ECLI:NL:RBARN:2009:BH9659
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I. de Waal-van Wessem
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor afgifte Amerikaans paspoort voor minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 30 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de afgifte van een Amerikaans paspoort voor zijn minderjarige kind. De moeder was niet verschenen op de zitting en had via haar advocaat laten weten dat zij zich niet voor de moeder had gesteld en dat het verzoek niet behandeld hoefde te worden. De rechtbank had eerder, op 17 juni 2008, een verzoek van de vader afgewezen dat was gegrond op de Paspoortwet. De vader verzocht nu de rechtbank om een beslissing te nemen op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de gezamenlijke uitoefening van het gezag en geschillen daarover.
De rechtbank overwoog dat, aangezien de moeder niet ter zitting was verschenen, het niet mogelijk was om een vergelijk tussen de ouders te beproeven. De moeder had geen verweer gevoerd, waardoor niet duidelijk was welk belang zij had bij haar weigering om toestemming te verlenen voor het verkrijgen van het paspoort. De rechtbank merkte op dat de minderjarige zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft en dat het in het belang van het kind is om bij grensoverschrijdend reizen snel en ondubbelzinnig aan te tonen dat hij ook de Amerikaanse nationaliteit bezit. De rechtbank besloot daarom om de vader vervangende toestemming te verlenen voor de afgifte van het paspoort.
De beslissing van de rechtbank hield in dat de vader, bij gebreke van toestemming van de moeder, vervangende toestemming kreeg voor de afgifte van een Amerikaans paspoort voor de minderjarige. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank benadrukte dat het verzoek van de vader praktisch en begrijpelijk was, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de voordelen die het paspoort met zich meebrengt voor reizen en studeren. De rechtbank wees erop dat de vrees van de moeder voor ontvoering niet te rijmen viel met eerdere reizen van de minderjarige naar Amerika met de vader, waarbij de moeder geen bezwaar had gemaakt.