zaaknummer / rolnummer: 137379 / HA ZA 06-292
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BONI-MARKTEN B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOOD FACTORY ALKMAAR B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOOD FACTORY ENSCHEDE B.V.,
gevestigd te Enschede,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE SOEVEREIN HOLDING B.V.,
gevestigd te Almere,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE SPECERIJ BEHEER B.V.,
gevestigd te Almere,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLEMAN BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen zullen hierna Boni, FFA, FFE, Soeverein Holding, Specerij Beheer en Holleman Beheer genoemd worden. FFA en FFE worden gezamenlijk Food Factory (vrouwelijk enkelvoud) genoemd en alle gedaagden gezamenlijk Food Factory cs (vrouwelijk enkelvoud).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 oktober 2008
- de akte na tussenvonnis d.d. 1 oktober 2008 tevens akte wijziging van eis van Food Factory
- de antwoordakte na tussenvonnis d.d. 1 oktober 2008 van Boni.
1.2. Nadat een verzoek van Food Factory cs om pleidooi is afgewezen, is tenslotte vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank verwijst naar wat in de tussenvonnissen van 26 september 2007 en
1 oktober 2008 is overwogen en beslist.
2.2. In r.o. 4.2 van het tussenvonnis van 26 september 2007 is al beslist dat de vordering van Boni toewijsbaar is.
2.3. Boni vordert Food Factory te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar ten aanzien van de beslagenen.
Voor de diverse door Boni gelegde beslagen betekent dit het volgende.
2.4. De beslagkosten voor het ten laste van Food Factory cs gelegde derdenbeslag onder ING en Friesland Bank worden begroot op € 1.148,73 voor verschotten, € 97,-- voor vastrecht en € 331,-- voor het door Boni opgegeven salaris advocaat. Per beslagene komt dit uit op een bedrag van € 229,75.
2.5. De beslagkosten voor het ten laste van Specerij Beheer gelegde beslag op onroerende goederen worden begroot op € 291,51 voor verschotten, € 97,-- voor vastrecht en € 331,-- voor het door Boni opgegeven salaris advocaat.
2.6. De beslagkosten voor het ten laste van FFA, FFE en Soeverein Holding gelegde beslag op roerende goederen en aandelen worden begroot op € 1.419,24 voor verschotten,
€ 98,-- voor vastrecht en € 331,-- voor salaris advocaat. Omdat Boni bij de beide hiervoor genoemde beslagen een bedrag van € 331,-- voor salaris advocaat heeft genoemd, heeft de rechtbank dit salaris ook bij de andere beslagkosten berekend. Het gedeelte van de ten laste van FFA en FFE gelegde beslagen bedraagt telkens € 444,71 en het gedeelte van de ten laste van Soeverein Holding gelegde beslagen € 958,82.
2.7. De beslagkosten voor het ten laste van Specerij Beheer en Holleman Beheer gelegde beslag op aandelen worden begroot op € 929,74 voor verschotten, € 95,-- voor vastrecht en € 331,-- voor salaris advocaat. Per beslagene komt dit uit op een bedrag van
€ 677,87.
2.8. Food Factory cs zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Boni worden begroot op:
- dagvaarding € 356,60
- vast recht 4.572,00
- salaris advocaat 11.000,00 (5,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 15.928,60
in reconventie
2.9. In het tussenvonnis van 1 oktober 2008 zijn partijen, als eerste Food Factory, in de gelegenheid gesteld bepaalde in dat tussenvonnis genoemde berekeningen in het geding te brengen. Bij het opstellen van die berekeningen dienden partijen rekening te houden met de in het genoemde tussenvonnis genomen beslissingen van de rechtbank.
