ECLI:NL:RBARN:2009:BI5028

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177318
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.A. van Son
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen terbeschikkinggestelde vader en minderjarige

In deze zaak verzoekt een terbeschikkinggestelde vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die zijn vrijheid is ontnomen, heeft niet het gezag over de minderjarige, dat berust bij de moeder. De rechtbank moet beoordelen of het verzoek van de vader kan worden toegewezen, nu de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding op 1 maart 2009 in werking is getreden, waardoor de toetsing aan artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek is komen te vervallen en nu artikel 1:377a van toepassing is. De moeder verzet zich tegen het verzoek van de vader en stelt dat er geen nauwe persoonlijke band is tussen de vader en de minderjarige, aangezien de vader de minderjarige nooit heeft verzorgd of opgevoed. De rechtbank overweegt dat de vader wel degelijk een band heeft opgebouwd met de minderjarige, ondanks zijn detentie. De moeder heeft de vader in de penitentiaire inrichting bezocht met de minderjarige, maar heeft dit contact na een bepaalde periode stopgezet. De rechtbank concludeert dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, zoals vermeld in artikel 1:377a, lid 3, onder d van het BW. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, maar benadrukt het belang van een geleidelijke herintroductie van de vader in het leven van de minderjarige. De rechtbank adviseert de vader om te beginnen met het sturen van kaartjes naar de minderjarige, zodat zij kennis kan maken met hem. De moeder wordt aangespoord om deze correspondentie aan de minderjarige te tonen en op een neutrale manier over de vader te praten. De rechtbank beveelt aan dat de moeder hulp zoekt bij Bureau Jeugdzorg om deze herintroductie te ondersteunen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en jeugd
Zaakgegevens: [nummer]
Datum uitspraak:
Beschikking inzake een omgangsregeling
in de zaak van
[vader] (nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting],
verzoekende partij,
advocaat mr. J.E.A. van Beveren te Arnhem,
tegen
[moeder] (nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
advocaat mr. M.D. Farkas-Tromp te Huissen.
Het verloop van de procedure
Gezien de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2008;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 januari 2009;
- een faxbericht van mr. J.E.A. van Beveren, ingekomen ter griffie op 28 januari 2009;
- een pleitnota en een overzicht van de bezoekuren van de penitentiaire inrichting, overgelegd ter zitting door mr. J.E.A. van Beveren;
- een pleitnota overgelegd ter zitting door mr. M.D. Farkas-Tromp.
Gehoord ter zitting van 2 februari 2009:
- de vader, bijgestaan door mr. J.E.A. van Beveren;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.D. Farkas-Tromp;
- mevrouw N. Van Oorschot als zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad).
De feiten
Uit de affectieve relatie tussen partijen is geboren de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vader heeft de minderjarige niet erkend, wel zijn partijen het erover eens dat [vader] de vader is. De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. De vader is krachtens een terbeschikkingstelling van zijn vrijheid beroofd.
Het verzoek
De vader verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige van éénmaal per week een dagdeel.
Het verweer
De moeder voert gemotiveerd verweer. Zij vraagt het verzoek van de vader af te wijzen.
De standpunten van partijen
Door en namens de vader is ter zitting verklaard dat partijen voor de geboorte van de minderjarige de wens hadden gezamenlijk te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vader voert hiertoe aan dat beide partijen de akte van erkenning hebben ondertekend. De inschrijving van de akte in de registers van de burgerlijke stand heeft echter wegens onduidelijke redenen nooit plaatsgevonden. Nu de vader al voor de geboorte van de minderjarige gedetineerd was, gelden niet de normale uitgangspunten voor het bepalen of er al dan niet sprake is van family life. Rekening dient te worden gehouden met het feit dat de vader gedetineerd is en met de mogelijkheden en de ruimte die de vader in deze situatie had om een band met de minderjarige op te bouwen. De vader heeft binnen deze mogelijkheden weldegelijk family life met de minderjarige opgebouwd. De vader voert hiertoe aan dat hij betrokken is geweest bij de zwangerschap en bij de periode direct na de geboorte van de minderjarige. Hij kreeg verlof om naar het ziekenhuis te gaan. Daarnaast heeft omgang plaatsgevonden in de penitentiaire inrichting. De moeder heeft namelijk gedurende de eerste drie levensjaren van de minderjarige de vader gemiddeld eenmaal per week met de minderjarige in de penitentiaire inrichting bezocht. Later kwam niet meer de moeder maar de broer van de vader met de minderjarige op bezoek. In het voorjaar van 2008 heeft de moeder om onbekende redenen de omgang stopgezet. Omdat de moeder hem heeft verteld dat partijen er onderling uit zouden komen, heeft de vader niet eerder de procedure gestart. De vader deelt mee dat hij TBS heeft opgelegd gekregen en dat hij voorlopig niet in vrijheid zal worden gesteld. Omgang kan plaatsvinden tijdens het wekelijkse bezoekuur in de penitentiair inrichting. Tijdens dat uur is altijd begeleiding aanwezig. De vader stelt dat omgang ook in het belang van de minderjarige is indien deze plaatsvindt in een penitentiaire inrichting. Het is namelijk van essentieel belang voor de ontwikkeling van de minderjarige dat zij omgang heeft met de vader. De vader is bereid mee te werken met een onderzoek door de Raad.
