ECLI:NL:RBARN:2009:BH8661

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3181
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling WAO-uitkering en geschiktheid van functies bij allergie- en knieklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.F. van Willigen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres, die in 1998 met psychische klachten uitviel als vouwster, ontving een WAO-uitkering die in 2007 werd ingetrokken op basis van een herbeoordeling. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder onvoldoende medische onderbouwing had voor de conclusie dat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts niet alle relevante medische aspecten had meegenomen in zijn beoordeling, met name met betrekking tot de allergie- en knieklachten van eiseres. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres, ter hoogte van € 644, door verweerder vergoed moeten worden. Eiseres had geen beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de herbeoordeling niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het nog niet duidelijk was hoe het nieuwe besluit zou luiden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige voorbereiding en motivering in bestuursrechtelijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3181
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 maart 2009
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.F. van Willigen,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 mei 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 25 februari 2008 wordt ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 24 december 2007 gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 februari 2009. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van den Elsaker, werkzaam bij het UWV Arnhem.
3. Overwegingen
Eiseres is in 1998 met psychische klachten uitgevallen in haar functie als vouwster. Per einde wachttijd is aan eiseres een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft met ingang van 31 maart 2007 de WAO-uitkering van eiseres ingetrokken op basis van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSb), zoals dat met ingang van
1 oktober 2004 is gaan gelden. Verweerder heeft de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft geen beroep ingesteld tegen deze laatste beslissing.
Aangezien eiseres op 1 juli 2004 ouder dan 45 jaar was, heeft verweerder eiseres herbeoordeeld op grond van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSb) zoals dat tot 1 oktober 2004 gold. Dit heeft geleid tot het thans bestreden besluit.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Eiseres heeft gesteld dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht dan door verweerder is aangenomen.
Verweerder heeft zijn standpunt aangaande de belastbaarheid van eiseres doen steunen op de rapporten van de verzekeringsarts G. Zomer van 10 december 2007 en de bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick van 7 april 2008, waarin de uitkomst van het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek is neergelegd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 7 april 2008 uitvoerig de bezwaren van eiseres en de in het dossier bevindende medische stukken weergegeven. Bij de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts het rapport van de verzekeringsarts van 10 december 2007 en de door de verzekeringsarts zelf bij de huisarts K. Bülbül ingewonnen inlichtingen, betrokken. Door de verzekeringsarts zijn beperkingen met betrekking tot de psychische klachten in de rubrieken 1 en 2 aangenomen zoals weergegeven in de FML van 12 december 2007. De huisarts geeft in zijn brief van 1 februari 2008 aan dat er geen veranderingen zijn ten aanzien van de psychische klachten, dat eiseres in 2001 met haar behandeling bij de GGZ is gestopt en dat zij niet (meer) in behandeling is bij een andere psychiater is. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts relevante aspecten ten aanzien van de psychische klachten heeft gemist. In dit verband acht de rechtbank van belang dat hetgeen eiseres met betrekking tot deze psychische klachten naar voren brengt, zij niet heeft onderbouwd met nieuwe medische stukken.
Ten aanzien van de allergieklachten overweegt de rechtbank als volgt. De bezwaarverzekeringsarts heeft de positieve testen met betrekking tot huisstofmijt, boompollen en graspollen in zijn rapport van 7 april 2008 onderkend. Uit het voormelde rapport van de bezwaarverzekeringsarts begrijpt de rechtbank voorts dat de hij van mening is dat de allergieklachten niet op de voorgrond hebben gestaan, niet in eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten zijn vermeld en geen nadere medicatie en/of saneringsmaatregelen zijn getroffen en dat dit niet heeft geleid tot het aannemen van verdergaande beperkingen in de door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven FML van 12 december 2007. De rechtbank acht dit standpunt niet juist. Hangende beroep heeft eiseres een verklaring van haar huisarts overgelegd van 21 januari 2009. Namens verweerder is op zitting op deze verklaring gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat de huisarts zijn verhaal bevestigd, de huisarts zegt alleen dat eiseres medicatie gebruikt en zegt niet dat zij ook saneringsmaatregelen heeft getroffen. Nu de huisarts in voormelde verklaring aangeeft dat eiseres is geadviseerd haar woon en werkomgeving zo stofvrij mogelijk te houden, acht de rechtbank de ter zitting gegeven verklaring onvoldoende. Dat de allergieklachten van eiseres geen grote belemmeringen hebben betekend ten aanzien van haar arbeid en nimmer aanleiding hebben gegeven tot problemen in de maatgevende arbeid van eiseres, doet daar niet aan af. Eiseres heeft in haar maatgevende arbeid als vouwster immers slechts met schone was te maken gehad.
Ten aanzien van de knieklachten volgt de rechtbank verweerder evenmin. De huisarts geeft in zijn brief van 21 januari 2009 aan dat eiseres lijdt aan een patello-femoraal pijnsyndroom dat niet op een röntgenfoto is te zien en waarbij de knie niet mag worden overbelast. Eiseres mag volgens de huisarts dan ook geen werkzaamheden verrichten die bestaan uit een gehele dag lopen en/of staan. Uit de functieomschrijving van productiemedewerker papier en karton (sbc-code 111174) en van inpakker handmatig (sbc-code 111190) blijkt dat dit werk hoofdzakelijk staande en lopende wordt verricht. Verweerder heeft ter zitting onvoldoende gemotiveerd dat eiseres desondanks in staat is voormelde functies uit te oefenen. Uit de Resultaat Functiebeoordeling is te herleiden dat voor beide functies een gehele werkdag van ongeveer 8 uur voornamelijk bestaat uit een of meerdere elementen van dynamische en statische handelingen zoals lopen, trappenlopen, knielen/hurken en staan.
De rechtbank is, het vorenstaande in overweging genomen, van oordeel dat verweerders besluit niet steunt op een juiste, althans toereikende medische grondslag. Mitsdien staat niet vast of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres.
Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de beginselen van zorgvuldige voorbereiding en motivering zoals bepaald in artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De overige gronden behoeven mitsdien geen bespreking meer. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van de schade, zoals door eiser verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om de schade te vergoeden.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres ten bedrage van
€ 644 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van €39 aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 17 maart 2009