ECLI:NL:RBARN:2009:BJ8534

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4406 BESLU en AWB 08/4875 BESLU
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, omdat zij menen dat er sprake is van een schijn van partijdigheid. De verzoekers stellen dat de rechter een nevenfunctie heeft als senior adviseur bij de overheid, wat volgens hen leidt tot een mogelijke vooringenomenheid. Daarnaast verwijzen zij naar eerdere uitspraken van de rechter in een andere zaak, waarin zij ook partij waren, en stellen dat deze uitspraken stuitend waren en niet in het proces-verbaal zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat de rechter een nevenfunctie heeft, zonder nadere onderbouwing, niet leidt tot een schijn van partijdigheid. Ook de eerdere uitspraak in een andere zaak, die betrekking had op een ander besluit en een andere verweerder, biedt geen grond voor de vrees van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukt dat een wrakingsprocedure niet bedoeld is als een verkapt appel en dat verzoekers hun bezwaren in een eventueel hoger beroep moeten aanvoeren. De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 7 september 2009 gepubliceerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummers: AWB 08/4406 BESLU en AWB 08/4875 BESLU
Beschikking van 7 september 2009
inzake
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers tot wraking,
gemachtigde H. Zijlstra te Zoetermeer,
en
[rechter],
in hoedanigheid van bestuursrechter in de zaken onder nummers AWB 08/4406 BESLU en AWB 08/4875 BESLU van verzoekers voornoemd tegen de stichting IJsselgraaf.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 16 april 2009 waarin het wrakingsverzoek is neergelegd
- het verweerschrift van [rechter] van 28 april 2009
- de mondelinge behandeling op 18 mei 2009 door de wrakingskamer (bestaande uit mrs. Den Tonkelaar, Lagarde en Heijmans)
- de beschikking van de wrakingskamer (bestaande uit mrs. van Well, Ackermans-Wijn en Van Bavel) van 8 juli 2009, waarin is vastgesteld dat er op 18 mei 2009 geen wrakingsverzoek was ingediend tegen de wrakingskamer
- de mondelinge behandeling op 24 augustus 2009 van het wrakingsverzoek gedateerd 16 april 2009
- de pleitnota van de gemachtigde van verzoekers.
1.2. Ten slotte is de uitspraak bepaald.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. Verzoekers hebben nog voordat de inhoudelijke behandeling ter zitting had plaatsgevonden schriftelijk een verzoek tot wraking van [rechter] ingediend. Aan dit verzoek hebben zij ten grondslag gelegd dat er vanwege de nevenfuncties van [rechter] en de aard van het geschil een schijn van partijdigheid bestaat. Daarnaast zou [rechter] tijdens een eerder gehouden zitting uitspraken hebben gedaan die stuitend waren en die niet zijn opgenomen in het proces-verbaal. Door het afgeven van een onjuist en onvolledig proces-verbaal wordt door verzoekers getwijfeld aan de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van [rechter]. Tot slot heeft [rechter] als enkelvoudige rechter uitspraak gedaan, terwijl de zaak door een meervoudige kamer zou worden behandeld. Dit alles maakt dat [rechter] volgens verzoekers niet onafhankelijk en onpartijdig is, althans de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid heeft gewekt, en dat het wrakingsverzoek dient te worden toegewezen.
2.2. [rechter] berust niet in de wraking en voert verweer. Hij geeft aan dat hij, nu verzoekers niet toelichten welke nevenfunctie welke problemen oplevert, hierop niet inhoudelijk kan reageren. Daarnaast hebben verzoekers niet aangegeven om welke uitspraken het zou gaan, zodat het voor [rechter] ook ten aanzien van dit punt niet mogelijk is een inhoudelijke reactie te geven. [rechter] geeft voorts aan dat hij zich er niet bewust van is geweest stuitende uitspraken te hebben gedaan, voor zover daarvan al sprake zou zijn, en dat het proces-verbaal volgens hem een correcte zakelijke weergave bevat van hetgeen ter zitting is voorgevallen.
Wat het laatste punt van verzoekers betreft merkt [rechter] op dat hem niet duidelijk is waarom het een probleem zou zijn dat hij eerder als enkelvoudige (voorzieningen)rechter uitspraak heeft gedaan en dat hij nu als voorzitter van de meervoudige kamer optreedt. Bovendien had de voorlopige voorziening betrekking op een ander besluit van een andere verweerder dan het besluit dat nu voorligt en de verweerder die thans verweer voert.
3. De motivering van de beslissing
3.1. Gelet op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM (en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Allereerst hebben verzoekers betoogd dat [rechter] een nevenfunctie als senior adviseur bij de overheid heeft, zodat hij als rechter wetgeving toepast die is uitgebracht door het departement waar hij eveneens werkzaam is. Ten aanzien hiervan wordt overwogen dat het weliswaar juist is dat [rechter] tevens als senior juridisch medewerker bij de sector constitutioneel beleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werkzaam is, maar dat zonder een nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet blijkt dat die omstandigheid in het onderhavige geval tot een mogelijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid zou leiden of leidt.
