ECLI:NL:RBARN:2009:BI3350

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181815
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I. de Waal-van Wessem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot omgangsregeling door een niet met gezag belaste ouder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Arnhem op 27 april 2009 uitspraak gedaan in een verzoek van een vader, die niet met het gezag over zijn minderjarige kinderen is belast, om een omgangsregeling vast te stellen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. Kotterman, verzocht de kinderrechter om een eerder gegeven schriftelijke aanwijzing van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) te laten vervallen. Deze aanwijzing had de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen voor een periode van zes maanden stopgezet. De kinderrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor een niet met gezag belaste ouder om tegen een aanwijzing op te komen. De kinderrechter heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 1:259 BW, dat bepaalt dat alleen de met gezag belaste ouder of de minderjarige zelf een aanwijzing kan aanvechten. De kinderrechter heeft ook de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen, maar geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met deze artikelen, aangezien de wet voldoende waarborgen biedt voor de toegang tot de rechter voor de ouder zonder gezag om een omgangsregeling te verzoeken. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: [nummer]
Datum uitspraak:
beschikking van de kinderrechter van 27 april 2009
in de zaak van
[naam], (verder ook te noemen de vader),
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr D. Kotterman te Arnhem,
tegen het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (verder te noemen LJ&R),
gevestigd te Zutphen.
Het procesverloop
Gezien de stukken, waaronder:
- het op 25 februari 2009 ingediende verzoekschrift met bijlagen;
- een faxbericht d.d. 8 april 2009 van mr. D. Kotterman.
Gehoord ter terechtzitting van 7 april 2009:
- mevrouw [naam],
- de heer [naam], bijgestaan door mr. D. Kotterman,
- een vertegenwoordig(st)er van LJ&R.
Mr. D. Kotterman is naar aanleiding van de mondelinge behandeling van 7 april 2009 door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. Bij faxbericht van 8 april 2009 heeft hij zich nader hierover uitgelaten. LJ&R heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen een termijn van tien dagen hierop schriftelijk te reageren.
De feiten
De minderjarigen:
1. [naam], geboren op [datum] te [plaats],
2. [naam], geboren op [datum] te [plaats],
zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland die de uitvoering daarvan heeft opgedragen aan het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 februari 2009 is de termijn van de ondertoezichtstelling van de hiervoor genoemde minderjarigen met een jaar verlengd, met ingang van 23 februari 2009. Tevens is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd tot uiterlijk 23 februari 2010.
De moeder, [naam], is alleen belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen. Verzoeker heeft de minderjarigen erkend.
Op 9 februari 2009 heeft LJ&R aan verzoeker een schriftelijke aanwijzing gegeven, aan hem overhandigd op 12 februari 2009, inhoudende onder meer continuering van het stopzetten van de omgangsregeling en de belafspraken tussen de vader en de minderjarigen voor de duur van zes maanden.
Het verzoek
Namens de vader wordt verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en te bepalen dat hij recht heeft op (hervatting van de) omgang met de minderjarigen van een keer per maand gedurende een uur.
De vader stelt dat hij in zijn verzoek dient te worden ontvangen, omdat uit de jurisprudentie volgt, dat nu er tussen de vader en de minderjarigen sprake is van family life, hij op grond van art. 8 lid 1 EVRM bescherming geniet van zijn recht op the exercise of parental rights, welk recht tevens te beschouwen is als een burgerlijk recht in de zin van art. 6 lid 1 EVRM. Laatstgenoemd artikel garandeert verzoeker toegang tot de rechter ter vaststelling van zijn burgerlijke rechten, waaronder zijn uit art. 8 lid 1 EVRM voortvloeiende aanspraak. Verzoeker heeft een aanwijzing gekregen en heeft eerdere aanwijzingen opgevolgd. Gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak vormt art. 1:259 BW jo. art. 1:258 BW een ongeoorloofde beperking op het aan verzoeker door art. 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter ter vaststelling van zijn aan art. 8 lid 1 EVRM ontleende aanspraak op bescherming van zijn recht op ‘the exercise of parental rights’, die op grond van art. 94 Grondwet buiten toepassing dient te blijven.
Motivering van de beslissing
Ingevolge art. 1:263a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige als bedoeld in artikel 261, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Blijkens het tweede lid geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing. Artikel 1:259 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Art. 1:259 lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.
Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de ouder en de niet met het gezag belaste ouder. Een aanwijzing kan zich niet richten tot de niet met het gezag belaste ouder en deze kan daartegen ook niet opkomen op grond van art. 1:259 lid 1 BW. De ouder zonder gezag kan zich conform art. 1:377a BW tot de rechtbank wenden met het verzoek een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen. Tegen die beslissing staan de gewone rechtsmiddelen open.
Gelet op deze bepalingen kan niet worden gezegd, dat de omstandigheid, dat voor de ouder zonder gezag niet de mogelijkheid openstaat om de kinderrechter te verzoeken een (ten onrechte tot hem gerichte) aanwijzing van de gezinsvoogd vervallen te verklaren, betekent, dat de toegang van de ouder zonder gezag tot de rechter om zijn recht op omgang te realiseren, niet voldoende is gewaarborgd. Van strijdigheid met de art. 6 en 8 EVRM is geen sprake (vgl. Hof Leeuwarden 10-12-1997, FJR 1998 en HR 30-11-2001, NJ 2002, 462).
Beslissing
De kinderrechter:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Waal-van Wessem, kinderrechter, in tegenwoordigheid van N. Bozdag als griffier en in het openbaar uitgesproken opIndien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.