Zaakgegevens: 172371 / FA RK 08-11689
Datum uitspraak:
beschikking alimentatie
[xxx] (nader te noemen: de man),
wonende te Westervoort,
advocaat mr. S.I. Henny te Arnhem
[yyy] (nader te noemen: de vrouw),
wonende te Ede,
advocaat mr. R.P.M. Ngasirin te Ede
Gezien de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, ingekomen op 15 juli 2008,
- het verweerschrift, ingekomen op 3 oktober 2008,
- een brief, met bijlagen, namens de vrouw, ingekomen op 26 november 2008,
- een brief, met bijlagen, namens de man, ingekomen op 16 december 2008,
- een brief, met bijlagen, namens de vrouw, ingekomen op 22 december 2008.
Gehoord ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 januari 2009:
- beide partijen, bijgestaan door hun advocaten voornoemd.
Overwegende
Bij beschikking van 10 augustus 2000 van deze rechtbank is onder meer bepaald dat de inhoud van het aangehechte convenant, gedateerd 26 juli 2000, daarvan deel uitmaakt. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw telkens bij vooruitbetaling aan haar zal betalen fl. 2.350,- per maand, welk bedrag ingevolge de wettelijke indexering is verhoogd tot € 1.310,- per maand.
De man heeft verzocht voormelde bijdrage met ingang van 1 mei 2008 nader vast te stellen op € 693,- per maand en heeft tevens verzocht deze onderhoudsbijdrage te beëindigen met ingang van 1 mei 2009. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Op haar beurt heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 augustus 2008 zal worden gewijzigd in € 1.246,- per maand.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij sinds enige maanden een hogere woonlast heeft gekregen dan waarvan ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant is uitgegaan. Voorts is de man hertrouwd. Nu de vrouw heeft erkend dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de man waardoor zijn draagkracht is verminderd, is voldoende aannemelijk dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt. Daarnaast zal opnieuw beoordeeld worden of de vrouw na 1 mei 2009 nog behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, nu de man heeft gesteld dat de vrouw geacht moet worden vanaf die datum geheel in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
De man is werkzaam bij [zzz] als bedrijfsleider. Blijkens de overgelegde salarisspecificatie van november 2008 verdient de man een salaris van € 4.748,91 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op genoemd salaris worden de gebruikelijke inhoudingen gedaan. Met deze bedragen zal rekening worden gehouden, evenals met de vergoeding door de werkgever van de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 2.233,- per jaar.
Voor de berekening zal worden uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60. Tevens zal rekening worden gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
De man heeft gesteld dat hij 75% van de woonlasten betaalt en zijn echtgenote 25% vanwege deze verhouding tussen hun beider inkomens van respectievelijk € 60.000,- en € 20.000,- per jaar. Op basis hiervan heeft de man 75% opgevoerd van hun volledige hypotheekrente van
€ 1.382,- per maand, waarbij hij rekening houdt met een aftrek voor onredelijke woonlast van € 70,- per maand. Voorts heeft de man 75% van de twee aan de hypotheek gekoppelde levensverzekeringen van in totaal € 625,- per maand opgevoerd, te weten € 468,- per maand, alsmede 75% van de forfaitaire gebruikerslasten van € 95,- per maand, te weten € 72,- per maand. Met betrekking tot het eigenwoningforfait heeft de man een bedrag van € 1.424,- per jaar opgevoerd.
De vrouw heeft de hoogte van voornoemde bedragen niet betwist maar gesteld dat de man maximaal de helft van zijn woonlasten mag opvoeren, omdat het inkomen van zijn echtgenote boven de bijstandsnorm is, waardoor zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en derhalve de helft van de woonlasten dient te betalen.
In een situatie als de onderhavige worden in beginsel de helft van de woonkosten aan de nieuwe partner toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man echter voldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op de hoogte van het salaris van zijn echtgenote van circa € 1.230,- netto per maand en de verhouding tussen hun beider salarissen, van haar niet gevergd kan worden dat zij de helft van hun woonlasten betaalt. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande en gelet op de hoogte van de woonlasten van de man en zijn echtgenote, ermee rekening houden dat de man zowel feitelijk als fiscaal 75% van de woonlasten voor zijn rekening neemt, te weten 75% van de opgevoerde hypotheekrente en het eigenwoningforfait. Voorts wordt rekening gehouden met 75% van de forfaitaire gebruikerslasten ( € 71,-). Aangezien de aan de hypotheek gekoppelde premies levensverzekering van € 625,- per maand mede ten gunste van de echtgenote van de man strekken, zal de rechtbank de helft van die premie aan de echtgenote van de man toerekenen en aan de zijde van de man rekening houden met een bedrag van € 313,- per maand, nu het totaal van zijn netto woonlasten (€ 947,- per maand) gezien de hoogte van zijn inkomen niet onredelijk hoog is.
