ECLI:NL:RBARN:2009:BH6994

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171070
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Belgisch recht en bewijsvoering in een geschil over aanneming van werk

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Arnhem op 11 maart 2009, is de eiseres, een Belgische vennootschap (B.V.B.A.), in een geschil verwikkeld met de gedaagde, een particulier, over de uitvoering van werkzaamheden aan een betonvloer. De eiseres vordert betaling van € 13.415,90, vermeerderd met rente en kosten, terwijl de gedaagde betwist dat er een geldige overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Belgisch recht van toepassing is op de overeenkomst, op basis van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). De rechtbank oordeelt dat de eiseres moet bewijzen dat er wilsovereenstemming is bereikt met de gedaagde, en dat de door haar overgelegde stukken niet voldoende bewijs leveren voor de totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank wijst erop dat de eiseres de mogelijkheid heeft om getuigen te laten horen om haar standpunt te onderbouwen. Indien de eiseres niet in staat is om het bewijs te leveren dat zij een overeenkomst met de gedaagde heeft gesloten, zullen haar vorderingen worden afgewezen. De rechtbank heeft de partijen uitgenodigd om zich nader uit te laten over de bewijsvoering en de relevante wettelijke bepalingen in het Belgisch recht. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de eiseres de gelegenheid krijgt om het bewijs te leveren, en dat verdere beslissingen worden aangehouden tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 171070 / HA ZA 08-976
Vonnis van 11 maart 2009
in de zaak van
de rechtspersoon naar Belgisch recht
[eiseres] B.V.B.A.,
gevestigd te [woonplaats], België,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.C.H. Schrömbges te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 november 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft in 2003 op de kwekerij van [gedaagde] ten behoeve van een betonvloer en betonnen paden randkisten geplaatst, folie en netten aangebracht, beton gestort, de vloer gepolierd met kwarts en cement en curing compound aangebracht. [gedaagde] heeft zelf het stortbeton aangeleverd.
2.2. De op dit werk betrekking hebbende offerte van [eiseres] is in oktober/november 2002 verzocht door en uitgebracht aan het aannemersbedrijf [betrokken aannemersbedrijf] te [woonplaats] (verder: [betrokken aannemersbedrijf]). [betrokken aannemersbedrijf] is in 2005 in staat van faillissement verklaard.
2.3. Bij factuur van 14 juli 2003 heeft [eiseres] een bedrag van € 13.415,90 aan [gedaagde] in rekening gebracht. De factuur is niet betaald. [eiseres] heeft [gedaagde] bij aangetekende brief van 21 september 2006 doen sommeren tot betaling binnen tien dagen. Dit betrof de openstaande factuur, vermeerderd met de volgens [eiseres] ingevolge de aangegeven voorwaarde verschuldigde rente van 1,5% per maand vanaf 14 augustus 2003 en een verhoging met 20% voor administratieve kosten e.d. De totale vordering bedroeg € 21.062,96.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 13.415,90, vermeerderd met een contractuele rente van 1,5% per maand en een verhoging van 20%, althans de wettelijke rente, vanaf 14 augustus 2003. Voorts vordert [eiseres] [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente, alsmede in de advocatenkosten, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat tussen partijen enige overeenkomst tot stand is gekomen. Zij stelt dat zij de aanleg van de betonvloer heeft opgedragen aan [betrokken aannemersbedrijf] als onderdeel van een compleet eb- en vloedsysteem. [gedaagde] stelt dat zij de aanneemsom, voor zover verschuldigd, aan [betrokken aannemersbedrijf] heeft voldaan.
3.3. [gedaagde] stelt voorts dat de door [eiseres] in opdracht van [betrokken aannemersbedrijf] aangelegde betonvloer gebreken vertoonde in de vorm van scheuren, dat hij herstel heeft verlangd, dat vergeefs is gepoogd de vloer te repareren en dat hij toen de betonvloer door een ander bedrijf heeft laten herstellen.