2.10. Food Factory heeft ter voldoening aan r.o. 2.29 en 2.37 van het tussenvonnis een productie van 117 pagina’s overgelegd en haar eis gewijzigd in die zin dat zij uiterst subsidiair vordert veroordeling van Boni tot betaling aan FFA van een bedrag van € 94.362,52 en aan FFE een bedrag van € 79.272,74, telkens met rente en kosten. De door Food Factory overgelegde productie is een aangepaste versie van het eerder door Food Factory bij akte van 30 november 2007 in het geding gebrachte totaaloverzicht van de door haar daarbij in het geding gebrachte doos met retourbonnen en verzendnota’s. Food Factory stelt dat de nieuwe berekening is opgemaakt met inachtneming van de uitgangspunten zoals opgenomen in het tussenvonnis van 1 oktober 2008. Zij heeft de gewijzigde vorderingen in de akte niet toegelicht.
2.11. Boni heeft naar aanleiding van de door Food Factory overgelegde aangepaste toelichting en gewijzigde vorderingen allereerst aangevoerd dat het aangepaste totaaloverzicht voor FFA uitkomt op een te vorderen bedrag van € 65.544,46 en voor FFE op een bedrag van € 58.204,28. De gewijzigde vorderingen zijn daarom volgens Boni niet toewijsbaar voor het meerdere dan de genoemde totalen.
2.12. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van Boni. Food Factory heeft de gewijzigde vorderingen in de akte na het tussenvonnis van 1 oktober 2008 in het geheel niet toegelicht terwijl het door haar overgelegde aangepaste totaaloverzicht uitkomt op de door Boni genoemde bedragen.
2.13. Boni heeft voorts aangevoerd dat Food Factory in het aangepaste totaaloverzicht geen rekening heeft gehouden met de r.o. 2.24, 2.27 en 2.29 van het tussenvonnis door in het totaaloverzicht crediteringen op te nemen waarvan de achterliggende stukken niet in het geding zijn gebracht. Boni heeft vervolgens in overzichten geconcretiseerd welke crediteringen zij bedoelt. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling de indeling van Boni overnemen en eerst de vorderingen beoordelen met betrekking tot de dollies, vervolgens de vorderingen met betrekking tot de rollies en tot slot de vorderingen met betrekking tot de overige emballage.
Dollies FFA
2.14. Bij de beoordeling van het verweer van Boni staat voorop dat de rechtbank in r.o. 2.24 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008 zonder voorbehoud en in het algemeen heeft beslist dat de vordering van Food Factory met betrekking tot retourzendingen waarvan geen achterliggende stukken zijn overgelegd, niet toewijsbaar is. In de voorafgaande r.o. 2.23 van dat tussenvonnis heeft de rechtbank zonder voorbehoud beslist dat en waarom zij productie 9 bij de antwoordconclusie tevens akte vermindering van eis in reconventie buiten beschouwing laat.
2.15. Verder heeft de rechtbank in r.o. 2.14 van het tussenvonnis beslist dat de vorderingen wegens geretourneerde dollies hooguit toewijsbaar zijn tot een bedrag van
€ 19.950,-- voor FFA en een bedrag van € 10.950,-- voor FFE. In r.o. 2.27 overweegt de rechtbank dat partijen zich moeten uitlaten over welk gedeelte van de retourgezonden dollies de achterliggende stukken zijn overgelegd.
2.16. Het lijkt er op dat Food Factory r.o. 2.27 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008 niet in haar akte met het aangepaste overzicht heeft betrokken. Uit de door Boni gepresenteerde tabel van het totaaloverzicht blijkt dat FFA een bedrag van € 46.050,-- en FFE een bedrag van € 25.140,-- vordert wegens retour gezonden dollies en dat is aanzienlijk meer dan de in het tussenvonnis van 1 oktober 2008 maximaal toewijsbaar geoordeelde bedragen. De rechtbank neemt aan dat Food Factory de bedoelde r.o. 2.27 niet in haar akte en overzicht heeft betrokken omdat die overweging niet expliciet staat vermeld in de afsluitende overweging 2.38 van het tussenvonnis. De omstandigheid dat de rechtbank als gevolg van een kennelijke misslag heeft verzuimd het nummer van r.o. 2.27 op te nemen in de afsluitende overweging 2.38 ontslaat Food Factory echter niet van de verplichting om in haar akte en het aangepaste overzicht rekening te houden met de voorafgaande beslissingen van de rechtbank. De rechtbank ziet geen aanleiding om Food Factory nogmaals in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.