Door en namens de moeder is ter zitting verklaard dat haar handtekening onder de akte van erkenning staat. De moeder kan zich echter niet meer herinneren dat zij voor het verlenen van toestemming voor erkenning heeft getekend. De moeder stelt primair dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Hiertoe voert zij aan dat de vader geen juridisch ouder is omdat hij de minderjarige niet heeft erkend en dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of family life tussen de vader en de minderjarige. De vader heeft de minderjarige namelijk nooit verzorgd en opgevoed en behalve één bezoek aan de kinderarts kort na de geboorte van de minderjarige is er geen sprake van betrokkenheid geweest. Anders dan de vader stelt, heeft de moeder met de minderjarige de vader ongeveer eenmaal per maand één uur gedurende tweeënhalf jaar bezocht. De vader wilde niet vaker omgang met de minderjarige. Subsidiair verzoekt de moeder het verzoek af te wijzen omdat omgang niet in het belang van de minderjarige is. Zij voert hiertoe onder meer het volgende aan. De minderjarige heeft de vader ongeveer anderhalf jaar niet meer gezien en kent hem daardoor niet. Bovendien kan de vader gelet op zijn drugsgebruik, detentie en criminele verleden geen veilige en stabiele basis bieden en zou door bezoeken de stabiliteit van de minderjarige ernstig worden verstoord. Daarnaast is het niet in het belang van de minderjarige dat zij eenmaal per week met een onbekend persoon de vader in de penitentiaire inrichting zal bezoeken. De moeder verklaart zich ter zitting bereid de door de vader aan de minderjarige gestuurde kaartjes aan de minderjarige te laten zien.
Het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad merkt op dat zij het thans zorgelijk vindt als de minderjarige wekelijks naar een penitentiaire inrichting zou gaan voor omgang. Wel acht zij het in het belang van de minderjarige dat op een andere wijze contact tussen de vader en de minderjarige plaatsvindt. Alvorens contact tussen de vader en de minderjarige kan plaatsvinden, is het van belang dat wordt gestart met schriftelijk contact tussen hen. Het is aan de moeder om met de minderjarige over de vader te praten. Dit kan aan de hand van door de vader gestuurde kaartjes aan de minderjarige en foto’s. De zittingsvertegenwoordigster adviseert de moeder naar Bureau Jeugdzorg te gaan voor hulp hierbij. Nadat de vader een halfjaar lang kaartjes aan de minderjarige heeft gestuurd adviseert de zittingsvertegenwoordigster te starten met korte telefonische gesprekjes. Daarna dient te worden bekeken of de minderjarige de vader bijvoorbeeld een- of tweemaal per jaar kan bezoeken. De zittingsvertegenwoordigster adviseert de vader in de kaartjes die hij aan de minderjarige stuurt geen negatieve opmerkingen over de moeder te maken, maar positieve dingen te schrijven, te informeren en vragen te stellen. De vader kan bijvoorbeeld over zichzelf vertellen en een foto van hem meesturen zodat de minderjarige een beeld van hem krijgt. Daarnaast merkt de zittingsvertegenwoordigster op dat het in het belang van de minderjarige is dat de ouders met elkaar telefonisch of schriftelijk contact hebben over de minderjarige.
De beoordeling
Allereerst dient beoordeeld te worden of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen, omdat de erkenning niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn het erover eens dat de vader de biologische vader van de minderjarige is. Uit de door de moeder ondertekende akte van erkenning blijkt dat zij op enig moment heeft ingestemd met erkenning door de vader. Nu vaststaat dat [vader] de vader van de minderjarige is, zijn in deze zaak de bepalingen van toepassing die gelden voor omgang tussen een minderjarige en een niet met het gezag belaste ouder.