In zijn conclusie na antwoord verwijst [gedaagde] naar een factuur van Aannemersbedrijf [tweede betrokken aannemersbedrijf] ten bedrage van € 10.943,24. Ter comparitie is echter gebleken dat dit niet het herstel van ondeugdelijk werk betrof, maar het afmaken van werk dat niet door [eiseres] is uitgevoerd, noch in rekening gebracht. [gedaagde] heeft daarop een rekening overgelegd van [derde betrokken aannemersbedrijf] ten bedrage van € 7.238,17, stellend dat dit herstelwerkzaamheden betrof. Voorts zouden ook herstelwerkzaamheden door [betrokken aannemersbedrijf], door hemzelf en door zijn eigen personeel zijn uitgevoerd.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank ontleent haar internationale en regionale bevoegdheid aan de woonplaats van [gedaagde] (artikel 2 EEX-Vo).
4.2. [eiseres] baseert haar vorderingen op een verbintenisscheppende overeenkomst, op grond waarvan zij bekisting zou leveren en werkzaamheden moest verrichten, waartegenover [gedaagde] de aanneemsom moest betalen. De nevenvorderingen zijn gebaseerd op de algemene- c.q. op de factuur vermelde voorwaarden, die volgens [eiseres] bij die overeenkomst van toepassing zijn verklaard.
4.3. Partijen hebben verschillende nationaliteiten en er zal eerst een keuze moeten worden gemaakt welk rechtstelsel van toepassing is op hun rechtsverhouding. Dat geldt voor de inhoud van die rechtsverhouding, maar ook voor de vraag of er wel een verbintenisscheppende rechtsverhouding is.
4.4. [eiseres] beroept zich op het bestaan van een overeenkomst en voor overeenkomsten wordt de wijze, waarop de rechtskeuze moet worden gedaan, geregeld in het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO).
In artikel 8 lid 1 EVO is bepaald dat het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge het verdrag toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of die bepaling geldig zou zijn.
In artikel 4 lid 1 EVO is bepaald dat, voor zover partijen zelf geen duidelijke keuze hebben gedaan, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.
In artikel 4 lid 2 EVO is bepaald dat wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten.
De overeenkomst, waarover het gaat in deze zaak, is een overeenkomst van aanneming van werk c.q. een overeenkomst van opdracht (het Belgisch Burgerlijk Wetboek bevat geen specifieke titel voor aanneming van werk). Bij een dergelijke overeenkomst is het de aannemer c.q. de opdrachtnemer die de kenmerkende prestatie moet verrichten.
Dit leidt tot de toepasselijkheid van Belgisch recht, omdat gesteld noch gebleken is dat partijen zelf voor een ander recht hebben gekozen en omdat tegenover voormeld vermoeden geen aanknopingspunten zijn gemeld voor de toepasselijkheid van een ander rechtstelsel, in het bijzonder het Nederlandse recht.
4.5. Naar Belgisch recht is, evenals naar Nederlands recht, wilsovereenstemming vereist voor de geldigheid van een overeenkomst (artikel 1108 Belgisch BW). [gedaagde] heeft betwist dat hij zich heeft verbonden jegens [eiseres], zowel wat betreft de betaling van de aanneemsom als wat betreft de volgens [eiseres] bij de offerte bedongen rente en administratiekosten bij vertraagde betaling. Dit laatste is van belang omdat de door [eiseres] gestelde condities afwijken van het Belgisch recht in de artikelen 1139, 1146 en 1153 BW.
4.6. Tegenover deze betwisting zal [eiseres] de totstandkoming van de wilsovereenstemming moeten bewijzen. De door haar overgelegde stukken leveren dat bewijs niet op. De aanvraag voor de offerte en de offerte zijn immers afkomstig van- en gericht aan [betrokken aannemersbedrijf]. De tenaamstelling en de adressering van een na het werk opgemaakte factuur bewijzen niet dat de geadresseerde zich heeft verbonden om die factuur te betalen.
