RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/5447
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 september 2009
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.R. Vat, gemachtigde,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 oktober 2008, uitgereikt door het UWV te Eindhoven.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft verweerder – voor zover thans van belang – aan eiser medegedeeld dat in verband met de verhoging van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 13 november 2006,
per die datum een bedrag ad € 47,22 per dag in mindering wordt gebracht op het door hem ontvangen ziekengeld ingevolgde de Ziektewet (ZW) in verband met de ziekmelding vanuit een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), zodat met ingang van 13 november 2006 het ziekengeld niet wordt uitbetaald.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is door eiser beroep ingesteld.
Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 juli 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Vat voornoemd, werkzaam bij FNV Bouw te Deventer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.C. Hofmans, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Aan eiser is met ingang van 29 november 2004, zijnde de datum waarop de wettelijke wachttijd afliep, een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De WAO-uitkering bedraagt dan 14% van het dagloon. Voor het deel dat eiser arbeidsgeschikt werd bevonden is aan hem een WW-uitkering toegekend.
Op 28 augustus 2006 is tussen eiser en de [werkgever] (verder: werkgever) per 5 september 2006 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, voor 24 uur per week. De WW-uitkering is hierop dienovereenkomstig verlaagd.
Op 16 oktober 2006 heeft eiser zich ziek gemeld, zowel bij verweerder vanuit de WW-uitkering, alsmede bij zijn werkgever.
Bij besluit van 3 november 2006 is aan eiser, als werkloze, met ingang van 16 oktober 2006 een ZW-uitkering toegekend in verband met de ziekmelding vanuit de WW-uitkering, op basis van een dagloon ad € 32,67 bruto. Het op basis daarvan uitgekeerde ziekengeld bedroeg (70% van € 32,67 =) € 22,87 per dag.
Eerst bij schrijven van 25 juni 2007 heeft de werkgever eisers ziektegeval bij verweerder gemeld. Niet in geschil is dat de werkgever aan eiser loon heeft doorbetaald in de periode tussen de datum van ziekmelding tot en met 4 juni 2007, zijnde de datum waarop het contract afliep.
Bij besluit van 31 juli 2007 is aan eiser, na eindiging van het dienstverband met de werkgever, met ingang van 6 juni 2007 een ZW-uitkering toegekend, op basis van een dagloon ad € 51,48 bruto. Het op basis daarvan uitgekeerde ziekengeld bedroeg (70% van € 51,48 =) € 36,04 per dag. Hiertegen is door eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 19 februari 2008 heeft verweerder voormeld besluit gehandhaafd, met dien verstande dat eiser met ingang van 16 oktober 2006 recht heeft op ziekengeld, doch dat dit recht eerst met ingang van 6 juni 2007 tot uitbetaling kan komen, gelet op de omstandigheid dat de werkgever heeft nagelaten tijdig melding te doen van eisers ziektegeval bij verweerder. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
Bij besluit op bezwaar van 18 februari 2008 heeft verweerder het door eiser tegen het besluit van 9 oktober 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan hem medegedeeld dat zijn ziektegeval per 16 oktober 2006 voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiser de WAO-uitkering ontvangt. Bijgevolg is eisers WAO-uitkering per 13 november 2006 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De WAO-uitkering bedraagt dan 70% van het dagloon.
Hieruit vloeit voort dat eisers WAO-uitkering per die datum wordt verhoogd met een bedrag van € 47,22.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 32, tweede lid, van de ZW het ziekengeld slechts wordt uitbetaald voor zover het het bedrag van de verhoging van de WAO-uitkering overtreft. Het bedrag van de verhoging wordt gekort op het ziekengeld.
Op 13 november 2006 was enkel het met ingang van 16 oktober 2006 toegekende ZW-recht dat is ontstaan door de ziekmelding vanuit de WW-uitkering, ad € 22,87 per dag, tot uitbetaling gekomen. Het ziekengeld overtreft de verhoging van de WAO-uitkering ten bedrage van € 47,22 per dag niet. Dit leidt verweerder tot het standpunt dat het ziekengeld per die datum niet tot uitbetaling komt.
