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daaraan debet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kon niet van hen gevergd worden onderzoek te doen naar de achtergrond en identiteit van [betrokkene], althans leidt het nalaten daarvan niet tot bestuurdersaansprakelijkheid in de zin van artikel 2:248 BW.
4.5. Het ontbreken van de administratie en het feit dat de jaarrekeningen 2005 en 2006 van Neerlandia nimmer zijn gedeponeerd, kan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uiteraard niet worden verweten nu niet is komen vast te staan dat zij bestuurders waren of zich hebben gedragen als feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia.
4.6. Gezien het bovenstaande wordt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uitsluitend met recht verweten dat de jaarrekening 2004 niet tijdig openbaar is gemaakt. Ingevolge artikel 2:248 lid 2 BW hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daardoor hun taak als bestuurders onbehoorlijk vervuld en wordt deze onbehoorlijke taakvervulling vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn.
4.7. In r.ov. 4.4 is beslist dat niet in rechte is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na de beëindiging van hun inschrijving in het handelsregister als bestuurders van Neerlandia bestuurders van Neerlandia zijn gebleven of zich als feitelijk beleidsbepalers van Neerlandia hebben gedragen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij de zaken van Neerlandia, inclusief de administratie, netjes hebben overgedragen aan [betrokkene], dat zij zich in de periode van hun ontslag als bestuurder tot de aandelenoverdracht uitsluitend hebben beziggehouden met die overdracht, behoudens voor wat betreft de bemoeienis van [gedaagde sub 2] bij de ontslagprocedure van [werknemer], en dat met die overdracht elke bemoeienis met Neerlandia is geëindigd. Voor het tegendeel bestaan onvoldoende aanwijzingen. Daaruit volgt dat moet worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na het einde van die bemoeienis niet op de hoogte zijn gebleven van de gang van zaken bij Neerlandia, zodat aan de stelplicht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met betrekking tot het ontbreken van causaal verband tussen de onbehoorlijke taakvervulling en de oorzaak van het faillissement geen zware eisen mogen worden gesteld. Zij kunnen over de oorzaak van het faillissement geen informatie verschaffen, zo stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], maar zij vermoeden dat Neerlandia in een toestand is komen te verkeren dat zij is opgehouden te betalen doordat mogelijk het personeel onvoldoende gemotiveerd was en geen omzet meer produceerde en dat de onderneming opereerde in een moeilijke markt. Voorts stellen zij dat zij geen twijfel hadden of hadden behoeven te hebben bij de identiteit van [betrokkene]. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij daarmede aan hun stelplicht met betrekking tot het causaal verband voldaan. De curator heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken en lijkt bovendien aan [betrokkene] een kwalijke rol met betrekking tot Neerlandia toe te dichten.
Het vermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement, is dan ook weerlegd.
4.8. Op grond van het bovenstaande zal de in r.o. 3.1 onder I.1 weergegeven gevorderde verklaring voor recht worden gegeven zoals hieronder is geformuleerd en zullen de overige vorderingen worden afgewezen.
4.9. Mr. [curator] qq zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van dit geding. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen de veroordeling van [curator] pro se in de kosten van dit geding voor zover de boedel deze kosten niet kan voldoen, maar elke onderbouwing daarvoor ontbreekt en de rechtbank acht daarvoor ook geen grondslag aanwezig. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht € 1.148,00
- salaris advocaat € 5.000,00
totaal € 6.148,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun taak als statutair bestuurder van Neerlandia kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld,
5.2. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
5.2. veroordeelt mr. [curator] qq in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en tot aan dit vonnis begroot op € 6.148,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.