ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4777

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3720
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen loonsanctie op basis van onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Acoma BV, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. De zaak betreft het opleggen van een loonsanctie aan eiseres op basis van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, omdat het UWV van mening was dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die sinds februari 2006 arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 20 juni 2008 concludeerde dat er in redelijkheid niet meer verwacht mocht worden van de relatief kleine werkgever als eiseres. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat het UWV zich niet had gebaseerd op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige en geen heroverweging in bezwaar had plaatsgevonden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit van 2 januari 2008 herroepen. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1288, en moet het UWV het griffierecht van € 288 vergoeden. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat het UWV niet bevoegd was om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3720
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 4 juni 2009
inzake
Acoma BV, eiseres,
gevestigd te Duiven, vertegenwoordigd door mr. M. Egbers,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 juli 2008, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat het tijdvak waarin de werknemer van eiseres, [werknemer] (hierna: de werknemer), recht heeft op loon tijdens ziekte in aansluiting op de normale periode van 104 weken met 52 weken wordt verlengd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 10 september 2008 heeft werknemer aangegeven dat hij niet wil deelnemen als partij in het geding. Voorts heeft hij aangegeven bezwaar te hebben tegen toezending van stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever (eiseres). Op 18 september 2008 heeft de rechtbank besloten geen toepassing te geven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Awb. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 maart 2009. Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door mr. M. Egbers, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Uit de stukken is de rechtbank het volgende gebleken.
Werknemer is op 21 februari 2006 uitgevallen in zijn functie als dakdekker voor 40 uur per week vanwege linkerknieklachten. In de arbeidskundige rapportage van ArboDuo van 15 november 2006 is uitgebreid gerapporteerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van werknemer. Geconcludeerd is dat werknemer ongeschikt is voor zijn eigen werk en dat er geen passend werk bij eiseres voorhanden is. Uit de stukken blijkt dat werknemer vanaf eind oktober 2006 enige maanden bij Binderij Arnhem heeft gewerkt. In het deskundigenoordeel van arbeidsdeskundige E. de Jonge van 28 maart 2007 is geconcludeerd dat het mislukken van de herplaatsing bij Binderij Arnhem aan werknemer noch eiseres is te wijten. Geadviseerd wordt een re-integratiebedrijf in te schakelen. Op 4 april 2007 heeft de bedrijfsarts H. Lieftink van ArboDuo de arbeidsbeperkingen van werknemer in kaart gebracht. In het re-integratieplan van bureau A Deux van 23 maart 2007/11 april 2007 is een overzicht gegeven van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer en de gevolgde re-integratiestappen. In het re-integratieplan is tevens gekeken naar bij werknemer passende beroepsmogelijkheden. Men komt uit op magazijnwerk en specifiek heftruckchauffeur. Tevens is er een trajectplan voor toeleiding naar plaatsing opgenomen. Op 8 juni 2007 heeft werknemer een certificaat Basisopleiding heftruckchauffeur verkregen. Bij de stukken bevinden zich een Plan van aanpak, een bijstelling daarvan en een evaluatie van dat Plan.
Op 1 november 2007 heeft werknemer een Wet WIA-uitkering aangevraagd.
In de eindevaluatie van het Plan van aanpak d.d. 6 november 2007 is vermeld dat werknemer via Adecco uitzendbureau werkt als heftruckchauffeur bij Cobolt.
In het bemiddelingsrapport van A Deux van 9 november 2007 is aangegeven dat werknemer naar ieders tevredenheid bij Cobolt werkt. Op 12 november 2007 heeft de bedrijfsarts Lieftink een actueel oordeel gegeven. Hieruit kwam naar voren dat zijn werkzaamheden bij Cobolt inmiddels gestopt zijn.
De arbeidsdeskundige van verweerder J.H. de Vries heeft vervolgens onderzocht of door verweerder voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
In zijn rapport van 17 december 2007 heeft hij geconcludeerd dat dit niet het geval is geweest en dat er geen deugdelijke grond is voor deze tekortkoming.