Dit geldt ook voor het gestelde, maar betwiste, achterwege laten van protest tegen de factuur. Weliswaar had [gedaagde], die stelt telefonisch geprotesteerd te hebben, er beter aan gedaan om voor alle duidelijkheid (ook) schriftelijk te protesteren, maar de wet eist dit niet en anderzijds kan [eiseres] voor de voeten worden geworpen dat zij vele jaren (en wel tot na het faillissement van [betrokken aannemersbedrijf]) heeft gewacht met het daadkrachtig treffen van incassomaatregelen.
Voorts wijst [eiseres] op de omstandigheid dat [gedaagde] blijkbaar wel rechtstreeks, buiten [betrokken aannemersbedrijf] om, voornoemde [tweede betrokken aannemersbedrijf] en [derde betrokken aannemersbedrijf] heeft betaald, maar dit is nog niet voldoende om aan te nemen dat dit ook is toegezegd aan [eiseres], die immers, als gezegd, in eerste instantie is benaderd door [betrokken aannemersbedrijf] en aan [betrokken aannemersbedrijf] haar offerte heeft uitgebracht.
4.7. Het voorgaande brengt met zich mee dat [eiseres] het verlangde bewijs nog moet leveren, bijvoorbeeld met getuigen waarbij ook gedacht kan worden aan iemand van [betrokken aannemersbedrijf]. De rechtbank zal [eiseres] daarvoor de gelegenheid geven.
Indien [eiseres] niet kan bewijzen dat zij de overeenkomst rechtstreeks met [gedaagde] heeft gesloten, dan zullen haar vorderingen moeten worden afgewezen.
4.8. Indien [eiseres] wel slaagt in dat bewijs, dan komt aan de orde of [gedaagde] een opschortingsrecht toekomt wegens enige schuldige tekortkoming aan de zijde van [eiseres]. Te dien aanzien is nog niet voldoende gesteld om [gedaagde] nu al (voorwaardelijk) toe te kunnen laten tot bewijslevering (hier ligt de bewijslast bij [gedaagde]).
Immers, niet alleen staat geenszins vast dat het werk ondeugdelijk was, maar bovendien is nog onvoldoende gesteld omtrent de ingebreke stelling en de overige vereisten voor een mogelijk opschortingsrecht. Voorts is nog volstrekt niet duidelijk of en tot welk bedrag [gedaagde] schade heeft geleden door niet afgemaakt of ondeugdelijk werk van [eiseres]. De factuur van [tweede betrokken aannemersbedrijf] blijkt betrekking te hebben op een gedeelte van het werk dat niet door [eiseres] is uitgevoerd, maar ook niet door haar aan [gedaagde] in rekening is gebracht. Bij de (nadere) factuur van [derde betrokken aannemersbedrijf] stelt [gedaagde] dat hij deze gedeeltelijk heeft verrekend met [betrokken aannemersbedrijf] en in zoverre heeft hij dus geen schade geleden.
Alvorens te beslissen omtrent een eventuele bewijsopdracht, nodigt de rechtbank partijen uit om zich nader uit te laten omtrent deze onderwerpen, onder verwijzing naar de relevante wettelijke bepalingen in het Belgisch recht.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiseres] op te bewijzen:
- dat tussen haar en [gedaagde] een geldige overeenkomst is tot stand gekomen met betrekking tot de uitvoering en de betaling van de door haar geplaatste en gepolierde betonvloer en betonnen paden,
- dat op deze overeenkomst haar algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard en dat tussen partijen in het bijzonder is overeengekomen dat [gedaagde] bij niet-betaling binnen één maand na de factuurdatum 1,5 % rente per maand en 20% forfaitaire schadevergoeding verschuldigd is,
5.2. bepaalt dat, indien [eiseres] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op dinsdag 2 juni 2009 van 14:00 tot 16:30 uur,
5.3. bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.