Parketnummer : 05/600073-09 + 05/600122-09 (ttz.gev.)
Datum zitting : 7 mei 2009
Datum uitspraak : 20 mei 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] (Marokko),
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd:
onder parketnummer 05/600073-09:
dat hij op of omstreeks 17 januari 2009 te Arnhem opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [slachtoffer], in haar gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of hardhandig bij haar haren heeft beetgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
onder parketnummer 05/600122-09:
dat hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Arnhem opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een door of namens de burgemeester (van de gemeente Arnhem) op 17 januari 2009 opgelegd huisverbod voor de periode van 17 januari 2009 tot en met 27 januari 2009 betreffende de woning gelegen aan [adres] te Arnhem, door deze woning te betreden en/of zich bij die woning op te houden en/of in die woning aanwezig te zijn en/of contact op te nemen met [slachtoffer] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans met een of meer personen die in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 mei 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
Verdachte is bijgestaan door mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem.
Ter terechtzitting van 7 mei 2009 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder parketnummers 05/600073-09 en 05/600122-09 tenlastegelegde strafbare feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos en voorts tot het verrichten van 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak met parketnummer 05/600122-09 (overtreding van het huisverbod) aan te houden, in afwachting van de beslissing in de bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de (door de verdediging betwiste) rechtsgeldigheid van dit besluit. De beoordeling daarvan ligt bij de bestuursrechter en niet bij de strafrechter, zo is betoogd.
De officier van justitie is van mening dat de bestuursrechtelijke procedure niet hoeft te worden afgewacht en dat de strafkamer ook zelfstandig kan beslissen over de rechtsgeldigheid van het huisverbod.
Ter zitting is medegedeeld dat de rechtbank bij vonnis over het verzoek tot aanhouding zal beslissen.
De rechtbank wijst het verzoek af. Vooropgesteld moet worden dat de strafrechter bevoegd is om in het kader van een strafprocedure een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van een bestuursrechtelijk besluit dat ten grondslag ligt aan het tenlastegelegde feit. Hij is daarbij niet zonder meer gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter. In de onderhavige zaak is er bovendien nog geen sprake van een oordeel van de bestuursrechter. Een bijzondere noodzaak om een zodanig oordeel af te wachten, ziet de rechtbank niet.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de verdediging is betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Daartoe is aangevoerd dat de mogelijkheid om een huisverbod op te leggen pas net was ingevoerd en dat verdachte als een proefkonijn is gebruikt om het nieuwe wettelijke instrument uit te proberen. De verantwoordelijke autoriteiten zouden niet goed zijn voorbereid, als gevolg waarvan er een en ander is misgegaan bij het opleggen en uitvoeren van het huisverbod. Bovendien had het, gezien verdachtes uitlating dat hij ziek in zijn hoofd was, in de rede gelegen de inbewaringstelling van verdachte te vorderen uit hoofde van de Wet BOPZ en hem psychiatrisch te laten onderzoeken, in plaats van een huisverbod op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er terecht gebruik is gemaakt van de nieuwe mogelijkheid een huisverbod op te leggen. Er was overduidelijk sprake van huiselijk geweld en er dreigde onmiddellijk gevaar voor herhaling, gezien de omstandigheden van het geval. Er is geen sprake van misbruik of oneigenlijk gebruik van het nieuwe wettelijke instrumentarium.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Op 17 januari 2009 rees bij de politie de verdenking dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote en dat er sprake was van psychische problemen (zo was hij ervan overtuigd dat zijn vrouw hem had bedrogen met een andere man). Dit kan worden afgeleid uit de stukken van het dossier betreffende parketnummer 05/600073-09. In die omstandigheden kon redelijkerwijs worden geoordeeld dat er sprake was van een van verdachtes aanwezigheid in de woning uitgaand
ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van verdachtes echtgenote. Aan de (in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod neergelegde) voorwaarde voor het opleggen van een huisverbod was derhalve voldaan. Het is in beginsel aan de burgemeester te kiezen van welke bevoegdheden hij gebruik maakt. Er is geen reden om aan te nemen dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid een huisverbod op te leggen. De raadsman heeft de rechtbank ook niet kunnen overtuigen dat een dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de Wet BOPZ een voor verdachte minder vergaande maatregel zou zijn geweest dan een huisverbod, waaraan met toepassing van het beginsel van proportionaliteit de voorkeur had moeten worden gegeven.
4. De beslissing inzake het bewijs
Met betrekking tot het onder parketnummer 05/600073-09 ten lastegelegde :
Door de verdediging is betoogd dat de aangifte van [slachtoffer] van de bewijsvoering moet worden uitgesloten, nu zij de Nederlandse taal nauwelijks beheerst en haar verklaring is afgenomen met bijstand van haar dochter, die het relaas van aangeefster heeft vertaald.