Met ingang van 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding onmiddellijk in werking getreden. Hierdoor is onder meer artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek (nader te noemen: BW) vervallen en is het gewijzigde artikel 1:377a van het BW inwerking getreden. Gelet op voornoemde wetswijziging zal de onderliggende zaak niet langer aan artikel 1:377f van het BW worden getoetst, maar aan artikel 1:377a van het BW.
Artikel 1:377a van het BW vereist - in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 1:377f van het BW - geen nauwe persoonlijke betrekking tussen de niet met het gezag belaste ouder en de minderjarige. Gelet op de wettekst van artikel 1:377a, eerste en tweede lid, van het BW geldt thans het vereiste van een nauwe persoonlijke betrekking met het kind slechts voor andere personen dan de met het gezag belaste ouder. Dit vloeit naar het oordeel van de rechtbank tevens voort uit het bepaalde in artikel 1:377a, eerste lid, van het BW dat bepaalt dat zowel het kind als de niet belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben en uit de plicht tot omgang voor de niet met het gezag belaste ouder.
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, van het BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt de omgang slechts indien de limitatief opgesomde gronden van het derde lid van voornoemd artikel zich voordoen.
Beoordeeld deint te worden of één van de in artikel 1:377a, lid 3, van het BW genoemde weigeringsgronden van toepassing is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder de vader regelmatig heeft bezocht in de penitentiaire inrichting. Uit de door de vader overgelegde uitdraai van de bezoeken aan hem in de penitentiaire inrichting valt niet af te leiden hoe vaak de moeder de minderjarige naar deze bezoeken heeft meegebracht. Wel staat vast dat sinds geruime tijd - in ieder geval sinds ruim één jaar - geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de minderjarige en de vader. Gelet hierop en op de jonge leeftijd van de minderjarige en de omstandigheid dat de moeder niet met de minderjarige over de vader spreekt, is het aannemelijk dat de herinnering van de minderjarige aan de vader is vervaagd of dat zij hem is vergeten. Alvorens omgang kan plaatsvinden dient de vader daarom te worden geherintroduceerd in het leven van de minderjarige. Daarnaast weegt mee dat een (regelmatig) bezoek aan de vader in een penitentiaire inrichting als te belastend is te kwalificeren, mede omdat de vader op dit moment geen vertrouwd persoon in het leven van de minderjarige is. De omstandigheid dat de omgang niet door een voor de minderjarige vertrouwd persoon kan worden begeleid, maakt het nog meer belastend voor haar. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de vader en de minderjarige in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling zal worden afgewezen, omdat de omgang in strijd wordt geacht met zwaarwegende belangen van de minderjarige (artikel 1:377a, lid 3, onder d van het BW).
De rechtbank merkt voorts het navolgende op. De rechtbank is met de zittingsvertegenwoordigster van de Raad van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader wordt geherintroduceerd in het leven van de minderjarige. Het is namelijk van belang voor de ontwikkeling van de minderjarige dat zij weet wie haar vader is en dat zij een band met hem opbouwt. Hierbij is zowel een rol voor de vader als voor de moeder weggelegd. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader begint met het sturen van kaartjes op een neutrale wijze. De moeder dient vervolgens deze correspondentie aan de minderjarige te laten zien en aan de hand daarvan op een neutrale wijze de vader te introduceren. De rechtbank verzoekt de moeder met klem de door de vader gestuurde kaarten niet aan iedereen te tonen, daar deze post bestemd is voor de minderjarige. Na een half jaar adviseert de rechtbank met de zittingsvertegenwoordigster van de Raad te starten met korte telefonische contactmomenten van éénmaal per maand, bijvoorbeeld naar aanleiding van een door de vader gestuurd kaartje.
Gelet op het verleden tussen partijen begrijpt de rechtbank dat het moeilijk voor de moeder zal zijn om met de minderjarige op een neutrale tot positieve wijze over de vader te spreken, kaartjes te laten zien en een stimulerende en steunende rol voor de minderjarige te vervullen in de opbouw van het contact. Daarom raadt de rechtbank de moeder aan contact op te nemen met Bureau Jeugdzorg voor hulpverlening hierbij.
De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.A. van Son, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.R. Moons als griffier en in het openbaar uitgesproken opIndien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een procureur, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.