2.17. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van Boni over het ontbreken van de achterliggende stukken doel treft. De rechtbank heeft namelijk vastgesteld dat de meeste door Boni betwiste crediteringen betrekking hebben op crediteringen waarvan Food Factory stelt dat zij de achterliggende stukken bij de genoemde productie 9 in het geding heeft gebracht. Die productie moet volgens de rechtbank echter buiten beschouwing worden gelaten zoals volgt uit r.o. 2.23 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008. Dat betekent dat ten aanzien van die crediteringen geldt dat de achterliggende stukken ontbreken en dat de daarmee corresponderende vorderingen van Food Factory dus niet toewijsbaar zijn.
Van de overige door Boni betwiste crediteringen ontbreken inderdaad de achterliggende stukken, zoals ook al eerder door Boni is aangevoerd. De daarmee corresponderende vordering is dan ook niet toewijsbaar.
2.18. Voor de vordering van FFA wegens geretourneerde dollies komt dit neer op het door Boni berekende bedrag van € 9.270,-- dat niet toewijsbaar is. Van het maximaal toewijsbare bedrag van € 19.950,-- is dan € 10.680,-- toewijsbaar.
Dollies FFE
2.19. Het verweer van Boni dat een gedeelte van de vordering moet worden afgewezen omdat de achterliggende stukken ontbreken slaagt. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar wat hiervoor in r.o. 2.14 is overwogen en beslist.
2.20. Boni heeft met betrekking tot zes crediteringen voor dollies van FFE in 2004 aangevoerd dat Food Factory niet is geslaagd in het bewijs onder verwijzing naar r.o. 2.17 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008. Het gaat om de volgende verzendnotanummers: 386781, 386485, 386483, 391230, 402525 en 402125.
2.21. In r.o. 2.17 van het tussenvonnis heeft de rechtbank beslist op een verweer van Boni met betrekking tot in het bijzonder genoemde crediteringen voor rollies, terwijl de hier bedoelde crediteringen op twee na betrekking hebben op retourgezonden dollies. Nu de crediteringen voor de dollies door Boni voor het overige niet zijn betwist, zijn de daarmee corresponderende vorderingen van FFE toewijsbaar. Het betreft de verzendnotanummers 386781, 386485, 386483 en 402525, voor een totaalbedrag van € 210,--. De vordering wegens de creditering op de beide andere verzendnota’s (391230 en 402125 in totaal
€ 60,--) is niet toewijsbaar omdat deze creditering volgens de bijgevoegde retourbonnen betrekking heeft op rollies, waarover in r.o. 2.17 al zonder voorbehoud is beslist.
2.22. Boni voert verder verweer tegen de vordering van FFE voorzover die betrekking heeft op crediteringen in 2004 die niet op een factuur van Boni zijn verwerkt (pagina 81 t/m 85 van het aangepaste totaaloverzicht). Het gaat om retourbonnummers 014505, 014541 en 014539 voor een totaalbedrag van € 150,--. Boni voert aan dat de achterliggende stukken voor die crediteringen ontbreken.
2.23. De rechtbank stelt vast dat Boni niet eerder tegen deze concrete crediteringen verweer heeft gevoerd, hoewel die crediteringen ook stonden vermeld in het oorspronkelijk totaaloverzicht van Food Factory dat is overgelegd bij de akte van 30 november 2007. Desondanks slaagt dit verweer omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de door Food Factory vermelde retourbonnen zich niet bevinden bij de door Food Factory voor de bewijslevering bij de genoemde akte in het geding gebrachte achterliggende stukken. Daarom is de corresponderende vordering van FFE op grond van de beslissing in r.o. 2.24 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008 niet toewijsbaar.