Met betrekking tot de ziektekosten van de man wordt rekening gehouden met een premie Zorgverzekeringswet van € 294,- per maand, nu de vrouw dit niet heeft betwist. Dit bedrag betreft de nominale ziektepremie van € 90,25 per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm daarvoor begrepen component van € 44,- per maand, te vermeerderen met de aanvullende premie van € 48,50 per maand, het verplichte eigen risico van € 13,- per maand en de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 186,- per maand.
De man heeft, na aftrek van de vaste reiskostenvergoeding van € 75,- per maand van zijn werkgever, een bedrag van € 260,- per maand opgevoerd voor zijn kosten woon/ werkverkeer van Westervoort naar Ede op basis van 35 kilometer enkele reis. De vrouw heeft gesteld dat deze reiskosten maximaal € 63,22 netto per maand bedragen.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat een enkele reis woon-werkverkeer van de man 34 kilometer bedraagt en verder dat de man een vaste reiskostenvergoeding van
€ 70,- per maand van zijn werkgever ontvangt. Rekening houdend met deze gegevens en uitgaande van 46 werkweken op jaarbasis berekent de rechtbank de reiskosten van de man op afgerond € 93,- per maand. Met dit bedrag zal rekening worden gehouden.
Voorts zal rekening worden gehouden met de onderhoudsbijdrage voor de twee kinderen van partijen van in totaal € 272,- per maand.
Uitgaande van de hierboven vermelde gegevens en rekening houdend met het fiscale voordeel in verband met de buitengewone uitgave voor dochter Myrte en met het fiscale voordeel bij betaling van een onderhoudsbijdrage voor de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende draagkracht heeft tot betaling van een alimentatie voor de vrouw van
€ 1.070,- per maand. De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage voor de vrouw op dit bedrag vaststellen en het wijzigingsverzoek van partijen in zoverre toewijzen.
De man heeft voorts verzocht de onderhoudsbijdrage voor de vrouw te beëindigen vanaf
1 mei 2009 omdat, gezien de leeftijd van de kinderen van 15 en 18 jaar, de vrouw in staat moet worden geacht om voldoende inkomsten uit arbeid te verwerven en vervolgens geen behoefte meer heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Toewijzing van dit verzoek zal ertoe leiden dat het recht op alimentatie van de vrouw jegens de man zal komen te vervallen. In verband met het ingrijpende karakter van een beëindiging van de onderhoudsplicht, welke immers naar haar aard onherstelbaar is, zal tot een zodanige beëindiging niet mogen worden besloten dan aan de hand van in beginsel door de man aan te voeren bijzondere omstandigheden.
Voor een uitspraak die praktisch een einde maakt aan het recht op levensonderhoud van de vrouw ligt het in beginsel op de weg van de man te stellen en te bewijzen dat de vrouw in staat is om te werken, nu de vrouw door overlegging van stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij al jaren een zwakke gezondheid heeft waarvoor zij medicijnen gebruikt. Daarnaast heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij door haar zwakke gezondheid, alsmede door haar zware belasting vanwege de begeleiding van de kinderen, waar zij alleen voor staat omdat de man twee jaar geleden, zo heeft de vrouw onweersproken ter zitting verklaard, voor het laatst contact met de kinderen heeft gehad, niet in staat is om te werken of op termijn te gaan werken en een eigen inkomen te verwerven. Nu de man niet nader met stukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt waarom de vrouw hiertoe vanaf 1 mei 2009 wel in staat moet worden geacht en evenmin feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de vrouw vanaf die datum geen behoefte meer heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om beëindiging van de onderhoudsverplichting, mede gelet op het ingrijpend karakter van een definitieve beëindiging ervan, dient te worden afgewezen.
De man heeft verzocht om de onderhoudsbijdrage voor de vrouw met ingang van 1 mei 2008 te wijzigen. De man verwijst hiertoe naar de bij brief van zijn advocaat van 15 april 2008 eenzijdig aangekondigde verlaging van de onderhoudsbijdrage voor de vrouw per 1 mei 2008. De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wijziging vaststellen op 1 augustus 2008, zijnde de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoekschrift op 15 juli 2008, nu beide partijen vanaf deze datum met een wijziging in de onderhoudsbijdrage van de vrouw rekening hebben kunnen houden.
De beslissing
1. wijzigt de beschikking van 10 augustus 2000 van deze rechtbank in die zin, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2008 nader wordt gesteld op € 1.070,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
2. verklaart deze beschikking tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad,
3. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Luiten, vice-president, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.