3.4. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat [rechter] eerder als enkelvoudige rechter uitspraak heeft gedaan, terwijl de zaak door een meervoudige kamer behandeld zou worden. Kennelijk doelen verzoekers op de beslissing van [rechter] in de voorlopige voorziening. Nog los van het feit dat het wrakingsverzoek dat thans voorligt alleen ziet op hoofdzaken en daarmee niet op een voorlopige voorziening, geldt dat een voorzieningenrechter ingevolge artikel 50 van de Wet op de rechterlijke organisatie altijd zitting heeft in een enkelvoudige kamer. Voorts bepaalt artikel 8:10, derde lid, van de Awb dat een zaak ten aanzien waarvan een meervoudige kamer van oordeel is dat deze geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, verwezen wordt naar een enkelvoudige kamer. Verwijzing kan plaatsvinden in elke stand van het geding, zo blijkt uit het vierde lid van dat artikel.
Dat [rechter] eerder uitspraak heeft gedaan in een andere zaak (de voorlopige voorziening) waarbij verzoekers partij waren, maakt niet dat er in de onderhavige zaak sprake zou zijn van enige vooringenomenheid of schijn van partijdigheid, temeer nu die zaak een ander besluit alsook een andere verweerder betrof. Deze stelling treft dan ook geen doel.
3.5. Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd dat [rechter] stuitende uitspraken heeft gedaan, die niet zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Volgens verzoekers heeft [rechter] daarmee een schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid gewekt.
3.6. Verzoekers doelen ten aanzien van deze stelling kennelijk op de zitting die is gehouden in het kader van de verzochte voorlopige voorziening. Immers in de hoofdzaken is reeds voordat de zitting zou plaatsvinden (op 20 april 2009) op 16 april 2009 het onderhavige wrakingsverzoek ingediend door verzoekers.
3.7. Opnieuw moet worden vastgesteld dat een wrakingsverzoek in een voorlopige voorziening, die door [rechter] is behandeld, thans niet aan de orde is. Wat daar verder ook van zij, vooropgesteld moet worden dat een proces-verbaal een zakelijke weergave bevat van de gang van zaken ter zitting die naar het oordeel van de rechter nodig wordt geacht. Een proces-verbaal wordt in concept opgemaakt door een (senior) juridisch medewerker, het is evenwel de behandelend rechter die uiteindelijk zijn goedkeuring aan de inhoud ervan verleent en dit proces-verbaal mede ondertekent.
3.8. De uitspraken die verzoekers opsommen in hun pleitnota onder liggend streepje 1 en 3, voor zover er al vanuit kan worden gegaan dat deze ter zitting door [rechter] zijn gedaan, zijn geen uitspraken die in een proces-verbaal behoeven te worden vermeld. Het door verzoekers ter onderbouwing van hun standpunt overgelegde stuk van de heer [naam] treft dan ook geen doel. Uit deze uitspraken kan bovendien niet worden afgeleid dat er sprake was/is van enige (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. De punten die onder liggend streepje 2, 4, 5 en 6 worden vermeld, lenen zich evenmin voor behandeling in een wrakingsprocedure. Deze uitspraken, voor zover ook ten aanzien van deze uitspraken er al vanuit kan worden gegaan dat ze ter zitting door [rechter] zijn gedaan, duiden op beslissingen, en daarmee op juridische oordelen, die volgens verzoekers niet juist zouden zijn. Deze uitspraken leveren geen grond op voor het toewijzen van het wrakingsverzoek, tenzij sprake is van enige vooringenomenheid. Daarvan is in dit geval zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet gebleken. Verzoekers dienen deze punten in een eventueel hoger beroep in de bodemzaak waarin de voorlopige voorziening is gevraagd aan de orde te stellen. Een wrakingsprocedure leent zich niet voor een verkapt appel. Gelet op het voorgaande is dan ook niet gebleken dat sprake is van een onjuist en/of onvolledig proces-verbaal, dat een schijn van partijdigheid of vooringenomenheid zou opleveren en/of waardoor [rechter] in het nadeel van verzoekers zou beslissen.
3.9. Overigens hebben verzoekers in strijd met artikel 8:16, eerste en derde lid, van de Awb eerst tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek de vermeend stuitende uitspraken van [rechter] concreet benoemd alsmede de litigieuze nevenfunctie, terwijl deze al in het wrakingsverzoek zelf vermeld hadden kunnen worden. Dit is in strijd met de goede procesorde, aangezien [rechter] zich hier niet tegen heeft kunnen verweren.
3.10. Nu ook anderszins het wrakingsverzoek geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat door het handelen van [rechter] de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.P. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 7 september 2009.
de griffier de voorzitter