Dit heeft geleid tot het opleggen van een loonsanctie bij het primaire besluit van 2 januari 2008. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de loonsanctie gehandhaafd.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ziet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever.
In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25 eerste tot en met vijfde lid dan wel de in het zevende lid gestelde regels niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Krachtens het zestiende lid van artikel 25 van de Wet WIA zijn bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld, te weten in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (hierna: de Regeling).
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in het "Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen", behorende bij de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter", vastgesteld bij besluit van verweerder van 3 december 2002, Stcrt. 2002/236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006/224 (verder: de Beleidsregels).
Uit paragraaf 3 van de bij de Beleidsregels horende bijlage “Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen” (hierna: het Kader) blijkt dat allereerst beoordeeld wordt of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Indien een dergelijk resultaat niet haalbaar is, is ook sprake van een bevredigend resultaat indien de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens het UWV geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het UWV of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen bevredigend resultaat is bereikt in vorenbedoelde zin. Dit wordt ook niet betwist. De werknemer werkte immers niet tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of verweerder zich op goede gronden en in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank wijst vooreerst op het zich bij de stukken bevindende rapport van de bezwaararbeidsdeskundige P. van Kesteren van 20 juni 2008, opgemaakt in het kader van de bezwaarprocedure. In het rapport geeft de bezwaararbeidsdeskundige uitvoerig de bezwaren van eiseres weer en gaat hij daarop in. Hij is van mening dat voldoende duidelijk is geworden waarom er alleen is ingezet op functie heftruckchauffeur. Daarnaast worden de re-integratie-inspanningen van eiseres benoemd en voldoende geacht. Geconcludeerd wordt dat er in redelijkheid niet meer verwacht mocht worden van een relatief kleine werkgever als eiseres.
De rechtbank stelt voorts vast dat voornoemd rapport van de ingeschakelde bezwaararbeidsdeskundige niet heeft geleid tot het herroepen van de loonsanctie in het bestreden besluit, kennelijk vanwege een (interne) e-mailbericht van 9 juli 2008 van een beleidsmedewerker van de BLLC. Daarin is aangegeven dat de BLLC de zaak heeft bekeken en heeft besloten niet akkoord te gaan met gegrondverklaring van het bezwaar en beëindiging van de opgelegde loonsanctie. Tevens zijn in dat e-mailbericht de overwegingen weergegeven die tot de beslissing van de BLLC hebben geleid. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de afkorting BLLC staat voor Bezwaar Landelijke Loonsanctie Commissie. Dit betreft een landelijke interne commissie van het UWV die wordt ingeschakeld teneinde uniformering in loonsanctiezaken te bewerkstelligen. Verweerder heeft voorts aangegeven dat een advies van de BLLC bindend is. Uit de tekst van het bestreden besluit kan ook worden afgeleid dat verweerder zich bij het bestreden besluit grotendeels heeft gebaseerd op de inhoud van het (interne) e-mailbericht van 9 juli 2008.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat eiseres wordt verweten dat zij in te beperkte mate een zogenaamd 2e spoortraject (re-integratie bij een andere werkgever) heeft ingezet. Deze re-integratie zou te eenzijdig zijn gericht op de functie heftruckchauffeur en door deze handelwijze zijn teveel kansen gemist. Voorts heeft eiseres niet gereageerd op de vraag van de arbeidsdeskundige De Vries naar het waarom van deze eenzijdige keuze zodat niet gebleken is van een deugdelijke grond voor het niet verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen.
De rechtbank stelt vast dat de BLLC noch verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 juni 2008. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft verwezen naar de – kennelijk in het (interne) e-mailbericht van 9 juli 2008 vervatte – beslissing van de BLLC.
De rechtbank is van oordeel dat dit met zich brengt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat er geen heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden. Immers, in tegenstelling tot in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige wordt in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend (interne) e-mailbericht van 9 juli 2008 niet ingegaan op de door eiseres aangevoerde bezwaren. Overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder tevens in strijd handelt met artikel 10, vijfde lid, van het –ten tijde in geding geldende- Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2007. Daarin is bepaald dat het UWV het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige betrekt bij de beslissing op bezwaar.