Dit verweer wordt verworpen. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat het in het algemeen onwenselijk is dat verklaringen van getuigen of verdachten die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, worden vertaald door - niet in het tolken geschoolde en bij de zaak betrokken - familieleden of kennissen. In het onderhavige geval is echter niet gebleken dat deze gang van zaken heeft geleid tot een onjuiste of anderszins onbetrouwbare verklaring. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aangeefster een dag later nader is gehoord, ditmaal met behulp van een professionele tolk, en dat deze verklaring aansluit bij hetgeen is opgenomen in de aangifte. De verklaring in de aangifte vindt ook voldoende bevestiging in de verklaringen van andere getuigen. De raadsman heeft niet kunnen aangeven dat verdachte in zijn verdediging is geschaad door deze gang van zaken, noch heeft de rechtbank aanwijzingen daartoe gevonden.
Op grond van na te noemen bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten, die ook overigens niet ter discussie staan, worden vastgesteld.
- In de avond van 16 januari 2009 heeft verdachte zijn echtgenote, [slachtoffer], een klap gegeven tegen haar gezicht.
- [slachtoffer] heeft daardoor een gezwollen linkeroog opgelopen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van mening dat de vaststaande feiten het misdrijf van mishandelingen opleveren en dat het feit dus bewezen is.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn vrouw een klapje op de wang wilde geven om haar rustig te krijgen, het was bedoeld als een corrigerende tik, die echter helaas tegen haar linkeroog is gekomen. Volgens de raadsman ontbrak bij verdachte het opzet om zijn vrouw te mishandelen, zodat vrijspraak moet volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Nadat de politie was gewaarschuwd, trof men [slachtoffer] in de woning van haar broer aan en zag men dat zij "een enorme blauwe zwelling" onder haar linker oog had. Ook het hiervóór onder de vaststaande feiten vermelde medische informatieformulier maakt daarvan gewag en daarnaast blijkt uit de foto's van het letsel dat er inderdaad een aanzienlijke zwelling onder het oog zichtbaar was, zo heeft de rechtbank kunnen waarnemen. Dit letsel kan alleen zijn ontstaan door een forse klap en niet door een 'corrigerend tikje'. Wanneer iemand met zoveel geweld een ander een klap geeft, is voorzienbaar dat daardoor letsel ontstaat en neemt de dader deze aanmerkelijke kans ook op de koop toe. Er is dus, anders dan door de raadsman betoogd, wel sprake van opzettelijke mishandeling.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel "hardhandig bij de haren beetpakken", nu de aangifte daarover niet rept en er op dat punt ook overigens geen steunbewijs is.
Met betrekking tot het onder parketnummer 05/600122-09 tenlastegelegde :
De rechtsgeldigheid van het huisverbod
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is gesteld dat het huisverbod niet rechtsgeldig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van een geldige mandaatverlening door de burgemeester aan de hulpofficier van justitie. Er is weliswaar een mandaatbesluit van 15 december 2008 gepubliceerd in de Arnhemse Koerier van 31 december 2008, maar dit is ingetrokken en vervangen door een nieuw mandaatbesluit van 8 januari 2009, gepubliceerd in de Arnhemse Koerier van 11 februari 2009. Daarvan uitgaande, bestond er op 25 januari 2009 geen huisverbod dat overtreden kon worden, zodat verdachte reeds om die reden moet worden vrijgesproken.
Daarnaast is betoogd dat verzuimd is om verdachte een piketadvocaat toe te wijzen, zoals wel voorzien in artikel 5 Wet tijdelijk huisverbod en is, anders dan vermeld in het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie, verzuimd hem een brochure uit te reiken over de Wet tijdelijk huisverbod.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft deze zienswijze bestreden; volgens hem is er wel sprake van een rechtsgeldig mandaat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Het verlenen van een (algemeen) mandaat is een besluit (van algemene strekking) als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Ingevolge artikel 3:40 Awb treedt een besluit eerst in werking na bekendmaking ervan, in dit geval door publicatie in een dag- nieuws- of huisblad (artikel 3:42 lid 1 Awb). Datzelfde geldt uiteraard voor de intrekking of wijziging van een eerder genomen besluit. Het tweede door de raadsman genoemde mandaatbesluit van 8 januari 2009 (waarbij het eerste mandaatbesluit is ingetrokken), is gepubliceerd op 11 februari 2009 en pas op dat moment in werking getreden. Zulks betekent dat ten tijde van de tenlastegelegde gedraging op 25 januari 2009 nog steeds het eerste mandaatbesluit van 15 december 2008 (gepubliceerd op 31 december 2008) gold. Dat dit mandaatbesluit later is ingetrokken en vervangen door een ander mandaatbesluit, brengt niet mee dat het besluit met terugwerkende kracht niet rechtsgeldig was. Andere omstandigheden waarom het mandaatbesluit niet geldig zou zijn, zijn door de raadsman niet naar voren gebracht en ook anderszins niet gebleken.