Eerst met ingang van 6 juni 2007 is het tweede ZW-recht, dat is ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever, tot uitbetaling gekomen. Met ingang van laatstgenoemde datum wordt het bedrag dat in verband met de verhoging van eisers WAO-uitkering in mindering wordt gebracht op het ziekengeld verhoudingsgewijs in mindering gebracht op beide uitkeringsrechten ingevolge de ZW. Verweerder geeft aan dat de wet niets regelt over anticumulatie in gevallen als de onderhavige waarbij er meerdere ZW-rechten zijn, maar dat hier beleid op is gemaakt ten behoeve van de uitvoeringspraktijk en dat de pondspondsgewijze verdeling van de korting op beide ZW-uitkeringsrechten hiervan het resultaat is. Verweerder heeft zich daarbij wel op het standpunt gesteld dat de effectuering van deze verdeling pas kan plaatsvinden als er meerdere uitkeringsrechten op grond van de ZW daadwerkelijk tot uitbetaling komen, hetgeen eerst op 6 juni 2007 het geval is.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de verhoging van de WAO-uitkering per 13 november 2006 ten onrechte geheel in mindering heeft gebracht op de ZW-uitkering die is ontstaan naar aanleiding van de ziekmelding vanuit de WW-uitkering. Hij heeft daartoe – samengevat –aangevoerd dat, gelet op het besluit van 19 februari 2008, vaststaat dat hem per 16 oktober 2006 twee uitkeringsrechten ingevolgde de ZW zijn toegekend. Het bedrag in verband met de verhoging van de WAO-uitkering dient daarom per die datum pondspondsgewijs verdeeld op beide ZW-rechten te worden gekort, zodat de ZW-uitkering die is ontstaan naar aanleiding van de ziekmelding vanuit de WW-uitkering tot een bedrag van € 4,54 tot uitbetaling komt.
Ingevolge artikel 32, tweede lid, aanhef en onder b, van de ZW – voor zover hier van belang – wordt, indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op toekenning van ziekengeld op grond van deze wet als op herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), het ziekengeld slechts uitbetaald voor zover het het bedrag, waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO in verband met die herziening is verhoogd, overtreft.
Uit deze bepaling volgt dat bij de beschreven samenloop van ziekengeld en WAO-uitkering, het recht op ziekengeld in stand blijft en dus niet wordt herzien, maar dat de betaling van het toegekende ziekengeld niet dient plaats te vinden.
De rechtbank stelt voorop dat in geding is de uitbetaling van eisers recht op ziekengeld over de periode van 13 november 2006 tot 6 juni 2007.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat – niettegenstaande de letterlijke tekst van artikel 32, tweede lid, van de ZW – het bedrag in verband met de verhoging van de WAO-uitkering uitsluitend in mindering kan worden gebracht op een ZW-recht dat ook tot uitbetaling is gekomen. Artikel 32, tweede lid, van de ZW is immers van toepassing indien recht bestaat op toekenning van ziekengeld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel de letterlijke tekst van artikel 32, tweede lid, van de ZW in een geval als het onderhavige niet leidend te achten. Temeer daar de wettelijke systematiek evenmin met zich brengt dat ingeval het ziekengeld niet is uitbetaald op grond van artikel 38a, derde lid, van de ZW, er ter zake van dat recht op ziekengeld geen toepassing gegeven zou kunnen worden aan artikel 32, tweede lid, van de ZW.
Ten aanzien van het in het bestreden besluit genoemde beleid waarvan de pondspondsgewijze verdeling van de korting op beide ZW-uitkeringsrechten het resultaat is, is in het verweerschrift medegedeeld dat dit een uitvoeringspraktijk van verweerder is die niet schriftelijk is vastgelegd, maar dat thans wel wordt overwogen dit te doen.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank genoemde pondspondsgewijze verdeling te kwalificeren als een bestendige uitvoeringspraktijk van verweerder.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder bij de thans aan de orde zijnde samenloop van ziekengeld en WAO-uitkering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het per 16 oktober 2006 toegekende recht op ziekengeld in verband met de ziekmelding bij de werkgever. De verhoging van de WAO-uitkering per 13 november 2006 is dan ook per die datum ten onrechte geheel in mindering gebracht op de ZW-uitkering die is ontstaan naar aanleiding van de ziekmelding vanuit de WW-uitkering. Bij korting naar evenredigheid op beide ZW-uitkeringsrechten, komt het recht op ziekengeld vanuit de WW-uitkering alsnog gedeeltelijk tot uitbetaling over de in geding zijnde periode. Anders dan verweerder kennelijk meent, komt dit alsdan geheel ten goede aan eiser en niet aan diens werkgever. Ingevolge artikel 7:629, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de werkgever immers slechts een vordering op de werknemer tot het bedrag waarmee de WAO-uitkering is verhoogd voor het deel dat is toe te rekenen aan het dienstverband, uiteraard voor zover dit niet reeds rechtstreeks aan de werkgever betaalbaar is gesteld.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van
J.M.A. Koster, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 3 september 2009
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 3 september 2009