Geoordeeld wordt dat het bestreden besluit reeds vanwege het bovenvermelde voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om in het navolgende in te gaan op hetgeen verweerder in het bestreden besluit en de BLLC in het (interne) e-mailbericht van 9 juli 2008 met betrekking tot de verrichte re-integratie-inspanningen naar voren hebben gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vraag of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht gaat om hetgeen in redelijkheid van de werkgever verlangd mag worden. Het betreft een inspanningsverplichting, geen resultaatseis. Verweerder lijkt dit te hebben miskend.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige P. van Kesteren van 20 juni 2008, voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Geoordeeld wordt dat de werknemer adequaat is begeleid naar het verrichten van de functie heftruckchauffeur bij een andere werkgever en dat eiseres de daarbij horende inspanningen heeft verricht. Het inzetten op de functie heftruckchauffeur acht de rechtbank gerechtvaardigd nu gebleken is dat deze functie het beste bij werknemer past en nu er sprake was van een concreet perspectief op werkhervatting in die functie. Werknemer heeft ook gewerkt als heftruckchauffeur. Dat achteraf is gebleken dat werknemer deze functie niet kon behouden maakt niet dat er geen concreet perspectief was op hervatting. Overigens komt ook uit het in bezwaar overgelegde beroepskeuzeonderzoek van 22 februari 2008 naar voren dat de functie van heftruckchauffeur het meest geschikt is te achten voor werknemer. Onder deze omstandigheden heeft eiseres gedaan wat in redelijkheid van haar gevergd kon worden. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het arbeidskundig rapport van De Vries van 17 december 2007 blijkt dat werknemer intensief wordt begeleid door bureau A Deux bij het solliciteren en dat hij een computertraining doet (e-learning). Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit ook betrekking op de periode nadat de werkzaamheden bij Cobolt zijn geëindigd en volgt hieruit ook in deze periode voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
De BLLC stelt dat het inzetten op de functie van heftruckchauffeur een wens van werknemer is en ook goede vooruitzichten biedt en onderbouwt het eenzijdige karakter van de re-integratie enkel met de constatering achteraf dat werknemer niet werkt. De BLLC vraagt zich voorts af waarom in de regio Arnhem vanaf februari 2007 geen vaste baan voor deze werknemer gevonden kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de BLLC met betrekking tot re-integratie aan eiseres hogere eisen dan die voortvloeien uit de op grond van de wet en Beleidsregels voor eiseres geldende inspanningsverplichting.
De BLLC vindt voorts dat werknemer werd opgeleid voor een functie waarin ook veel til- en sjouwwerk zou zitten. Volgens de BLLC zijn er nu eenmaal veel bedrijven die heftruckchauffeurs ook in productiewerk inzetten. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat in de functie van heftruckchauffeur veel til- en sjouwwerk zit, ook indien de werknemer mede in productiewerk wordt ingezet. Dat de functie van heftruckchauffeur niet passend zou zijn is overigens door verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
De vraag van arbeidsdeskundige De Vries naar het waarom van de eenzijdige keuze heeft betrekking op het al dan niet aanwezig zijn van een deugdelijke grond voor het niet verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen en behoeft geen beantwoording indien –zoals in casu- geoordeeld wordt dat er sprake is voldoende re-integratie-inspanningen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komt dat de arbeidsdeskundige te snel de conclusie heeft getrokken dat eiseres niet op zijn vraag heeft willen reageren. In bezwaar heeft eiseres in voldoende mate toegelicht waarom de reactie langer op zich liet wachten en heeft eiseres alsnog een antwoord gegeven op de vraag van de arbeidsdeskundige.
De rechtbank is dan ook resumerend van oordeel dat verweerder zich op basis van deze feiten en overeenkomstig de Beleidsregels in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Dit brengt mee dat verweerder ingevolge artikel 25, negende lid, van de Wet WIA niet bevoegd was om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te verlengen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 2 januari 2008 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Verweerder behoeft derhalve geen nieuw besluit te nemen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand in bezwaar en € 644 in beroep.
Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 2 januari 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1288 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 4 juni 2009