RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3552
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 april 2009
Dekker Van de Kamp B.V. (voorheen h.o.d.n. Dekker Zandbaggerbedrijf B.V.), eiseres,
gevestigd te Tiel, vertegenwoordigd door mr. M.M.A Timmermans,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 juni 2008, uitgereikt door het UWV Eindhoven
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een verlengde loondoorbetalingsverplichting van 52 weken wordt opgelegd tot 18 maart 2009, omdat zij niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen aangaande haar werknemer [naam werknemer] (hierna: de werknemer).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 28 februari 2008 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 maart 2009. Namens eiseres is aldaar verschenen [A] ([functienaam]), bijgestaan door mr. Timmermans voornoemd, advocaat te Tiel. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder, werkzaam bij UWV Arnhem.
De werknemer was bij eiseres werkzaam als dekknecht op een baggermolen en is op 22 maart 2006 uitgevallen voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Toen re-integratie van de werknemer in de organisatie van eiseres niet tot de mogelijkheden bleek te horen, heeft eiseres in februari 2007 re-integratiebureau Agens ingeschakeld. Op 15 maart 2007 heeft de intake met de werknemer plaatsgevonden. In de eindrapportage van 17 december 2007 is opgenomen dat de werkgever een verzoek tot verlenging van nog eens 3 maanden om de werknemer te begeleiden richting ZZP-er, niet op prijs stelt. Op 28 december 2007 heeft verweerder de WIA-aanvraag van de werknemer ontvangen.
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft verweerder, zoals hiervoor in rubriek 2 is beschreven, de loondoorbetalingsverplichting van eiseres verlengd tot 18 maart 2009. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd en de rapportages van de arbeidsdeskundige van 21 februari 2008 en de bezwaararbeidsdeskundige van 26 juni 2008 hieraan ten grondslag gelegd. Uit deze rapportages blijkt dat verweerder de mening is toegedaan dat eiseres de werknemer ten onrechte de (passende) functie van laborant niet heeft aangeboden, dat eiseres de werknemer ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd en dat eiseres het zogenaamde tweede spoor onvoldoende heeft ontwikkeld en uitgediept.
Eiseres kan zich hier niet mee verenigen en stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat zij die re-integratie-inspanningen heeft verricht die in redelijkheid van haar verwacht hadden mogen worden zodat de loondoorbetalingsverplichting ten onrechte is opgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder hangende het beroep van eiseres de eerste twee verwijten heeft ingetrokken. Zoals ook ter zitting verklaard, handhaaft verweerder alleen het derde verwijt, te weten het onvoldoende ontwikkelen en uitdiepen van het tweede spoor. Naar het oordeel van verweerder heeft eiseres ten onrechte niet ingestemd met de door Agens op 17 december 2007 voorgestelde verlenging van 3 maanden om de werknemer richting ZZP-er te begeleiden. De rechtbank zal zich tot beoordeling van dit geschil beperken.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA bepaalt dat verweerder het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25, eerste tot en met vijfde dan wel zevende lid, niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt door verweerder getoetst aan de hand van de ingevolge artikel 25, zestiende lid, van de Wet WIA opgestelde ministeriele regeling “Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar” alsmede aan de hand van een aantal beleidsregels waaronder “Beleidsregels beoordelingskader poortwachter” (hierna: de Beleidsregels).
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze Beleidsregels in beginsel rechtens niet aanvaardbaar kunnen worden geacht.
Uit hoofdstuk 3 van de bij de Beleidsregels horende bijlage “Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen” (hierna: het Kader) blijkt dat allereerst beoordeeld wordt of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is ondermeer sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Als er volgens het UWV geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het UWV of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn.
Onbetwist is dat in het onderhavige geval geen bevredigend resultaat is bereikt in vorenbedoelde zin. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of verweerder zich op goede gronden en in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge hoofdstuk 6 van het Kader moet de werkgever, als re-integratie in het eigen bedrijf niet lukt, op zoek naar passende arbeid bij een andere werkgever. De werkgever kan hiervoor een re-integratiebedrijf inschakelen. Het UWV beziet of de ondernomen re-integratie-activiteiten adequaat zijn en zo niet, of daardoor re-integratiekansen zijn gemist.
Ingevolge hoofdstuk 9 van het Kader moet de werkgever gedurende het gehele proces van zoeken naar werkhervatting bij een andere werkgever, de vinger aan de pols houden. Hij dient periodiek te informeren naar de vorderingen en zonodig de werknemer aan te spreken wanneer deze onvoldoende initiatief neemt. Het UWV toetst of de werkgever en de werknemer voldoende initiatief hebben ondernomen.
Uit de eerstejaarsevaluatie van 22 maart 2007 blijkt dat werkhervatting van de werknemer in de eigen functie niet meer mogelijk is. Conform hoofdstuk 6 van het Kader is eiseres op zoek gegaan naar passende arbeid bij een andere werkgever via inschakeling van re-integratiebureau Agens. Gebleken is dat Agens aanvankelijk een begeleidingstermijn van zes maanden met eiseres is overeengekomen. In voormelde eindrapportage van Agens staat dat de maximale begeleidingstermijn van zes maanden ruimschoots is overschreden en dat eiseres een verzoek tot verlenging van nog eens drie maanden niet op prijs stelt. Uit de overschrijding van de overeengekomen termijn met drie maanden en de zinsnede “nog eens” leidt de rechtbank af dat eiseres reeds eerder met een verlenging van het traject heeft ingestemd zodat in december 2007 door Agens een tweede verlenging wordt voorgesteld. Uit de voortgangsrapportage van 4 september 2007 blijkt verder dat de mogelijkheid van ZZP al in september 2007 door de werknemer werd geambieerd en dat hij daarbij ook is begeleid. De rechtbank kan eiseres volgen in het standpunt dat, mede gelet op de uit de rapportages blijkende opstelling van de werknemer, in redelijkheid niet van haar gevergd kon worden in te stemmen met een tweede verlenging voor begeleiding naar ZZP-er. Met de (eerste) verlenging van drie maanden (mede) voor de begeleiding naar ZZP-er heeft de werkgever naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende initiatief op dit punt genomen en kan dit als voldoende adequaat worden beoordeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op basis van deze feiten en overeenkomstig de Beleidsregels in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Dit brengt mee dat verweerder ingevolge artikel 25, negende lid, van de Wet WIA niet bevoegd was om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te verlengen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 28 februari 2008 te herroepen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand in bezwaar en € 644 in beroep. Voorts komen, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met het Besluit tarieven in strafzaken, voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van [A] op basis van het openbaar vervoer, te weten € 26,30. De reiskosten van mr. Timmermans zijn reeds begrepen in de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 28 februari 2008;
veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 322 en in beroep tot een bedrag van € 670,30 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 3 april 2009