2.24. De rechtbank heeft in r.o. 2.14 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008 al beslist dat de vordering van FFE wegens geretourneerde dollies hooguit toewijsbaar is tot een bedrag van € 10.950,--. Rekening houdende met de honorering van de vorenstaande verweren van Boni is de vordering van FFE wegens geretourneerde dollies niet toewijsbaar tot een bedrag van € 5.370,--. Van het maximaal toewijsbare bedrag van € 10.950,-- is dan
€ 5.580,-- toewijsbaar.
Rollies FFA
2.25. Ook ten aanzien van dit gedeelte van de vordering slaagt het verweer van Boni dat een gedeelte niet toewijsbaar is vanwege het ontbreken van de achterliggende stukken. Kortheidshalve wordt verwezen naar wat is overwogen en beslist in r.o.2.14.
2.26. Boni betwist verder de vordering in verband met een bepaalde creditering van FFA in 2004. Het gaat om verzendnotanummer 412457 voor een bedrag van € 315,-- met betrekking tot de retourzending van 7 rollies. Volgens Boni betreft het geen rolllies maar brooddollies, die niet kunnen worden geclaimd volgens r.o. 2.9 van het tussenvonnis van
1 oktober 2008. Boni heeft dit verweer ook al aangevoerd in de antwoordakte van 2 april 2008 en Food Factory heeft daarop gereageerd door te betwisten dat het om brooddollies gaat.
2.27. Het verweer van Boni slaagt. De rechtbank heeft aan de hand van de door Food Factory voor de bewijslevering in het geding gebrachte verzendnota met bijbehorende retourbon vastgesteld dat het volgens de retourbon gaat om de retourzending van 7 dollies. Het vakje voor het invullen van het aantal retour gezonden rollies is leeg. Daarom staat niet vast dat er 7 rollies retour zijn gezonden zodat er ook geen aanspraak bestaat op creditering voor die rollies.
2.28. Het vorenstaande betekent dat het door Boni berekende bedrag van € 3.600,-- niet toewijsbaar is. Uitgaande van het in totaal door FFA gevorderde bedrag van €10.757,-- resteert dan een bedrag van € 6.975,-- dat toewijsbaar is.
Rollies FFE
2.29. Ten aanzien van een gedeelte van de vordering heeft Boni het al eerder genoemde verweer over het ontbreken van de achterliggende stukken gevoerd. Dat verweer heeft ook betrekking op vijf retourzendingen waartegen Boni nog niet eerder dit verweer heeft gevoerd, maar dat desondanks slaagt. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar wat hierover in r.o. 2.14 en 2.23 is overwogen en beslist.
2.30. Dit betekent dat het door Boni berekende bedrag van € 2.250,-- niet toewijsbaar is. Uitgaande van het in totaal door FFE gevorderde bedrag van € 10.260,-- resteert dan een bedrag van € 8.010,-- dat toewijsbaar is.
Overige emballageFFA
2.31. Ook ten aanzien van dit gedeelte van de vordering slaagt het verweer van Boni dat een gedeelte niet toewijsbaar is vanwege het ontbreken van de achterliggende stukken. Het gaat dan om € 943,06. Uitgaande van het totaal door FFA gevorderde bedrag van € 9.054,46 resteert dan een bedrag van € 8.111,40 dat toewijsbaar is.
Overige emballage FFE
2.32. Ten aanzien van een gedeelte van de vordering heeft Boni het al eerder genoemde verweer over het ontbreken van de achterliggende stukken gevoerd. Dat verweer heeft ook betrekking op twaalf retourzendingen waartegen Boni nog niet eerder dit verweer heeft gevoerd, maar dat desondanks slaagt. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar wat hierover in r.o. 2.23 is overwogen en beslist.
2.33. Dit betekent dat het door Boni berekende gedeelte van de vordering van
€ 22.235,22 niet toewijsbaar is. Uitgaande van de totale vordering van FFE van € 22.830,88 resteert dan een bedrag van € 595,66 dat toewijsbaar is.
Conclusie
2.34. De vordering van FFA is toewijsbaar tot een bedrag van € 25.766,40 (€ 10.680,-- +
€ 6.975,-- + € 8.111,40) en de vordering van FFE tot een bedrag van € 14.185,66 (€ 5.580,-- + € 8.010,-- + € 595,66).