Bovendien heeft de hulpofficier van justitie voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod contact gehad met de burgemeester, waarbij, naar de rechtbank begrijpt, aan de hulpofficier toestemming/opdracht is gegeven tot het opleggen van het huisverbod aan verdachte. Dit is naar het oordeel van de rechtbank op één lijn te stellen met verlening van een mandaat voor een bepaald geval.
Dat verzuimd is verdachte een piketadvocaat toe te wijzen is onjuist en betreurenswaardig, maar doet niet af aan de rechtsgeldigheid van het besluit tot oplegging van het huisverbod, nu zulks geen constitutieve voorwaarde is.
Volgens het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal is een brochure inzake het huisverbod verstrekt aan verdachte. Nu de onjuistheid van die mededeling niet aannemelijk is geworden wordt het verweer dat geen brochure is verstrekt verworpen. Daarenboven is de geldigheid van het huisverbod niet afhankelijk van het verstrekken van een brochure.
Op grond van na te noemen bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten, die ook overigens niet ter discussie staan, worden vastgesteld.
1) Naar aanleiding van een op 17 januari 2009 door verdachte gepleegde mishandeling van zijn echtgenote [slachtoffer], is bij beschikking van de burgemeester van Arnhem van 17 januari 2009 aan verdachte een huisverbod opgelegd op grond van de Wet tijdelijk huisverbod, geldend vanaf 17 januari 2009, 12:00 uur tot 27 januari 2009, 12:00 uur. Gedurende deze periode was het verdachte verboden de woning aan de [adres] te Arnhem te betreden of daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Voorts was het verdachte verboden contact op te nemen met zijn huisgenoten [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
2) Een schriftelijke kennisgeving van het huisverbod is aan verdachte overhandigd door W. Norel, inspecteur van de Regiopolitie Gelderland-Midden, in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van mening dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte dit huisverbod op tweeërlei wijze heeft overtreden, namelijk door te bellen met zijn vrouw, [slachtoffer] en door zich in de onmiddellijke omgeving van de woning op te houden.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij vermoedde dat zijn vrouw een mannelijke bezoeker in huis had en hij wilde controleren of dat zo was. Hij is daarom naar de omgeving van de woning gegaan, maar niet verder dan de omliggende straten van waaruit hij de voordeur in de gaten kon houden. Hij heeft niet gebeld met zijn vrouw, maar wel met zijn moeder, die tijdelijk in huis verbleef. Hij wist wel dat hij niet in de woning mocht komen en dat hij geen contact met zijn vrouw en kinderen mocht opnemen, maar het was hem niet bekend hoever hij van de woning vandaan moest blijven. Daarom dient vrijspraak te volgen, zo heeft de raadsman bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Omstreeks 03:00 uur op 25 januari 2009 kregen verbalisanten de opdracht om naar de woning aan het [adres] te Arnhem te gaan, waar een man die een huisverbod had gekregen, ruzie zou maken met zijn vrouw. Ter plaatse aangekomen, zagen zij een man vanachter de woningen aan het [adres] komen. De man werd staande gehouden en verklaarde desgevraagd [verdachte] te zijn.
[betrokkene 5], de broer van [slachtoffer], heeft verklaard dat hij in de nacht van 25 januari 2009 werd gebeld door verdachte. Verdachte vertelde hem dat hij, verdachte, bij zijn ex stond [waarmee [slachtoffer] is bedoeld, toev. rb] en vroeg hem langs te komen. Tijdens het telefoongesprek hoorde [betrokkene 5] op de achtergrond zijn zus praten. Hij heeft toen de politie gebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 25 februari 2009 omstreeks 02:30 uur werd gebeld door verdachte, die vroeg of er iemand bij haar thuis was. Tegelijkertijd, terwijl zij via de telefoon met elkaar spraken, hoorde zij de stem van verdachte door een openstaand raam.
De rechtbank leidt hieruit af, ten eerste, dat verdachte heeft gebeld met [slachtoffer], terwijl hij wist dat hij geen contact met haar mocht opnemen tijdens het huisverbod. Ten tweede leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte, in strijd met het huisverbod, in de onmiddellijke omgeving van de woning is geweest, nu [betrokkene 5] de stem van zijn zus op de achtergrond hoorde tijdens diens telefoongesprek en [slachtoffer] verdachtes stem ook 'rechtstreeks' kon horen, zonder gebruikmaking van de telefoonverbinding.