2.35. Boni beroept zich op opschorting en verrekening en betwist in verband daarmee de verschuldigdheid van de door Food Factory gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2005.
2.36. Boni heeft in de akte na het tussenvonnis van 1 oktober 2008 voor het eerst een beroep op verrekening en opschorting gedaan. Hoewel Food Factory nog niet in de gelegenheid is geweest om op die verweren te reageren, gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat deze in strijd met een goede procesorde pas aan het einde van een jarenlange procedure tussen partijen zijn aangevoerd.
2.37. Food Factory is niet ingegaan op het verweer van Boni in de conclusie van antwoord in reconventie tegen de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2005. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden aangenomen dat Boni vanaf 1 januari 2005 wettelijke rente is verschuldigd over de ten onrechte door haar niet gecrediteerde retourzendingen. Daarom zal de rente worden toegewezen vanaf de dag van het instellen van de conclusie van antwoord in reconventie, zijnde 3 mei 2006.
2.38. Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt FFA, Soeverein Holding, Specerij Beheer en Holleman Beheer hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Boni te betalen een bedrag van € 145.967,40 (eenhonderdvijfenveertigduizend negenhonderdzevenenzestig euro en éénenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 132.989,28 vanaf 11 januari 2006 en over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 12.978,12 vanaf 24 augustus 2006, telkens tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt FFE, Soeverein Holding, Specerij Beheer en Holleman Beheer hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Boni te betalen een bedrag van € 105.611,31 (eenhonderdvijfduizend zeshonderdelf euro en éénenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 94.824,04 vanaf 11 januari 2006 en over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 10.787,27 vanaf 24 augustus 2006, telkens tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt FFA in een gedeelte van de beslagkosten van het derdenbeslag onder ING en Friesland Bank, tot op heden begroot op € 229,75,
3.4. veroordeelt FFA in een gedeelte van de beslagkosten van het beslag op roerende zaken en aandelen, tot op heden begroot op € 444,71,
3.5. veroordeelt FFE in een gedeelte van de beslagkosten van het derdenbeslag onder ING en Friesland Bank, tot op heden begroot op € 229,75,
3.6. veroordeelt FFE in een gedeelte van de beslagkosten van het beslag op roerende zaken en aandelen, tot op heden begroot op € 444,71,
3.7. veroordeelt Soeverein Holding in een gedeelte van de beslagkosten van het derdenbeslag onder ING en Friesland Bank, tot op heden begroot op € 229,75,
3.8. veroordeelt Soeverein Holding in een gedeelte van de beslagkosten van het beslag op roerende zaken en aandelen, tot op heden begroot op € 958,82,
3.9. veroordeelt Specerij Holding in een gedeelte van de beslagkosten van het derdenbeslag onder ING en Friesland Bank, tot op heden begroot op € 229,75,
3.10. veroordeelt Specerij Holding in de beslagkosten van het beslag op onroerende goederen, tot op heden begroot op € 719,51,
3.11. veroordeelt Specerij Holding in een gedeelte van de beslagkosten van het beslag op aandelen, tot op heden begroot op € 677,87,
3.12. veroordeelt Holleman Beheer in een gedeelte van de beslagkosten van het derdenbeslag onder ING en Friesland Bank, tot op heden begroot op € 229,75,
3.13. veroordeelt Holleman Beheer in een gedeelte van de beslagkosten van het beslag op aandelen, tot op heden begroot op € 677,87,
3.14. veroordeelt Food Factory cs hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Boni tot op heden begroot op € 15.928,60,
3.15. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.16. veroordeelt Boni om aan FFA te betalen een bedrag van € 25.766,40 (vijfentwintigduizend zevenhonderdzesenzestig euro en veertig eurocent en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 3 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.17. veroordeelt Boni om aan FFE te betalen een bedrag van € 14.185,66 (veertienduizend eenhonderdvijfentachtig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 3 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.18. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.19. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.20. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.M. Vanhommerig en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2009.