De ratio van het huisverbod is hierin gelegen, dat bij oplopende spanningen, culminerend in wat wordt genoemd 'huiselijk geweld', een periode van rust wordt gecreëerd waarin betrokkenen, met name het slachtoffer (maar ook de dader) tot bezinning kunnen komen, hulpverlening kan worden geregeld en herhaling van geweld wordt voorkomen. Deze ratio brengt mee dat het degene aan wie het huisverbod is opgelegd, ook niet is toegestaan zich in de onmiddellijke omgeving van de desbetreffende woning op te houden. Ook dit kan namelijk grote spanningen en angst oproepen bij het slachtoffer en dat moet nu juist vermeden worden. De beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd, vermeldt dan ook niet voor niets dat het betrokkene verboden is "zich daarbij op te houden". Verdachte moet zich van deze strekking ook bewust zijn geweest. De omstandigheid dat verdachte zodanig dicht in de buurt van de woning was dat zijn stem kon worden gehoord, betekent dat hij het huisverbod heeft overtreden. Bij de politie heeft hij verklaard te begrijpen dat hij op afstand van de woning moest blijven, maar tegelijkertijd er van uit te gaan wel langs zijn voordeur te mogen lopen. Hij is ter plaatse gegaan juist vanuit de behoefte zijn vrouw te controleren , iets wat het huisverbod nu juist beoogde te voorkomen. Met deze handelwijze heeft verdachte echter naar het oordeel van de rechtbank ook in dit opzicht opzettelijk het huisverbod overtreden Gezien de hiervoor vermelde ratio en de bedoeling van verdachte, kan het huisverbod redelijkerwijs niet worden uitgelegd in de door de verdediging bepleite, zeer beperkte reikwijdte.
Conclusie inzake de tenlastelegging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummers 05/600073-09 en 05-600122-09 tenlastegelegde strafbare feiten heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
onder parketnummer 05/600073-09
hij omstreeks 17 januari 2009 te Arnhem opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer], in haar gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
onder parketnummer 05/600122-09
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Arnhem opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een door of namens de burgemeester (van de gemeente Arnhem) op 17 januari 2009 opgelegd huisverbod voor de periode van 17 januari 2009 tot en met 27 januari 2009 betreffende de woning gelegen aan [adres] te Arnhem, door zich bij die woning op te houden en contact op te nemen met [slachtoffer] die in de woning woont of daarin anders dan incidenteel verblijft;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
5a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/600073-09 bewezenverklaarde:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/600122-09 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod
5b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
7. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is onder meer gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 24 maart 2009, een adviesrapport na Vroeghulp van Reclassering Nederland, Regio Utrecht-Arnhem, d.d. 19 januari 2009, een voorgeleidingsconsult van het NIFP, d.d. 30 januari 2009, een afloopbericht toezicht van Reclassering Nederland, d.d. 26 maart 2009 en een rapport van psychiatrisch onderzoek, opgemaakt door A.C.M. Kleinsman, d.d. 26 april 2009, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote, hetgeen letsel heeft veroorzaakt. Een en ander gebeurde in hun beider woning, bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat is een ernstig feit. Daarnaast heeft hij het opgelegde huisverbod overtreden, een maatregel die ertoe dient gedurende een zekere tijd rust en veiligheid te gunnen aan het slachtoffer. Daardoor heeft hij opnieuw angstgevoelens bij het slachtoffer opgeroepen en heeft hij bovendien een maatregel, die ook strekt tot handhaving van de openbare orde, overtreden. Een en ander kan verdachte worden aangerekend.
Daar staat echter tegenover dat de handelwijze van verdachte werd ingegeven door een ziekelijke argwaan jegens zijn echtgenote, die volgens de rapporterende psychiater moet worden gezien als een paranoïd-schizofreen toestandsbeeld, reden waarom verdachte moet worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over. Na het onderhavige voorval heeft opnieuw een escalatie plaatsgevonden, die resulteerde in een gedwongen BOPZ-opname gedurende korte tijd. Dit is zorgelijk. Ter beperking van het recidivegevaar zal de rechtbank een deel van de werkstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, met inbegrip van een ambulante behandeling bij Kairos. Gelet op de verminderde toerekeningvatbaarheid en de voorziene behandeling bestaat er in dit geval geen reden om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 91, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat van deze werkstraf 30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de stichting Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos of een andere vergelijkbare instelling, voor zover en zolang dat door genoemde instellingen nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de stichting Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 12 (twaalf) uren, zijnde 6 (zes) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
mrs. F.J.H. Hovens (voorzitter), P.A.H. Lemaire, E.M. Vermeulen, in tegenwoordigheid van
mr. S.P.H. Brinkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 mei 2009.